Hoofdstuk drie
Beproefd — maar trouw aan Jehovah!
1, 2. Welke betekenisvolle gebeurtenissen waren een inleiding tot het verslag van Daniël?
ALS in het profetische boek Daniël het doek opgaat, is het een tijd van enorme veranderingen op het internationale toneel. Assyrië had juist zijn hoofdstad Nineve verloren. Egypte was gereduceerd tot een land van ondergeschikt belang ten zuiden van Juda. En Babylon was hard op weg de belangrijkste macht te worden in de worsteling om de wereldoverheersing.
2 In 625 v.G.T. deed farao Necho van Egypte een laatste poging om de Babylonische expansie in zuidwaartse richting te blokkeren. Daartoe leidde hij zijn leger naar Karkemis aan de bovenloop van de Eufraat. De slag bij Karkemis, zoals hij bekend kwam te staan, gaf een beslissende wending aan de geschiedenis. Het Babylonische leger, onder aanvoering van kroonprins Nebukadnezar, bracht de strijdkrachten van farao Necho een verpletterende nederlaag toe (Jeremia 46:2). De voordelen van zijn overwinning direct uitbuitend viel Nebukadnezar Syrië en Palestina binnen en maakte daarmee feitelijk een eind aan de Egyptische hegemonie in dat gebied. Slechts de dood van zijn vader Nabopolassar bracht zijn veldtocht tijdelijk ten einde.
3. Waartoe leidde Nebukadnezars eerste campagne tegen Jeruzalem?
3 Het jaar daarop richtte Nebukadnezar — inmiddels koning op de troon van Babylon — opnieuw zijn aandacht op zijn militaire campagnes in Syrië en Palestina. In deze periode kwam hij voor het eerst naar Jeruzalem. De bijbel verhaalt: „In zijn dagen trok Nebukadnezar, de koning van Babylon, op, en zo werd Jojakim zijn knecht, drie jaar lang. Maar hij keerde zich om en rebelleerde tegen hem.” — 2 Koningen 24:1.
NEBUKADNEZAR IN JERUZALEM
4. Hoe moet de zinsnede „in het derde jaar van het koningschap van Jojakim” in Daniël 1:1 begrepen worden?
4 Dat „drie jaar lang” is van speciaal belang voor ons, want de openingswoorden van Daniël luiden: „In het derde jaar van het koningschap van Jojakim, de koning van Juda, kwam Nebukadnezar, de koning van Babylon, naar Jeruzalem en ging ertoe over het te belegeren” (Daniël 1:1). In het derde jaar van het volledige koningschap van Jojakim, die regeerde van 628 tot 618 v.G.T., was Nebukadnezar nog niet „de koning van Babylon” maar was hij de kroonprins. In 620 v.G.T. dwong Nebukadnezar Jojakim schatting te betalen. Maar na ongeveer drie jaar kwam Jojakim in opstand. Zo was het in 618 v.G.T., oftewel in het derde jaar van het koningschap van Jojakim als vazal van Babylon, dat Nebukadnezar een tweede maal naar Jeruzalem kwam, om de rebellerende Jojakim te straffen.
5. Wat was de uitkomst van Nebukadnezars tweede campagne tegen Jeruzalem?
5 De uitkomst van deze belegering was dat ’Jehovah mettertijd Jojakim, de koning van Juda, en een deel van het gerei van het huis van de ware God in zijn hand gaf’ (Daniël 1:2). Jojakim stierf waarschijnlijk, hetzij door moord of in een opstand, in de eerste fasen van de belegering (Jeremia 22:18, 19). In 618 v.G.T. volgde zijn achttienjarige zoon, Jojachin, hem als koning op. Maar Jojachins regering duurde slechts drie maanden en tien dagen, en hij gaf zich in 617 v.G.T. over. — Vergelijk 2 Koningen 24:10-15.
