BEESTEN, SYMBOLISCHE
Sinds onheuglijke tijden heeft de mens de eigenschappen en gewoonten van dieren gadegeslagen en ze in figuurlijke of symbolische zin op personen, volken, regeringen en organisaties toegepast. De bijbel maakt een goed gebruik van dit doeltreffende illustratiemiddel. Voorbeelden betreffende het figuurlijke gebruik van de eigenschappen die een dier bezit, of waaraan het door zijn kenmerken doet denken, staan in de bijgaande tabellen vermeld.
Beesten als symbolen van regeringen. In het bijbelse verslag worden enkele belangrijke wereldmachten uit de geschiedenis rechtstreeks vermeld, en al deze wereldmachten, alsook andere natiën, gebruikten dieren als symbolen van hun regeringen. In Egypte speelde de slang een belangrijke rol. De ureüs, de heilige cobraslang, was op de hoofdtooi van de farao’s aangebracht. Egypte werd echter ook, evenals Assyrië, voorgesteld door de stier. Medo-Perzië gebruikte als embleem de adelaar (op de schilden van de Meden stond de steenarend of goudarend afgebeeld; de Perzen hadden lansen met aan het eind een adelaarsfiguur). Athene werd aangeduid door de uil; Rome door de adelaar; Groot-Brittannië en Nederland hebben als embleem de leeuw; de Verenigde Staten de adelaar. China wordt sedert aloude tijden voorgesteld door de draak. Bekend is ook de Duitse „tweekoppige adelaar”.
De wilde beesten uit Daniël en uit Openbaring. Dat de in deze boeken beschreven beesten politieke koninkrijken of regeringen voorstellen, die heerschappij en autoriteit uitoefenen, wordt duidelijk vermeld (Da 7:6, 12, 23; 8:20-22; Opb 16:10; 17:3, 9-12). Een beschouwing van deze bijbelse passages onthult dat hoewel deze politieke ’wilde beesten’ wat hun symbolische verschijningsvorm betreft van elkaar verschillen, ze toch allemaal bepaalde kenmerken gemeen hebben. Al deze beesten blijken namelijk gekant te zijn tegen Gods heerschappij over de mensheid door middel van het Messiaanse koninkrijk. Ze worden ook afgeschilderd als tegenstanders van Gods „heiligen”, zijn verbondsvolk, aanvankelijk de joodse natie, later de christelijke gemeente. De beesten die met name worden genoemd (Medo-Perzië en Griekenland) waren belangrijke wereldmachten, en uit de reusachtige afmetingen van de andere beesten, of de beschrijving van hun daden, blijkt dat ook dit geen kleine koninkrijken waren. (Gelieve op te merken dat ondergeschikte koninkrijken in sommige gevallen zinnebeeldig worden voorgesteld door horens.) Al deze beesten worden als zeer agressief afgebeeld, strevend naar de dominerende positie over de natiën of volken die binnen hun machtsbereik liggen. — Vgl. Da 7:17, 18, 21; 8:9-11, 23, 24; Opb 13:4-7, 15; 17:12-14.
Veel commentators trachten de vervulling van de visioenen van de beesten uit het boek Daniël wat tijdsduur betreft te beperken door te zeggen dat die zich niet uitstrekt tot voorbij de tijd dat Jezus Christus op aarde was, toen het Romeinse Rijk de dominerende macht was. Uit de profetieën zelf blijkt echter duidelijk dat hun vervulling zich wel tot voorbij die tijd uitstrekt. Ze laten zien dat de uiteindelijke verschijningsvorm van de beesten nog steeds bestaat wanneer ’de bestemde tijd aanbreekt dat Gods heiligen het koninkrijk in bezit nemen’ in „de bestemde tijd van het einde”. Dan vernietigt de Messias die beestachtige tegenstand voor altijd (Da 7:21-27; 8:19-25; vgl. ook Opb 17:13, 14; 19:19, 20). Merk op dat Christus Jezus uitdrukkelijk heeft voorzegd dat de tegenstand tegen het Messiaanse koninkrijk zou voortduren tot in de tijd van het einde, zodat zijn discipelen die dan dat koninkrijk predikten, „voorwerpen van haat [zouden] zijn voor alle natiën” (Mt 24:3, 9-14). Hieruit blijkt duidelijk dat elke willekeurige natie — en zeker wereldmachten — geïdentificeerd kan worden met de uiteindelijke verschijnings- of uitingsvorm van de symbolische wilde beesten.
