BEROTHA
(Bero̱tha), Berothai (Be̱rothai) [Putten].
In Ezechiëls visioen betreffende het gebied dat het erfdeel van Israël zou zijn, wordt van Berotha gezegd dat het gelegen was aan de N-grens tussen Hamath en Sibraïm (Ez 47:16). Het lijkt identiek te zijn met het Berothai uit 2 Samuël 8:8, een stad die toebehoorde aan Hadadezer, de koning van Zoba, en waaruit koning David „een zeer grote hoeveelheid koper” meenam. In het parallelle verslag in 1 Kronieken 18:8 staat de plaats aangeduid als Kun. Berotha (of Berothai) wordt algemeen geïdentificeerd met het huidige Britel (Bereitan), ongeveer 10 km ten ZW van Baälbek in het dal dat bekendstaat als de Beqaʽ, gelegen tussen de Libanon en de Anti Libanon.