6. Wat deed Nebukadnezar met het heilige gerei van de tempel in Jeruzalem?
6 Nebukadnezar voerde een deel van het heilige gerei van de tempel in Jeruzalem als buit weg en ’bracht het naar het land Sinear, naar het huis van zijn god; en het gerei bracht hij naar het schathuis van zijn god’, Marduk, of Merodach in het Hebreeuws (Daniël 1:2; Jeremia 50:2). Er is een Babylonische inscriptie ontdekt waarin Nebukadnezar over de tempel van Marduk zegt: „Ik sloeg er zilver en goud en kostbare stenen in op . . . en richtte daar het schathuis van mijn koninkrijk in.” Wij zullen opnieuw over dit heilige gerei lezen in de dagen van koning Belsazar. — Daniël 5:1-4.
DE KEUR VAN JERUZALEMS JEUGD
7, 8. Wat kunnen wij uit Daniël 1:3, 4 en 6 afleiden over de achtergrond van Daniël en zijn drie metgezellen?
7 Niet alleen de schatten van Jehovah’s tempel werden naar Babylon gevoerd. Het verslag zegt: „Toen zei de koning tot zijn voornaamste hofbeambte Aspenaz, enigen van de zonen van Israël en van het koninklijke nageslacht en van de edelen te laten komen, kinderen die geen enkel gebrek aan zich hadden, maar knap van uiterlijk waren en die inzicht hadden in alle wijsheid en goed op de hoogte waren van kennis, en die onderscheidingsvermogen hadden ten aanzien van hetgeen bekend is, en die tevens de geschiktheid bezaten om te staan in het paleis van de koning.” — Daniël 1:3, 4.
8 Wie werden gekozen? Wij lezen: „Nu bevonden er zich onder hen enigen van de zonen van Juda: Daniël, Hananja, Misaël en Azarja” (Daniël 1:6). Dit werpt enig licht op de verder onbekende achtergrond van Daniël en zijn metgezellen. Wij merken bijvoorbeeld op dat zij „zonen van Juda” waren, de koninklijke stam. Of zij nu tot het koninklijk geslacht behoorden of niet, men mag redelijkerwijs aannemen dat zij in elk geval afkomstig waren uit tamelijk belangrijke en invloedrijke families. Niet alleen waren zij gezond naar lichaam en geest, zij hadden ook inzicht, wijsheid, kennis en onderscheidingsvermogen — en dat alles terwijl zij nog jong genoeg waren om „kinderen” genoemd te worden, wellicht dus in het begin van hun tienerjaren. Daniël en zijn metgezellen moeten met kop en schouders boven anderen uitgestoken hebben — zij behoorden tot de keur van Jeruzalems jongeren.
9. Waarom schijnt het wel zeker dat Daniël en zijn drie metgezellen godvrezende ouders hadden?
9 Het verslag vertelt ons niet wie de ouders van deze jonge mensen waren. Niettemin schijnt het wel zeker dat het godvruchtige personen waren die hun ouderschap serieus hadden opgevat. Gezien de morele en geestelijke decadentie die er destijds in Jeruzalem heerste, vooral onder ’het koninklijke nageslacht en de edelen’, is het duidelijk dat de voortreffelijke eigenschappen die in Daniël en zijn drie metgezellen werden aangetroffen, zich niet vanzelf hadden ontwikkeld. Onnodig te zeggen dat het hartverscheurend voor de ouders moet zijn geweest hun zoons naar een ver land weggevoerd te zien worden. Maar hoe trots zouden zij zijn geweest als zij de afloop hadden gekend! Hoe belangrijk is het voor ouders om hun kinderen groot te brengen „in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah”! — Efeziërs 6:4.
EEN STRIJD OM DE GEEST
10. Wat werd de jonge Hebreeën onderwezen, en welk doel had dit?
10 Onmiddellijk begon er een strijd om de jonge geest van deze ballingen. Teneinde ervoor te zorgen dat de Hebreeuwse tieners goed aangepast in het Babylonische systeem zouden kunnen opgaan, verordende Nebukadnezar dat zijn beambten hen zouden „onderwijzen in het schrift en de taal van de Chaldeeën” (Daniël 1:4). Dat was geen gewoon onderwijs. The International Standard Bible Encyclopedia verklaart dat het „de studie van het Sumerisch, Akkadisch, Aramees . . . en andere talen omvatte, alsook de uitgebreide literatuur die daarin geschreven was”. „De uitgebreide literatuur” behelsde geschiedenis, wiskunde, sterrenkunde, enzovoort. Maar „bijbehorende religieuze teksten, zowel omens [voortekens] als astrologie . . ., speelden een belangrijke rol”.