Daniëls visioen van de beesten uit de zee. Nadat Egypte en Assyrië hun respectieve periodes van overheersing hadden beëindigd, en tegen het einde van het Babylonische Rijk, gaf Jehovah God Daniël een visioen van „vier reusachtige beesten” die uit de uitgestrekte zee opstegen (Da 7:1-3). In Jesaja 57:20 worden personen die van God vervreemd zijn met de zee vergeleken. Daar staat: „Maar de goddelozen zijn als de opgezweepte zee, wanneer die niet tot rust kan komen, waarvan de wateren zeewier en slijk blijven opwerpen.” — Zie ook Opb 17:15.
Bijbelcommentators brengen dit visioen gewoonlijk in verband met dat van het reusachtige beeld uit het tweede hoofdstuk van Daniël. Zoals een vergelijking van de hoofdstukken 2 en 7 laat zien, zijn er duidelijke overeenkomsten. Het reusachtige beeld bestond uit vier hoofddelen, die overeenkomen met de vier beesten. De metalen waaruit het beeld bestond, begonnen met het kostbaarste metaal, goud, en werden achtereenvolgens minder kostbaar, terwijl de beesten begonnen met de majestueuze leeuw. In beide visioenen krijgt het vierde deel of „koninkrijk” speciale aandacht, is het wat vorm betreft het ingewikkeldst, voert het nieuwe elementen in en blijft het bestaan tot aan de tijd dat het goddelijke oordeel eraan wordt voltrokken omdat het Gods heerschappij tegenstaat.
Hier volgt een korte beschrijving van de vier beesten: een leeuw, die eerst arendsvleugels heeft, maar ze dan verliest en menselijke eigenschappen aanneemt; een beer (een minder majestueus en logger dier dan de leeuw), die veel vlees eet; een luipaard met vier vleugels (waardoor hij nog grotere snelheid verkrijgt) en vier koppen; en nog een wild beest, het vierde, dat met geen enkel bestaand dier overeenkomt, ongewoon sterk, met grote ijzeren tanden en tien horens, terwijl er zich nòg een horen ontwikkelt met ogen en ’een mond die grandioze dingen spreekt’. Een groot gedeelte van het hoofdstuk gaat over het vierde beest en zijn ongewone horen. Hoewel elk beest „verschillend van de andere” was, gold dit speciaal voor het vierde beest. — Da 7:3-8, 11, 12, 15-26.
In het laatste kwart van de 7de eeuw v.G.T. werd Babylon de dominerende macht in het Midden-Oosten. Het Babylonische koninkrijk breidde snel zijn heerschappij over Syrië en Palestina uit, waarbij het koninkrijk Juda met zijn heersers uit de geslachtslijn van David die op de glorierijke troon van Jehovah te Jeruzalem zaten, werd omvergeworpen (1Kr 29:23). In dit verband kan er worden opgemerkt dat toen de profeet Jeremia Juda voor de ophanden zijnde verovering door Babylon waarschuwde, hij de toekomstige veroveraar vergeleek met ’een leeuw die uit het struikgewas oprijst’ (Jer 4:5-7; vgl. 50:17). Na de val van Jeruzalem zei Jeremia dat Babylons legers de Judeeërs „sneller dan de arenden” hadden achtervolgd (Klg 4:19). De geschiedenis laat zien dat de expansie van Babylon, welk rijk eens tot aan Egypte reikte, weldra ten einde kwam en dat Babylons heersers zich tegen het einde van het rijk lang zo agressief niet meer betoonden als hun voorgangers.
Babylon viel voor het Medo-Perzische koninkrijk, waarvan het bestuurscentrum in de heuvels ten O van de vlakten van Mesopotamië lag. Het Medo-Perzische Rijk verschilde zeer veel van het Semitische Babylonische Rijk, daar het de eerste Jafethitische (of Arische) macht was die een overheersende positie in het Midden-Oosten verkreeg. Hoewel de joden naar Juda mochten terugkeren, bleven zij onderworpen aan het Medo-Perzische juk (Ne 9:36, 37). Dit rijk was zelfs nog meer op verovering belust dan het Babylonische Rijk, en het breidde zijn grondgebied uit van „India tot Ethiopië”. — Es 1:1.
Aan de overheersing van Medo-Perzië kwam een einde door de bliksemsnelle veroveringsveldtocht van de Griekse strijdkrachten onder aanvoering van Alexander de Grote. In slechts enkele jaren stichtte hij een rijk dat gedeelten van Europa, Azië en Afrika omvatte. Dit was het eerste in Europa gegrondveste rijk dat zo’n positie innam. Na Alexanders dood vochten zijn generaals om de heerschappij over het rijk, en vier van hen kregen uiteindelijk het bestuur over verschillende delen. Om Palestina werd gevochten door de wedijverende koninkrijken van Seleucus en Ptolemaeus.
