„De tempel” en „de overste” in deze tijd
„Wat de overste in hun midden betreft, wanneer zij binnenkomen, dient hij binnen te komen; en wanneer zij naar buiten gaan, dient hij naar buiten te gaan.” — EZECHIËL 46:10.
1, 2. Welke fundamentele waarheid helpt ons veel van de betekenis van Ezechiëls tempelvisioen te ontsluiten?
ENKELE rabbi’s uit de oudheid waren niet helemaal gelukkig met het boek Ezechiël. Volgens de talmoed overwogen sommigen van hen zelfs het boek uit de canon van de Heilige Schrift te verwijderen. Zij hadden het vooral moeilijk met het tempelvisioen en verklaarden dat het voor mensen niet te begrijpen was. Ook voor andere bijbelgeleerden is Ezechiëls visioen van Jehovah’s tempel een raadsel. Hoe staat het met ons?
2 Sinds het herstel van de zuivere aanbidding heeft Jehovah zijn volk gezegend met vele flitsen van geestelijk inzicht, onder andere het inzicht wat Gods geestelijke tempel is — Jehovah’s met een tempel te vergelijken regeling voor zuivere aanbidding.a Deze fundamentele waarheid helpt ons veel van de betekenis van Ezechiëls tempelvisioen te ontcijferen. Laten wij de vier componenten van dit visioen — de tempel, de priesterschap, de overste en het land — eens wat nader bekijken. Wat betekenen ze in deze tijd?
De tempel en u
3. Wat leren wij van de verhevenheid en de muurtekeningen in de ingangen naar de tempel?
3 Denk u eens in dat wij een rondleiding door deze visionaire tempel krijgen. Wij klimmen zeven treden op naar een van de reusachtige poorten. In deze ingang kijken wij vol ontzag naar boven. Hij is ruim dertig meter hoog! Zo worden wij eraan herinnerd dat de maatstaven voor het binnengaan van Jehovah’s regeling voor aanbidding verheven zijn. Bundels licht uit de vensters schijnen op muurgraveersels van palmbomen, die in de bijbel worden gebruikt om rechtschapenheid af te beelden (Psalm 92:12; Ezechiël 40:14, 16, 22). Deze heilige plaats is voor mensen die moreel en geestelijk rechtschapen zijn. In overeenstemming daarmee willen wij rechtschapen blijven, opdat onze aanbidding aanvaardbaar is voor Jehovah. — Psalm 11:7.
4. Wie wordt de toegang tot de tempel ontzegd, en wat leert dit ons?
4 Aan elke zijde van de doorgang bevinden zich drie wachtlokalen. Zullen de wachters ons in de tempel laten? Jehovah zegt tot Ezechiël dat geen buitenlander die „onbesneden van hart” is er mag binnenkomen (Ezechiël 40:10; 44:9). Wat betekent dat? God aanvaardt alleen diegenen als aanbidders die zijn wetten liefhebben en ernaar leven (Jeremia 4:4; Romeinen 2:29). Hij heet zulke mensen welkom in zijn geestelijke tent, zijn huis van aanbidding (Psalm 15:1-5). Sinds de zuivere aanbidding in 1919 is hersteld, heeft Jehovah’s aardse organisatie zijn morele wetten hooggehouden en op progressieve wijze duidelijk gemaakt. Zij die moedwillig weigeren te gehoorzamen, worden niet langer welkom geheten voor omgang met zijn volk. In deze tijd wordt onze aanbidding rein en zuiver gehouden door het uitsluiten van onberouwvolle kwaaddoeners — een gang van zaken die op de bijbel gebaseerd is. — 1 Korinthiërs 5:13.
5. (a) Welke overeenkomsten zijn er tussen Ezechiëls visioen en het in Openbaring 7:9-15 opgetekende visioen van Johannes? (b) Wie worden in Ezechiëls visioen afgebeeld door de twaalf stammen die in het buitenste voorhof aanbidden?
5 De doorgang leidt naar het buitenste voorhof, waar het volk Jehovah aanbidt en looft. Dit doet ons denken aan het visioen van de apostel Johannes van de „grote schare” die Jehovah ’dag en nacht in zijn tempel’ aanbidt. In beide visioenen spelen palmbomen een rol. In Ezechiëls visioen sieren ze de muren van de toegangsweg. In Johannes’ visioen hebben de aanbidders palmtakken in hun handen, een symbool van de vreugde die zij putten uit het loven van Jehovah en het begroeten van Jezus als hun Koning (Openbaring 7:9-15). In de context van Ezechiëls visioen beelden de twaalf stammen van Israël de „andere schapen” af (Johannes 10:16; vergelijk Lukas 22:28-30). Bent u ook een van degenen die vreugde vinden in het loven van Jehovah door zijn koninkrijk te verkondigen?