11. Welke maatregelen nam men om ervoor te zorgen dat de Hebreeuwse jongeren zich geheel zouden aanpassen aan het Babylonische hofleven?
11 Om deze Hebreeuwse jongeren de gebruiken en cultuur van het Babylonische hofleven volledig te laten overnemen, „stelde de koning voor hen een dagelijkse portie vast van de lekkernijen van de koning en van de wijn die hij dronk, ja, om hen drie jaar lang te voeden, opdat zij na verloop hiervan voor het aangezicht van de koning konden staan” (Daniël 1:5). Bovendien ’wees de overste der hofbeambten hun voorts namen toe. Zo wees hij Daniël de naam Beltsazar toe; en Hananja, Sadrach; en Misaël, Mesach; en Azarja, Abednego’ (Daniël 1:7). In bijbelse tijden was het gebruikelijk dat iemand een nieuwe naam kreeg om een belangrijke gebeurtenis in zijn leven te markeren. Zo veranderde Jehovah de namen van Abram en Sarai in Abraham en Sara (Genesis 17:5, 15, 16). Als een mens iemands naam verandert, is dat een duidelijk blijk van autoriteit of overheersing. Toen Jozef voedselbeheerder van Egypte werd, noemde Farao hem Zafnath Paäneach. — Genesis 41:44, 45; vergelijk 2 Koningen 23:34; 24:17.
12, 13. Waarom kan gesteld worden dat met het veranderen van de namen van de jonge Hebreeën werd geprobeerd hun geloof te ondermijnen?
12 In het geval van Daniël en zijn drie Hebreeuwse vrienden waren de naamsveranderingen veelzeggend. De namen die hun ouders hun gegeven hadden, waren in overeenstemming met de aanbidding van Jehovah. „Daniël” betekent „Mijn rechter is God”. De betekenis van „Hananja” is „Jehovah heeft gunst betoond”. „Misaël” betekent mogelijk „Wie is gelijk God?” „Azarja” betekent „Jehovah heeft geholpen”. Ongetwijfeld hoopten hun ouders vurig dat hun zoons onder de leiding van Jehovah God zouden opgroeien tot getrouwe en loyale dienstknechten van hem.
13 De nieuwe namen die de vier Hebreeën gegeven werden, waren echter alle nauw verbonden met die van valse goden, waarmee gesuggereerd werd dat de ware God door die godheden was overwonnen. Wat een gemene poging om het geloof van deze jonge mensen aan te tasten!
14. Wat betekenen de nieuwe namen die Daniël en zijn drie metgezellen kregen?
14 Daniëls naam werd veranderd in Beltsazar, met als betekenis „Bescherm het leven van de koning”. Kennelijk was dit een verkorte vorm van een invocatie van Bel, of Marduk, de hoofdgod van Babylon. Of Nebukadnezar nu wel of niet bemoeienis heeft gehad met het kiezen van deze naam voor Daniël, hij heeft niet onvermeld willen laten dat die „naar de naam van [zijn] god” was (Daniël 4:8). Hananja kreeg de nieuwe naam Sadrach, waarvan sommige deskundigen denken dat het een samengestelde naam is die „Gebod van Aku” betekent. Het is interessant dat Aku de naam van een Sumerische god was. Misaël werd Mesach (mogelijk Mi·sha·aku), kennelijk een slimme verdraaiing van „Wie is gelijk God?” in „Wie is wat Aku is?” Azarja’s Babylonische naam was Abednego, wat waarschijnlijk „Dienaar van Nego” betekent. En „Nego” is een variant van „Nebo”, de naam van een godheid waarnaar ook een aantal Babylonische heersers waren genoemd.
VASTBESLOTEN JEHOVAH TROUW TE BLIJVEN
15, 16. Voor welke gevaren zagen Daniël en zijn drie metgezellen zich nu geplaatst, en wat was hun reactie?