Het Griekse Rijk werd uiteindelijk geheel overgenomen door Rome. Het Romeinse Rijk overtrof alle voorgaande rijken, niet alleen wat de omvang van zijn grondgebied betreft (het besloeg het gehele gebied rond de Middellandse Zee en reikte mettertijd zelfs tot de Britse Eilanden), maar ook met betrekking tot de doeltreffendheid van zijn militaire apparaat en de strengheid waarmee de Romeinse wet in de provincies van het uitgestrekte rijk werd doorgevoerd. Rome was uiteraard het politieke werktuig dat werd gebruikt om de Messias, Christus Jezus, ter dood te brengen, alsook om de vroege christelijke gemeente te vervolgen. Het rijk bleef gedurende bijna duizend jaar daarna nog in verschillende vormen bestaan, maar viel ten slotte in verscheidene natiën uiteen, terwijl het Britse Rijk uiteindelijk de dominerende positie verkreeg.
De historicus H. G. Wells maakt de volgende interessante opmerkingen om aan te tonen in welke opzichten het Romeinse Rijk van de voorgaande rijken verschilde: „Deze nieuwe Romeinse macht nu, die in de tweede en eerste eeuw v.Chr. opstond om de westelijke wereld te beheersen, was in verschillende opzichten anders dan een der grote rijken die tot op dat moment een overheersende positie in de beschaafde wereld hadden ingenomen. Ze was aanvankelijk geen monarchie, noch had ze haar bestaan aan de een of andere grote veroveraar te danken. . . . Ze was het eerste republikeinse rijk dat aan de ondergang ontkwam en tot nieuwe ontwikkelingen voortvoer. . . . Haar bevolking was minder sterk Hamitisch en Semitisch dan die van enig voorgaand rijk. . . . In zoverre was het [Romeinse Rijk] een nieuw patroon in de geschiedenis, het was een tot ontplooiing gekomen Arische republiek. . . . Het was steeds aan veranderingen onderhevig en verwierf nimmer enige stabiliteit. In zekere zin mislukte het [bestuurs]experiment. In zekere zin blijft het experiment onvoltooid, en Europa en Amerika trachten tegenwoordig nog steeds de raadsels op te lossen van een wereldomvattende staatkunde waarmee het Romeinse volk zich voor het eerst geconfronteerd zag.” — The Pocket History of the World, 1943, blz. 149-151.
De ram en de geitebok. In het visioen dat Daniël twee jaar later ontving (Da 8:1), worden de machten die door de twee daarin genoemde symbolische beesten worden voorgesteld, duidelijk met name genoemd. Het koninkrijk Medo-Perzië wordt hier afgebeeld als een mannetjesschaap (een ram) met twee horens, waarvan de hoogste horen later oprees. De geschiedenis laat zien dat de Meden aanvankelijk sterker waren en dat de Perzen daarna het overwicht kregen, hoewel beide volken samen een dualistische macht bleven vormen. Een geitebok die zich zeer snel over de aarde bewoog, symboliseerde de wereldmacht Griekenland (Da 8:3-8, 20, 21). Het profetische visioen laat zien dat de „grote horen” van de geitebok, die zich tussen zijn ogen bevond en die de eerste koning afbeeldde, werd gebroken „zodra hij machtig werd”, waarna er vier koninkrijken ontstonden, die echter inferieur in kracht waren (Da 8:5, 8, 21, 22). Over de snelle verovering van het Medo-Perzische Rijk door Alexander hebben wij reeds gesproken, alsook over de verdeling van zijn koninkrijk onder vier van zijn generaals.
Het is goed hier op te merken dat dezelfde natie of haar heersers in verschillende profetieën door verschillende symbolische dieren afgebeeld kunnen worden. Zo worden de koningen van Assyrië en Babylon in Jeremia 50:17 door leeuwen afgebeeld, terwijl in Ezechiël 17:3-17 de heersers van Babylon en Egypte door grote arenden worden afgebeeld. Elders vergelijkt Ezechiël de Farao van Egypte met een ’groot zeemonster’ dat in de Nijlkanalen ligt (Ez 29:3). Dat Medo-Perzië en Griekenland in Daniël hoofdstuk 8 door bepaalde symbolen worden voorgesteld, sluit dus niet de mogelijkheid uit dat ze in het eerdere visioen (Da 7) of in daaropvolgende profetieën door andere symbolen worden voorgesteld.