6. Wat was het doel van de eetvertrekken in het buitenste voorhof, en aan welk voorrecht kan dit de leden van de andere schapen doen denken?
6 Wanneer wij in het buitenste voorhof lopen, zien wij de dertig eetvertrekken waar het volk een deel van hun vrijwillige offergaven eet (Ezechiël 40:17). In deze tijd brengen de andere schapen geen dierenoffers, maar zij komen niet met lege handen naar de geestelijke tempel. (Vergelijk Exodus 23:15.) De apostel Paulus schreef: „Laten wij door bemiddeling van [Jezus] God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken. Vergeet bovendien niet goed te doen en anderen met u te laten delen, want zulke slachtoffers zijn God welgevallig” (Hebreeën 13:15, 16; Hosea 14:2). Het is een groot voorrecht Jehovah zulke slachtoffers te brengen. — Spreuken 3:9, 27.
7. Waarvan verzekert het meten van de tempel ons?
7 Ezechiël kijkt toe terwijl een engel deze visionaire tempel opmeet (Ezechiël 40:3). Insgelijks werd er tot de apostel Johannes gezegd: „Sta op en meet het tempelheiligdom van God en het altaar en hen die daarin aanbidden” (Openbaring 11:1). Wat betekent dit meten? In beide gevallen diende dit kennelijk als een waarborg, een teken dat niets Jehovah kan beletten zijn voornemens in verband met de zuivere aanbidding te verwezenlijken. Ook in deze tijd kunnen wij ervan verzekerd zijn dat niets — zelfs niet hevige tegenstand van machtige regeringen — het herstel van de zuivere aanbidding kan tegenhouden.
8. Wie betreden via de poorten het binnenste voorhof, en waaraan doen deze poorten ons denken?
8 Terwijl wij over het buitenste voorhof lopen, zien wij dat er drie poorten naar het binnenste voorhof leiden; de binnenpoorten staan recht achter de buitenpoorten en hebben dezelfde afmeting als deze (Ezechiël 40:6, 20, 23, 24, 27). Alleen priesters mogen het binnenste voorhof binnengaan. De binnenpoorten herinneren ons eraan dat de gezalfden aan goddelijke maatstaven en wetten moeten voldoen, maar alle ware christenen worden door dezelfde wetten en maatstaven geleid. Maar wat is het werk van de priesters, en welke betekenis heeft het in deze tijd?
Een getrouw priesterschap
9, 10. Hoe heeft de „koninklijke priesterschap”, zoals afgeschaduwd door de priesterklasse in Ezechiëls visioen, geestelijk onderricht verschaft?
9 In voorchristelijke tijden verrichtten de priesters zwaar werk in de tempel. Het slachten van de offerdieren, het offeren ervan op het altaar en het opdienen van delen ervan aan medepriesters en het volk was een lichamelijk veeleisende taak. Maar zij hadden nog een ander belangrijk werk. Jehovah gebood in verband met de priesters: „Mijn volk dienen zij te onderrichten in het verschil tussen iets heiligs en iets profaans; en het verschil tussen wat onrein is en wat rein is dienen zij hun te doen weten.” — Ezechiël 44:23; Maleachi 2:7.
10 Hebt u waardering voor het harde werk en de nederige dienst die door de gezalfden als een lichaam, „een koninklijke priesterschap”, ten behoeve van de zuivere aanbidding is verricht? (1 Petrus 2:9) Net als de levitische priesterschap uit de oudheid hebben zij de leiding genomen in het geven van geestelijk onderricht, door mensen te helpen begrijpen wat wel en wat niet rein en aanvaardbaar is in Gods ogen (Mattheüs 24:45). Zulk onderricht, dat verschaft wordt via op de bijbel gebaseerde publicaties en christelijke vergaderingen en congressen, heeft miljoenen geholpen met God verzoend te worden. — 2 Korinthiërs 5:20.
11. (a) Hoe beklemtoonde Ezechiëls visioen de belangrijkheid van reinheid van de zijde van de priesters? (b) Hoe zijn de gezalfden in de laatste dagen in geestelijk opzicht gereinigd?