15 De Babylonische namen, het heropvoedingsprogramma en het speciale voedsel — het maakte allemaal deel uit van een poging om Daniël en de drie jonge Hebreeën niet alleen te assimileren in de Babylonische levenswijze maar hen ook te vervreemden van hun eigen God, Jehovah, en van hun religieuze opvoeding en achtergrond. Wat zouden deze jonge mensen geconfronteerd met al deze druk en verleiding gaan doen?
16 Het geïnspireerde verslag zegt: „Daniël besloot in zijn hart dat hij zich niet zou verontreinigen met de lekkernijen van de koning en met de wijn die hij dronk” (Daniël 1:8a). Hoewel alleen Daniël genoemd wordt, maakt het vervolg duidelijk dat zijn drie metgezellen zijn beslissing steunden. De woorden „besloot in zijn hart” laten zien dat het onderricht waarin Daniëls ouders en anderen thuis hadden voorzien, zijn hart had bereikt. Een soortgelijke vorming hielp ongetwijfeld de andere drie Hebreeën bij het nemen van hun beslissing. Dit laat goed uitkomen hoe waardevol het is onze kinderen te onderwijzen, ook als zij nog te jong lijken om het te begrijpen. — Spreuken 22:6; 2 Timotheüs 3:14, 15.
17. Waarom hadden Daniël en zijn metgezellen alleen bezwaren tegen de dagelijkse voedselvoorzieningen van de koning en niet tegen de andere regelingen?
17 Waarom hadden de jonge Hebreeën alleen bezwaar tegen de lekkernijen en de wijn maar niet tegen de overige regelingen? Daniëls redenering toont duidelijk het waarom: ’Hij wilde zich niet verontreinigen.’ „Het schrift en de taal van de Chaldeeën” te moeten leren en een Babylonische naam te krijgen zouden onplezierig kunnen zijn maar hoefden iemand niet per se te verontreinigen. Beschouw eens het voorbeeld van Mozes, bijna 1000 jaar voordien. Hoewel hij werd ’onderricht in alle wijsheid der Egyptenaren’, bleef hij loyaal aan Jehovah. Zijn opvoeding door zijn eigen ouders gaf hem een solide basis. Bijgevolg ’heeft Mozes, toen hij opgegroeid was, door geloof geweigerd de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden en verkoos hij veel liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben’. — Handelingen 7:22; Hebreeën 11:24, 25.
18. In welke opzichten zouden de koninklijke spijzen de jonge Hebreeën verontreinigen?
18 Op welke manier zou het door de Babylonische koning verschafte eten en drinken de jonge mannen verontreinigen? Ten eerste kan bij de lekkernijen voedsel zijn geweest dat door de Mozaïsche wet verboden was. De Babyloniërs aten bijvoorbeeld onreine dieren, die de Israëlieten krachtens de Wet niet mochten eten (Leviticus 11:1-31; 20:24-26; Deuteronomium 14:3-20). Ten tweede hadden de Babyloniërs niet de gewoonte geslachte dieren te laten uitbloeden voordat het vlees ervan gegeten werd. Niet-uitgebloed vlees eten zou een regelrechte overtreding van Jehovah’s wet met betrekking tot bloed zijn (Genesis 9:1, 3, 4; Leviticus 17:10-12; Deuteronomium 12:23-25). Ten derde was het gebruikelijk dat aanbidders van valse goden hun voedsel aan afgoden offerden, om het vervolgens in een gemeenschapsmaal te eten. Dienstknechten van Jehovah wilden daar niets mee te maken hebben! (Vergelijk 1 Korinthiërs 10:20-22.) Ten slotte zou dag aan dag copieus tafelen met zware kost en sterke drank op geen enkele leeftijd echt gezond mogen heten, maar al helemaal niet voor jongeren.