Het zevenkoppige wilde beest uit de zee. In het visioen dat de apostel Johannes ontving en dat in Openbaring hoofdstuk 13 staat opgetekend, stijgt er een zevenkoppig, tienhoornig wild beest uit de zee op. Het gelijkt op een luipaard, maar het heeft de poten van een beer en de muil van een leeuw. Het is dus een samengestelde vorm van verscheidene van de symbolen die in Daniëls visioen van de vier beesten verschijnen. De draak, die in Openbaring 12:9 als Satan de Duivel wordt geïdentificeerd, geeft het beest zijn autoriteit en kracht (Opb 13:1, 2). De zeven koppen (met tien horens) van dit beest onderscheiden het van de eenkoppige beesten uit Daniëls visioen. Zeven (en tien) worden algemeen erkend als bijbelse symbolen van volledigheid. (Zie GETALLEN.) Dit wordt bevestigd door de omvang van het gebied waarover dit beest heerst, want het oefent niet slechts autoriteit uit over één natie of een groep van natiën, maar „over elke stam en elk volk en elke taal en natie” (Opb 13:7, 8; vgl. 16:13, 14). The Interpreter’s Dictionary of the Bible merkt deze factoren op en geeft het volgende commentaar: „Het eerste van deze beesten [van Opb 13] heeft alle kenmerken van de vier beesten uit Daniëls visioen in zich verenigd . . . Daarom vertegenwoordigt dit eerste beest de gezamenlijke macht van alle politieke heerschappijen in de wereld die tegen God gekant zijn.” — Onder redactie van G. A. Buttrick, 1962, Deel 1, blz. 369.
Het tweehoornige beest. Vervolgens zag Johannes een beest uit de aarde met twee horens als die van een onschuldig lam, maar dat sprak als een draak en dat de volledige autoriteit uitoefende van het zojuist beschreven eerste wilde beest. Het gebiedt de aardbewoners een beeld te maken van het zevenkoppige wilde beest dat de wereld beheerst en oefent op alle mensen dwang uit om zijn „merkteken” te aanvaarden. — Opb 13:11-17.
Zoals reeds vermeld, stelde de tweehoornige ram uit Daniël hoofdstuk 8 een dualistische macht, Medo-Perzië, voor. Natuurlijk was die macht tegen de tijd van de apostel Johannes al lang verdwenen, en Johannes’ visioen had betrekking op dingen die nog in de toekomst lagen (Opb 1:1). Sinds de tijd van Johannes hebben er verscheidene dualistische machten bestaan, maar onder deze machten is de uit historisch oogpunt belangrijke en duurzame verbintenis tussen Engeland en de Verenigde Staten vooral opmerkenswaard.
Het andere opvallende kenmerk van het tweehoornige beest, namelijk dat het spreekt als een draak, herinnert aan de opvallende horen van het vierde beest uit Daniël hoofdstuk 7, die een „mond [had] die grandioze dingen sprak” (vs. 8, 20-26). Dat het de bewoners van de aarde „misleidt”, komt overeen met de bedrieglijke praktijken waarvan de in Daniël 8:23-25 beschreven ’barse koning’ zich bedient. — Opb 13:11, 14.
Het scharlakengekleurde wilde beest. In Openbaring hoofdstuk 17 beschrijft de apostel zijn visioen van een scharlakengekleurd beest met zeven koppen en tien horens, dat wordt bereden door de symbolische vrouw „Babylon de Grote”. Dit beest gelijkt dus op of is het beeld van het eerste beest uit Openbaring hoofdstuk 13, maar het verschilt hiervan door zijn scharlaken kleur en doordat er geen kronen op zijn tien horens worden gezien. Terwijl Johannes het beest aanschouwt, wordt hem verteld dat vijf van de zeven koningen die door de zeven koppen worden afgebeeld reeds zijn gevallen, terwijl er één in die tijd bestond en de zevende nog moest komen. Het scharlakengekleurde beest zelf is een achtste koning, maar spruit voort uit of is een voortbrengsel van de voorgaande zeven. De „tien koningen” die worden afgebeeld door de tien horens, bestaan een korte tijd waarin ze samen met het scharlaken beest autoriteit uitoefenen. Strijdend tegen het Lam, Jezus Christus, en degenen die met hem zijn, gaan ze in een nederlaag ten onder. — Opb 17:3-5, 9-14.