11 De priesters moeten echter meer doen dan anderen leren rein te zijn; zij moeten zelf rein zijn. Daarom voorzag Ezechiël een louteringsproces voor de priesterschap van Israël (Ezechiël 44:10-16). Evenzo toont de geschiedenis aan dat Jehovah in 1918 „als een louteraar” in zijn geestelijke tempel zat en de gezalfde priesterklasse onderzocht (Maleachi 3:1-5). Zij die geestelijk rein werden geacht of die berouw toonden van vroeger bedreven afgoderij mochten het voorrecht van dienst in zijn geestelijke tempel behouden. Toch kunnen individuele gezalfden, net als iedereen, geestelijk en moreel onrein worden (Ezechiël 44:22, 25-27). Zij moeten hun best doen om „onbevlekt van de wereld” te blijven. — Jakobus 1:27; vergelijk Markus 7:20-23.
12. Waarom dienen wij het werk van de gezalfden te waarderen?
12 Een ieder van ons zou zich kunnen afvragen: ’Heb ik waardering voor het voorbeeld dat de gezalfden in hun jarenlange getrouwe dienst hebben gegeven? Volg ik hun geloof na?’ De leden van de grote schare doen er goed aan te bedenken dat zij de gezalfden niet altijd hier op aarde bij zich zullen hebben. Jehovah zei over de priesters in Ezechiëls visioen: „Geen bezitting [van land] dient gijlieden hun in Israël te geven: Ik ben hun bezitting” (Ezechiël 44:28). Insgelijks hebben de gezalfden geen eeuwige plaats op aarde. Zij hebben een hemels erfdeel en de leden van de grote schare bezien het als een voorrecht hen te ondersteunen en aan te moedigen terwijl zij zich nog hier op aarde bevinden. — Mattheüs 25:34-40; 1 Petrus 1:3, 4.
De overste — Wie is hij?
13, 14. (a) Waarom moet de overste tot de andere schapen behoren? (b) Van wie is de overste een afbeelding?
13 Nu rijst er een intrigerende vraag. Wie wordt dan door de overste afgebeeld? Aangezien er als individu en als groep over hem gesproken wordt, mogen wij aannemen dat hij een klasse van mensen vertegenwoordigt (Ezechiël 44:3; 45:8, 9). Maar wie? Beslist niet de gezalfden. In het visioen werkt hij nauw samen met de priesterschap, maar hij is niet een van hen. In tegenstelling tot de priesterklasse ontvangt hij een erfdeel in het land en heeft hij dus een toekomst hier op aarde, niet in de hemel (Ezechiël 48:21). Bovendien zegt Ezechiël 46:10: „Wat de overste in hun midden betreft, wanneer zij [de niet-priesterlijke stammen] binnenkomen [in het buitenste voorhof van de tempel], dient hij binnen te komen; en wanneer zij naar buiten gaan, dient hij naar buiten te gaan.” Hij komt niet in het binnenste voorhof maar aanbidt in het buitenste voorhof, en hij gaat samen met het volk de tempel in en uit. Deze factoren plaatsen de overste onmiskenbaar onder de grote schare andere schapen.
14 Kennelijk bezit de overste enige verantwoordelijkheid onder Gods volk. In het buitenste voorhof zit hij in de voorhal van de Oostpoort (Ezechiël 44:2, 3). Dit duidt op een positie van opzicht, gelijkend op die van de oudere mannen in Israël die in de poort van de stad zaten en rechtspraken (Ruth 4:1-12; Spreuken 22:22). Wie onder de andere schapen bekleden in deze tijd een ambt van opzicht? Ouderlingen met een aardse hoop die door heilige geest zijn aangesteld (Handelingen 20:28). De „overste”-klasse wordt thans dus voorbereid met het vooruitzicht om later, in de nieuwe wereld, in een bestuurlijke hoedanigheid te dienen.
15. (a) Hoe werpt Ezechiëls visioen licht op de verhouding die er bestaat tussen de ouderlingen die tot de grote schare behoren en de gezalfde priesterklasse? (b) Welke leiding hebben gezalfde ouderlingen in Gods aardse organisatie genomen?
15 Maar wat is in deze tijd de relatie tussen de gezalfde priesterklasse en deze oudere mannen, die als een deel van de grote schare in een positie van opzicht dienen? Uit Ezechiëls visioen valt op te maken dat de ouderlingen die tot de grote schare behoren, een ondersteunende en ondergeschikte rol hebben, terwijl de gezalfden de geestelijke leiding nemen. Hoe dat zo? Bedenk dat de priesters in het visioen de verantwoordelijkheid ontvingen om het volk in geestelijke zaken te onderrichten. Hun werd ook gezegd dat zij in wettelijke aangelegenheden als rechters moesten optreden. Bovendien kregen de levieten „posten van toezicht” in de tempelpoorten toegewezen (Ezechiël 44:11, 23, 24). Kennelijk moest de overste zich onderwerpen aan de geestelijke diensten en het geestelijk leiderschap van de priesters. Het is daarom passend dat de gezalfden in deze tijd de leiding hebben genomen in de zuivere aanbidding. De leden van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen zijn bijvoorbeeld uit hun midden gekozen. Deze getrouwe gezalfde ouderlingen houden zich al tientallen jaren bezig met het opleiden van de zich ontwikkelende „overste”-klasse en bereiden toekomstige leden van deze klasse voor op de dag dat in Gods komende nieuwe wereld hun volledige mate van autoriteit aan hen gedelegeerd wordt.