19. Hoe hadden de Hebreeuwse jongeren kunnen rationaliseren, maar wat hielp hen de juiste conclusie te trekken?
19 Het is één ding om te weten wat men moet doen, maar het is nog heel wat anders om de moed te hebben daar in weerwil van druk of verleiding inderdaad naar te handelen. Daniël en zijn drie vrienden hadden kunnen redeneren dat nu hun ouders en vrienden ver weg waren, die dan toch van niets zouden weten. Zij hadden ook kunnen rationaliseren dat het een bevel van de koning was en zij geen keus leken te hebben. En andere jonge mensen aanvaardden de regelingen ongetwijfeld zonder aarzeling en beschouwden ze veeleer als een voorrecht dan als een last. Maar zulke drogredenen konden gemakkelijk tot de valkuil van verborgen zonde leiden, iets waar veel jonge mensen in vervallen. De Hebreeuwse jongeren wisten dat ’de ogen van Jehovah op elke plaats zijn’ en dat ’de ware God zelf elk soort van werk in het gericht zal brengen met betrekking tot alles wat verborgen is, om te zien of het goed is of slecht’ (Spreuken 15:3; Prediker 12:14). Laten wij allen een voorbeeld nemen aan deze getrouwe jonge mensen.
MOED EN VOLHARDING WIERPEN VRUCHTEN AF
20, 21. Wat deed Daniël, en met welk resultaat?
20 Na in zijn hart de beslissing te hebben genomen weerstand te bieden aan verontreinigende invloeden, ging Daniël ertoe over in overeenstemming met zijn beslissing te handelen. „Hij bleef de overste der hofbeambten verzoeken dat hij zich niet zou behoeven te verontreinigen” (Daniël 1:8b). ’Bleef verzoeken’ — dat staat er niet voor niets. Heel vaak mogen wij slechts bij aanhoudende inspanningen hopen op succes als wij verleidingen moeten weerstaan of zwakheden moeten overwinnen. — Galaten 6:9.
21 In Daniëls geval bleek aanhouden te lonen. „Bijgevolg liet de ware God Daniël liefderijke goedheid en barmhartigheid voor het aangezicht van de overste der hofbeambten vinden” (Daniël 1:9). Het punt was niet dat Daniël en zijn metgezellen beminnelijke en intelligente personen waren en dat daarom alles uiteindelijk goed uitpakte. Het kwam door Jehovah’s zegen. Daniël herinnerde zich ongetwijfeld de Hebreeuwse spreuk: „Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand. Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken” (Spreuken 3:5, 6). Het opvolgen van die raad wierp inderdaad vruchten af.
22. Welk gewettigd bezwaar voerde de hofbeambte aan?
22 Aanvankelijk maakte de overste der hofbeambten bezwaren: „Ik ben bevreesd voor mijn heer de koning, die uw voedsel en uw drank heeft vastgesteld. Waarom dan zou hij op uw gezicht een neerslachtige blik zien in vergelijking met de kinderen die van dezelfde leeftijd zijn als gij, en waarom zoudt gij mijn hoofd schuldig moeten maken bij de koning?” (Daniël 1:10) Dit waren gegronde bezwaren en angsten. Koning Nebukadnezar was er niet de man naar om zich te laten dwarsbomen, en de hoffunctionaris besefte dat zijn „hoofd” gevaar liep als hij tegen de instructies van de koning inging. Wat moest Daniël doen?
23. Hoe toonde Daniël inzicht en wijsheid door de handelwijze die hij volgde?
23 Nu gingen inzicht en wijsheid meespelen. De jonge Daniël herinnerde zich waarschijnlijk de spreuk: „Een zacht antwoord keert woede af, maar een woord dat smart veroorzaakt, doet toorn opkomen” (Spreuken 15:1). In plaats van er koppig op aan te dringen dat zijn verzoek ingewilligd zou worden en mogelijk anderen te provoceren een martelaar van hem te maken, liet Daniël de zaak rusten. Op een geschikt tijdstip benaderde hij „de bewaker”, die wellicht eerder genegen was wat vrijheid toe te staan omdat hij niet rechtstreeks verantwoording aan de koning verschuldigd was. — Daniël 1:11.
EEN TIENDAAGSE TEST VOORGESTELD
24. Wat voor test stelde Daniël voor?
24 Aan de bewaker stelde Daniël een test voor: „Neem alstublieft met uw knechten tien dagen lang een proef, en laat men ons wat groenten geven opdat wij kunnen eten, en water opdat wij kunnen drinken; en laat ons gelaat en het gelaat van de kinderen die de lekkernijen van de koning eten, voor u verschijnen, en doe met uw knechten naar wat gij ziet.” — Daniël 1:12, 13.