Sommige geleerden willen dit visioen van toepassing brengen op het heidense Rome, en de zeven koppen op zeven keizers van Rome, die werden gevolgd door een achtste keizer. Zij verschillen echter van mening over de vraag wie die keizers dan wel zouden moeten zijn. In de bijbel zelf worden slechts drie Romeinse keizers met name genoemd, terwijl een vierde (Nero) onder de titel „caesar” wordt vermeld. Volgens andere geleerden beelden de „koppen” of „koningen” — net als in het boek Daniël — wereldmachten af. Het is opmerkenswaard dat in de Hebreeuwse Geschriften van de bijbel vijf wereldmachten met name worden genoemd, namelijk Egypte, Assyrië, Babylon, Medo-Perzië en Griekenland, terwijl de Griekse Geschriften een zesde noemen, Rome, de macht die in Johannes’ tijd heerschappij uitoefende. Hoewel dus de zevende ’koning’ onvermeld blijft, kan dit verklaard worden door het feit dat hij toen Johannes de Openbaring optekende, nog niet verschenen was. De achtste koning, het symbolische scharlaken beest, verenigt in zeker opzicht deze zeven koppen in zich, terwijl hij er terzelfder tijd uit voortspruit.
[Tabel op blz. 259]
SYMBOLEN VAN WENSELIJKE EIGENSCHAPPEN
DIER
KENMERK OF EIGENSCHAP
SYMBOOL VAN
Arend
Scherp gezichtsvermogen
Wijsheid, eigenschap van ’levend schepsel’ bij Jehovah’s troon (Opb 4:7)
Onderscheidingsvermogen, geestelijk vooruitziende blik van Gods dienstknechten (Mt 24:28; Lu 17:37)
Arendsvleugels
Krachtige vlucht
Zich hernieuwende kracht, volharding (Ps 103:5; Jes 40:31)
Zorg, bescherming
Jehovah’s zorg voor Israël (Ex 19:4) en voor zijn „vrouw” (Opb 12:14)
Bok
Offerdier
Jezus Christus als slachtoffer (Heb 9:11-14)
Duif (tortelduif)
Lieflijkheid, schoonheid, onschuld
Sulammitisch meisje (Hgl 1:15; 5:2)
Gods dienstknechten onschuldig, geen wetsovertreders (Mt 10:16)
In staat om zijn huis terug te vinden
Het vergaderd worden van Jehovah’s volk (Jes 60:8)
Ezel
Kan zwaar werk verrichten
Stam Issaschar, die zich leent tot moeizame arbeid (Ge 49:14, 15)
Gazelle (en verwante dieren)
Schoonheid, lieflijkheid
Geliefde herder van de Sulammitische (Hgl 2:9)
Snelheid
Snelheid van Gaditische krijgers (1Kr 12:8)
Hen
Beschermt haar jongen
Jezus’ tedere zorg (Mt 23:37; Lu 13:34)
Hinde
Snelheid
Stam Naftali, snelvoetig in de strijd (Ge 49:21)
Vaste tred
Stabiliteit doordat Jehovah iemands schreden leidt (2Sa 22:34; Ps 18:33)
Lieflijkheid
Iemands eigen vrouw (Sp 5:19)
Hoornslang
Gevaarlijk
Stam Dan, bekwame achterhoede van Israël (Ge 49:17)
Leeuw
Majestueus, moedig, verdelgt vijanden
Gerechtigheid, eigenschap van ’levend schepsel’ bij Jehovah’s troon (Opb 4:7)
Jezus als majestueuze Koning, voltrekker van gerechtigheid (Ge 49:9; Opb 5:5)
Jehovah’s volk (Mi 5:8)
Paard (wit)
Strijdros
Rechtvaardige oorlogvoering (Opb 19:11, 16)
Schaap
Offerdier; zachtmoedig, volgzaam, kuddedier
Jezus Christus, „het Lam Gods” (Jo 1:29; Opb 5:6; 14:1; 22:3)
Jehovah’s uit mensen bestaande kudde (Ps 79:13; Jo 10:7; Heb 13:20)
Personen die goeddoen jegens Christus’ geestelijke broeders, en die de Koninkrijkszegeningen beërven (Mt 25:32-34)
Slang
Omzichtigheid (Ge 3:1)