16. Hoe moeten alle ouderlingen volgens Jesaja 32:1, 2 handelen?
16 Wat voor opzieners zijn deze toekomstige leden, die ervoor in aanmerking komen om als de „overste”-klasse grotere verantwoordelijkheden te dragen? De profetie in Jesaja 32:1, 2 zegt: „Zie! Een koning zal regeren voor louter rechtvaardigheid; en wat vorsten betreft, zij zullen als vorsten heersen voor louter gerechtigheid. En een ieder moet als een wijkplaats voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land.” Deze profetie gaat thans in vervulling terwijl christelijke ouderlingen — gezalfden en andere schapen — hun best doen de kudde te beschermen tegen ’slagregens’ zoals vervolging en ontmoediging.
17. Hoe dienen christelijke herders zichzelf te bezien en hoe dient de kudde hen te bezien?
17 De woorden „vorst” en „overste”, die in het Hebreeuws dezelfde betekenis hebben, worden niet als titels gebruikt, bedoeld om mensen te verheffen. Nee, ze beschrijven de verantwoordelijkheid die deze mannen dragen in de zorg voor Gods schapen. Jehovah geeft de ernstige waarschuwing: „Nu is het genoeg, o oversten van Israël! Doet het geweld en de gewelddadige plundering weg en oefent enkel gerechtigheid en rechtvaardigheid” (Ezechiël 45:9). Het is voor alle ouderlingen in deze tijd goed deze raad ter harte te nemen (1 Petrus 5:2, 3). De kudde op haar beurt erkent dat Jezus in deze herders heeft voorzien als „gaven in mensen” (Efeziërs 4:8). De hoedanigheden die zij moeten bezitten, staan in Gods geïnspireerde Woord (1 Timotheüs 3:1-7; Titus 1:5-9). Daarom volgen christenen de leiding van de ouderlingen. — Hebreeën 13:7.
18. Wat zijn enkele verantwoordelijkheden waarvan de toekomstige „overste”-klasse zich thans kwijt, en wat zal haar verantwoordelijkheid in de toekomst zijn?
18 In bijbelse tijden hadden sommige oversten veel autoriteit, andere minder. In deze tijd hebben ouderlingen uit de grote schare zeer uiteenlopende verantwoordelijkheden. Sommigen dienen in één gemeente; anderen dienen vele gemeenten als reizende opziener; anderen dienen een heel land als lid van een bijkantoorcomité; anderen verlenen rechtstreeks assistentie aan verschillende comités van het Besturende Lichaam. In de nieuwe wereld zal Jezus ’vorsten op de gehele aarde’ aanstellen om de leiding te nemen onder Jehovah’s aanbidders op aarde (Psalm 45:16). Ongetwijfeld zal hij velen van hen uit de getrouwe ouderlingen van nu kiezen. Omdat deze mannen nu laten zien wat zij waard zijn, zal hij velen in de toekomst nog grotere voorrechten willen toevertrouwen wanneer hij de rol van de „overste”-klasse in de nieuwe wereld onthult.
Het land van Gods volk in deze tijd
19. Wat beeldt het land van Ezechiëls visioen af?
19 Ezechiëls visioen geeft ook een beschrijving van het herstelde land Israël. Waarvan vormt dit aspect van het visioen een afbeelding? Andere herstellingsprofetieën voorzeiden dat het land Israël een paradijs als Eden zou zijn (Ezechiël 36:34, 35). In deze tijd verheugen wij ons in een hersteld „land”, en ook dat lijkt in zekere zin op Eden. In dezelfde trant noemen wij het vaak ons geestelijke paradijs. De Wachttoren heeft ons „land” gedefinieerd als „het domein van activiteit” van Gods uitverkoren volk.b Ongeacht waar een dienstknecht van Jehovah zich bevindt, hij is in dat herstelde land zolang hij zijn best doet de ware aanbidding hoog te houden door in de voetstappen van Christus Jezus te treden. — 1 Petrus 2:21.