25. Wat was waarschijnlijk inbegrepen bij de „groenten” die Daniël en zijn drie vrienden werden voorgezet?
25 Tien dagen op ’groenten en water’ — zouden zij er in vergelijking met de anderen ’neerslachtig’ gaan uitzien? „Groenten” is de vertaling van een Hebreeuws woord waarvan de grondbetekenis „zaden” is. Bepaalde bijbelvertalingen geven het weer als „peulvruchten”, gedefinieerd als „de eetbare zaden van verscheidene peuldragende gewassen (zoals erwten, bonen of linzen)”. Sommige geleerden zijn van mening dat de context te kennen geeft dat het om een voedselpakket van meer dan alleen eetbare zaden gaat. Een naslagwerk verklaart: „Waar Daniël en zijn metgezellen om vroegen, was de eenvoudige plantaardige kost van het gewone volk in plaats van het zwaardere, veel vlees omvattende voedsel van de koninklijke tafel.” De groenten kunnen dus voedzame schotels hebben omvat waarin bonen, komkommer, knoflook, prei, linzen, meloenen en uien waren verwerkt alsook brood van diverse graansoorten. Dat zou beslist niemand als een hongerdieet beschouwen. Kennelijk was de kwestie voor de bewaker duidelijk. „Ten slotte luisterde hij naar hen wat deze zaak betreft en onderwierp hen tien dagen lang aan een proef” (Daniël 1:14). Wat was het resultaat?
26. Wat was de uitkomst van de tiendaagse test, en waarom verliep het zo?
26 „Na verloop van tien dagen zag hun gelaat er beter en voller van vlees uit dan dat van al de kinderen die de lekkernijen van de koning aten” (Daniël 1:15). Dit moet niet opgevat worden als een bewijs dat een vegetarisch dieet superieur is aan een zwaarder menu met veel vlees. Tien dagen is te kort om van ongeacht welk dieet tastbare resultaten te mogen verwachten, maar het is niet te kort voor Jehovah om zijn doel te verwezenlijken. „De zegen van Jehovah — die maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij”, zegt zijn Woord (Spreuken 10:22). De vier jonge Hebreeën vertrouwden op Jehovah, en hij liet hen niet in de steek. Eeuwen later bleef Jezus Christus veertig dagen zonder voedsel in leven. In dat verband citeerde hij de woorden uit Deuteronomium 8:3, waar wij lezen dat „de mens niet leeft van brood alleen, maar dat de mens leeft van elke uiting uit Jehovah’s mond”. Hiervan is de ervaring van Daniël en zijn vrienden een klassiek voorbeeld.
INZICHT EN WIJSHEID IN PLAATS VAN LEKKERNIJEN EN WIJN
27, 28. In welke opzichten was het dieet waaraan Daniël en zijn drie vrienden zich onderwierpen, een voorbereiding op gewichtiger toekomstige zaken?
27 De tien dagen vormden slechts een test, maar de resultaten waren zeer overtuigend. „De bewaker dan bleef hun lekkernijen en de wijn die zij drinken moesten wegnemen en bleef hun groenten geven” (Daniël 1:16). Het is niet moeilijk zich voor te stellen wat de andere jongeren in het opleidingsprogramma vonden van Daniël en zijn metgezellen. Een feestmaal van een koning afslaan en in plaats daarvan iedere dag groenten eten moet hun dwaas hebben geleken. Maar er lagen grote beproevingen in het verschiet, en de jonge Hebreeën zouden al hun waakzaamheid en nuchterheid nodig hebben. Bovenal zouden het hun geloof en vertrouwen in Jehovah zijn die hen zouden helpen hun geloofsbeproevingen te doorstaan. — Vergelijk Jozua 1:7.
28 Dat Jehovah met deze jonge mensen was, blijkt uit wat er vervolgens wordt gezegd: „En wat deze kinderen, die vier, betreft, hun gaf de ware God kennis en inzicht in alle schrift en wijsheid; en Daniël zelf had verstand van allerlei visioenen en dromen” (Daniël 1:17). Om opgewassen te zijn tegen de moeilijkheden die op komst waren, hadden zij meer nodig dan fysieke kracht en een goede gezondheid. „Wanneer wijsheid haar intrede doet in uw hart en de kennis zelf aangenaam wordt voor uw zíel, zal het denkvermogen zelf de wacht over u houden, het onderscheidingsvermogen zelf zal u beveiligen, om u te bevrijden van de slechte weg” (Spreuken 2:10-12). Dat was precies wat Jehovah de vier getrouwe jongeren verleende om hen toe te rusten voor wat hun wachtte.