Gods dienstknechten zijn omzichtig (Mt 10:16)
Stier
Kracht, macht (Job 39:9-11)
Macht, eigenschap van ’levend schepsel’ bij Jehovah’s troon (Opb 4:7)
Stier, jonge (kalf)
Offerdier
Vrucht der lippen, slachtoffers van lof (Ho 14:2; Heb 13:15)
Jezus Christus als slachtoffer (Heb 9:11-14)
Vis
Sommige vissen volgens de Wet rein (Le 11:9)
Mensen die voortreffelijk, rechtvaardig en geschikt voor het Koninkrijk zijn (Mt 13:47-50)
Wolf
Vechter
Stam Benjamin, strijder tegen Gods vijanden (Ge 49:27)
[Tabel op blz. 260-261]
SYMBOLEN VAN WAT SLECHT EN ONWENSELIJK IS
DIER
KENMERK OF EIGENSCHAP
SYMBOOL VAN
Arend
Roofzuchtig
Koningen van Babylon en Egypte (Ez 17:3, 7, 12, 15)
Beer
Verscheurend
Goddeloze heersers (Sp 28:15)
Medo-Perzische wereldmacht (Da 7:5)
Bok
Koppig, onafhankelijke aard, neiging tot stoten
Personen die Christus’ geestelijke broeders niet vriendelijk gezind zijn, ’vervloekten’ die vernietiging ingaan (Mt 25:32, 41, 46)
Griekse wereldmacht (Da 8:5, 21)
Dieren in het algemeen
Redeloos
Goddeloze mensen (2Pe 2:12; Ju 10)
Draak
Verslindend, verbrijzelend, verzwelgend
Satan de Duivel (Opb 12:9)
Koning van Babylon (Jer 51:34, vtn.)
Duif
Gemakkelijk afgeleid, onstabiel, onnozel
Tienstammenrijk Israël (Ho 7:11)
Ezel
Sterke seksuele begeerte
Ontrouwe Juda, dat zich tot Assyrië en Egypte wendde (Ez 23:20)
Hond
Kwaadaardig, onrein, valt aan in meuten, onverzadigbare seksuele begeerte
Goddeloze vijanden van David (Ps 22:16; 59:6, 14)
Seksueel verdorven persoon (De 23:18; Fil 3:2; Opb 22:15)
Nietswaardig persoon (2Sa 16:9)
Goddeloze herders van Israël (Jes 56:10, 11)
Oude joodse zienswijze omtrent onbesneden heidenen (Mt 15:26, 27)
Afvalligen (2Pe 2:22)
Kameel (wijfje)
Doelloos naar bevrediging van begeerte zoekend
Israëls ontrouw door heidense natiën en hun goden achterna te lopen (Jer 2:23)
Leeuw
Fel, roofzuchtig
Goddeloze vijanden van David (Ps 22:13)
Babylonische wereldmacht (Da 7:4)
Koningen van Assyrië en Babylon (Jer 50:17)
Duivel (1Pe 5:8)
Luipaard
Snelheid
Snelle verovering door de Chaldeeën (Hab 1:8)
Griekse wereldmacht (Da 7:6)
Paard
Nuttig in de strijd (Job 39:19-25)
Oorlogvoering, oorlogsuitrusting (Ps 33:17; 147:10; Jes 31:1; Jer 4:13)
Sterke seksuele begeerte
Op seks beluste Israëlieten in Jeremia’s tijd (Jer 5:8)
Schaap (mannetje)
Stotig
Medo-Perzische wereldmacht (Da 8:3, 4, 20)
Slang
Listig, bedrieglijk (2Kor 11:3)
Satan de Duivel (Opb 12:9)
Stier
Woest
Goddeloze vijanden van David (Ps 22:12)
Vis
Sommige vissen volgens de Wet onrein (Le 11:10-12)
Goddeloze personen, ongeschikt voor het Koninkrijk (Mt 13:47-50)
Vos
Listig, sluw
Verraderlijke koning Herodes Antipas (Lu 13:32)
Wolf
Verscheurend, hebzuchtig, kwaadaardig, listig
Valse profeten (Mt 7:15)
Goddeloze, valse christenen; valse leraren (Han 20:29)
Goddeloze mensen van de wereld (Mt 10:16)
Worm
Gering, zwak, onbeduidend
Natie Israël (Jakob) van zichzelf zwak, sterk door Jehovah’s kracht (Jes 41:13-15)
Zebra (wijfje)
Seksuele bevrediging zoekend vanuit elke windstreek
Israëls ontrouw door heidense natiën en hun goden achterna te lopen (Jer 2:24)
Zeug
Onreinheid
Afvalligen (2Pe 2:22)