20. Welk beginsel kunnen wij van „de heilige bijdrage” in Ezechiëls visioen leren, en hoe zouden wij dit beginsel kunnen toepassen?
20 Wat valt er te zeggen over het stuk land dat „de heilige bijdrage” wordt genoemd? Dit was de bijdrage van het volk ter ondersteuning van de priesterschap en de stad. Evenzo moest „al het volk van het land” een stuk land als bijdrage geven voor de overste. Wat betekent dit in deze tijd? Natuurlijk niet dat Gods volk belast dient te worden met een betaalde klasse van geestelijken (2 Thessalonicenzen 3:8). Nee, de ondersteuning die aan ouderlingen wordt gegeven, is vooral geestelijk. Ze omvat onder andere het bieden van hulp bij het werk dat gedaan moet worden en het tonen van een geest van samenwerking en onderworpenheid. Toch wordt deze bijdrage, net als in Ezechiëls tijd, „aan Jehovah”, niet aan enig mens, gegeven. — Ezechiël 45:1, 7, 16.
21. Wat kunnen wij van de verdeling van het land in Ezechiëls visioen leren?
21 Niet alleen de overste en de priesterschap hebben een toegewezen plaats in dit herstelde land. Uit de verdeling van het land blijkt dat elk van de twaalf stammen een vast erfdeel heeft (Ezechiël 47:13, 22, 23). De leden van de grote schare hebben dus niet alleen een plaats in het geestelijke paradijs in deze tijd maar zullen ook land toegewezen krijgen wanneer zij een plaats beërven in het aardse domein van Gods koninkrijk.
22. (a) Wat beeldt de stad in Ezechiëls visioen af? (b) Wat kunnen wij leren uit het feit dat de stad aan alle zijden poorten heeft?
22 En ten slotte: Wat wordt door de stad in het visioen afgebeeld? Het is geen hemelse stad, want ze ligt midden in ’profaan’ land (Ezechiël 48:15-17). Ze moet dus iets aards zijn. Welnu, wat is een stad? Houdt een stad niet de gedachte in van mensen die als groep samenkomen en een gestructureerd en georganiseerd geheel vormen? Ja. Daarom schijnt de stad een afbeelding te zijn van het aardse bestuur dat tot nut strekt van allen die de rechtvaardige aardse maatschappij zullen vormen. Dit bestuur zal op de komende „nieuwe aarde” volledig functioneren (2 Petrus 3:13). De poorten aan alle kanten van de stad, één voor elke stam, vormen een goede illustratie van openheid. In deze tijd staat Gods volk niet onder een of ander geheim, clandestien bestuur. Verantwoordelijke broeders moeten te benaderen zijn; de beginselen waardoor zij zich laten leiden zijn bij allen welbekend. Het feit dat mensen uit alle stammen het land bebouwen waarmee de stad wordt onderhouden, herinnert ons eraan dat de andere schapen hun ondersteuning geven, zelfs in materieel opzicht, aan de bestuurlijke regelingen die over de hele aarde voor Gods volk worden getroffen. — Ezechiël 48:19, 30-34.
23. Wat zullen wij in het volgende artikel bespreken?
23 Hoe staat het echter met de rivier die vanuit het tempelheiligdom stroomt? Wat dat in deze tijd en verder in de toekomst afbeeldt, zal het onderwerp zijn van het derde en laatste artikel in deze reeks.
[Voetnoten]
a Zie het boek De Openbaring — Haar grootse climax is nabij!, blz. 64, par. 22, verkrijgbaar bij het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap in Emmen.
Overzichtsvragen
◻ Wat beeldt de tempel in Ezechiëls visioen af?
◻ Wie beelden de dienstdoende priesters in de tempel af?
◻ Wat is de „overste”-klasse; en wat zijn enkele van haar verantwoordelijkheden?
◻ Wat is het land in Ezechiëls visioen, en in welk opzicht wordt het aan de twaalf stammen toegewezen?
◻ Wat beeldt de stad af?
[Diagram/Kaart op blz. 15]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
De in Ezechiëls visioen beschreven toewijzing van het land
DE TWAALF STAMMEN
De Grote Zee
Zee van Galilea
Jordaan
Zoutzee
DAN
ASER
NAFTALI
MANASSE
EFRAÏM
RUBEN
JUDA
DE OVERSTE
BENJAMIN
SIMEON
ISSASCHAR
ZEBULON
GAD
[Diagram]
VERGROTING VAN DE HEILIGE BIJDRAGE
A. „Jehovah zelf is daar” (Jehovah-Sjammah); B. productieve land van de stad
Deel van de levieten
Heiligdom van Jehovah
Deel van de priesters
B A B