29. Waardoor had Daniël „verstand van allerlei visioenen en dromen”?
29 Er wordt vermeld dat Daniël ’verstand had van allerlei visioenen en dromen’. Dit wil niet zeggen dat hij een paranormaal begaafd ziener was geworden. Trouwens, hoewel Daniël wordt bezien als een van de grote Hebreeuwse profeten, is hij nooit geïnspireerd tot verklaringen als ’dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd’ of „dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Jesaja 28:16; Jeremia 6:9). Toch was Daniël alleen onder leiding van Gods heilige geest in staat visioenen en dromen die Jehovah’s voornemen onthulden, te begrijpen en te interpreteren.
TEN SLOTTE DE CRUCIALE TEST
30, 31. Hoe bleek de handelwijze die Daniël en zijn metgezellen hadden gekozen, in hun voordeel?
30 De drie jaar van heropvoeding en verzorging waren ten einde. Nu kwam de cruciale test — een persoonlijk onderhoud met de koning. „Na verloop van de dagen waarvan de koning gezegd had hen te brengen, bracht de overste der hofbeambten hen vervolgens ook voor Nebukadnezar” (Daniël 1:18). Het was tijd voor de vier jongeren om zich te presenteren. Zou vasthouden aan Jehovah’s wetten in plaats van aanpassing aan de gewoonten van Babylon goed uitpakken?
31 „De koning ging met hen spreken, en onder hen allen werd er niet één gevonden gelijk Daniël, Hananja, Misaël en Azarja; en zij stonden voortaan voor het aangezicht van de koning” (Daniël 1:19). Wat een complete rechtvaardiging van hun gedragslijn van de afgelopen drie jaar! Het was geen waanzin van hun zijde geweest om vast te houden aan een dieet dat was ingegeven door hun geloof en hun geweten. Door getrouw te zijn in wat een heel geringe zaak kan hebben geleken, werden Daniël en zijn vrienden gezegend met grotere zaken. Het voorrecht ’voor het aangezicht van de koning te staan’ was het doel waar alle jonge mensen in het opleidingsprogramma naar streefden. Of de vier Hebreeuwse jongeren als enigen uitgekozen werden, zegt de bijbel niet. In elk geval bracht hun getrouwe handelwijze hun inderdaad „een rijke beloning”. — Psalm 19:11.
32. Waarom kan gezegd worden dat Daniël, Hananja, Misaël en Azarja een groter voorrecht genoten dan deel te mogen uitmaken van het hof van de koning?
32 „Hebt gij een man aanschouwd, vaardig in zijn werk? Voor het aangezicht van koningen zal hij zich stellen”, zegt de Schrift (Spreuken 22:29). Zo werden Daniël, Hananja, Misaël en Azarja door Nebukadnezar uitgekozen om voor het aangezicht van de koning te staan, dat wil zeggen, deel uit te maken van het koninklijke hof. In dit alles kunnen wij Jehovah’s hand de aangelegenheden zo zien manoeuvreren dat door bemiddeling van deze jonge mannen — Daniël in het bijzonder — belangrijke aspecten van het goddelijke voornemen bekendgemaakt zouden worden. Hoewel het een eer was uitgekozen te worden om deel uit te maken van Nebukadnezars koninklijke hof, was het een veel grotere eer om op zo’n schitterende manier door de Universele Koning, Jehovah, gebruikt te worden.
33, 34. (a) Waarom was de koning onder de indruk van de jonge Hebreeën? (b) Welke les kunnen wij leren uit de ervaring van de vier Hebreeën?
