-
Vragen van lezersDe Wachttoren (studie-uitgave) 2016 | maart
-
-
Neem bijvoorbeeld Ezechiël 37:1-14, een van de profetieën die over de voorzegde gevangenschap en bevrijding van Gods volk gaan. Ezechiël ziet in een visioen een vallei vol met beenderen. Jehovah legt hem uit dat deze beenderen een afbeelding zijn van ‘het gehele huis van Israël’. In de grotere vervulling gaat deze herstellingsprofetie over ‘het Israël Gods’ (Gal. 6:16; Hand. 3:21).
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren (studie-uitgave) 2016 | maart
-
-
Ten eerste wordt over de beenderen gezegd dat ze ‘zeer dor’ waren (Ezech. 37:2, 11). Dat geeft aan dat degenen aan wie de beenderen behoorden, al heel lang dood waren.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren (studie-uitgave) 2016 | maart
-
-
De gevangenschap van het volk Israël uit de oudheid duurde heel lang. Die begon in 740 v.Chr. met de val van het noordelijke tienstammenrijk en de verbanning van veel van de inwoners ervan. Later, in 607 v.Chr., werd Jeruzalem vernietigd en werden inwoners van het zuidelijke koninkrijk van Juda ook in ballingschap gevoerd. Deze periode van gevangenschap eindigde in 537 v.Chr., toen een overblijfsel van de Joden terugkeerde om de tempel te herbouwen en de ware aanbidding in Jeruzalem te herstellen.
Met deze details in gedachten wordt het duidelijk dat de gevangenschap van Gods volk aan Babylon de Grote veel langer moet hebben geduurd dan de gebeurtenissen van 1918-1919. De gevangenschap komt overeen met de tijd dat het symbolische onkruid zou opgroeien met de symbolische tarwe, ‘de zonen van het koninkrijk’ (Matth. 13:36-43). Dat groeiseizoen verwijst naar de periode waarin er veel meer afvalligen zouden zijn dan ware christenen. In feite werd de christelijke gemeente gevangengehouden door Babylon de Grote. Die gevangenschap begon ergens in de tweede eeuw n.Chr. en duurde voort tot de reiniging van de geestelijke tempel in de tijd van het einde (Hand. 20:29, 30; 2 Thess. 2:3, 6; 1 Joh. 2:18, 19).
Tijdens die lange periode van geestelijke gevangenschap hadden de geestelijken veel macht, zelfs over politieke leiders. Om hun macht te behouden, zorgden ze er onder andere voor dat het gewone volk geen toegang had tot Gods Woord. In sommige periodes was het een misdaad om de Bijbel in de taal van het gewone volk te lezen. Sommigen die dat toch deden, kwamen zelfs op de brandstapel terecht. Iedereen die een mening uitte die afweek van wat de geestelijken onderwezen, werd hard aangepakt. In zo’n klimaat was het bijna onmogelijk om de waarheid te leren kennen of aan anderen te onderwijzen.
-