33 Nebukadnezar bemerkte al gauw dat wat Jehovah de vier Hebreeuwse jongeren aan wijsheid en inzicht had verleend, verre superieur was aan wat alle raadgevers en wijze mannen aan zijn hof bezaten. „Wat elke zaak van wijsheid en verstand betreft waarover de koning hen ondervroeg, hij bevond ten slotte zelfs dat zij tienmaal beter waren dan alle magie-beoefenende priesters en de bezweerders die er in heel zijn koninklijke gebied waren” (Daniël 1:20). Hoe kon het ook anders? De „magie-beoefenende priesters” en „bezweerders” verlieten zich op de wereldse en bijgelovige geleerdheid van Babylon, terwijl Daniël en zijn vrienden hun vertrouwen stelden in wijsheid van boven. Dat is gewoon niet te vergelijken!
34 In de loop der eeuwen is er echt niet veel veranderd. In de eerste eeuw G.T., toen Griekse filosofie en Romeinse wetskennis opgeld deden, schreef de apostel Paulus onder inspiratie: „De wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God; want er staat geschreven: ’Hij vangt de wijzen in hun eigen listigheid.’ En nogmaals: ’Jehovah weet dat de overleggingen van de wijzen waardeloos zijn.’ Laat daarom niemand zich op mensen beroemen” (1 Korinthiërs 3:19-21). In deze tijd moeten wij stevig vasthouden aan wat Jehovah ons onderwezen heeft en ons daar niet gemakkelijk van laten afbrengen door wat de wereld aan glitter en glamour te bieden heeft. — 1 Johannes 2:15-17.
GETROUW TOT HET EINDE
35. Hoeveel wordt ons over Daniëls drie metgezellen verteld?
35 Het sterke geloof van Hananja, Misaël en Azarja wordt op dramatische wijze geïllustreerd in Daniël hoofdstuk 3, in samenhang met Nebukadnezars gouden beeld in de vlakte van Dura en de beproeving van de brandende vuuroven. Het lijdt geen twijfel dat deze godvrezende Hebreeën Jehovah tot hun dood trouw zijn gebleven. Wij weten dit omdat de apostel Paulus ongetwijfeld op hen zinspeelde toen hij het had over hen „die door geloof . . . de kracht van het vuur stuitten” (Hebreeën 11:33, 34). Zij zijn voortreffelijke voorbeelden voor dienstknechten van Jehovah, zowel jong als oud.
36. Welke opmerkelijke loopbaan heeft Daniël gehad?
36 Ten aanzien van Daniël zegt het slotvers van hoofdstuk 1: „Daniël bleef er tot het eerste jaar van koning Cyrus.” De geschiedenis onthult dat Cyrus Babylon in één nacht omverwierp, in 539 v.G.T. Kennelijk vanwege zijn reputatie en status bleef Daniël aan het hof van Cyrus dienen. Daniël 10:1 vertelt ons zelfs dat „in het derde jaar van Cyrus, de koning van Perzië,” Jehovah een belangrijke aangelegenheid aan Daniël onthulde. Als hij een tiener was toen hij in 617 v.G.T. naar Babylon werd gevoerd, moet hij bijna honderd jaar oud zijn geweest toen hij dat laatste visioen ontving. Wat een lange en gezegende loopbaan van getrouwe dienst voor Jehovah!
37. Welke lessen vallen er voor ons te leren uit een beschouwing van Daniël hoofdstuk 1?
37 Het eerste hoofdstuk van het boek Daniël is meer dan een verhaal over vier getrouwe jonge mensen die met succes geloofsbeproevingen het hoofd boden. Het laat ons zien hoe Jehovah wie hij maar wil kan gebruiken om zijn voornemen te verwezenlijken. Het verslag bewijst dat als het gaat om iets wat door Jehovah wordt toegelaten, een schijnbare ramp een nuttig doel kan dienen. En het vertelt ons dat getrouwheid in kleine zaken een grote beloning afwerpt.
WAT BENT U TE WETEN GEKOMEN?
• Wat kan er gezegd worden over de achtergrond van Daniël en zijn drie jonge vrienden?
• Hoe werd de voortreffelijke opvoeding van de vier Hebreeuwse jongeren in Babylon op de proef gesteld?
• Hoe beloonde Jehovah de vier Hebreeën voor hun moedige standpunt?
• Welke lessen kunnen Jehovah’s hedendaagse dienstknechten leren van Daniël en zijn drie metgezellen?
[Paginagrote illustratie op blz. 30]