RECHTSGEBIED
Een machtsgebied dat onder een centrale regering staat (Es 1:16; 2:3, 18). De bijbel maakt melding van rechtsgebieden in verband met Israël, Babylon en Medo-Perzië (1Kon 20:14-19; Es 1:1-3; Da 3:1, 3, 30). Het Hebreeuwse en Aramese woord voor „rechtsgebied” (medhi·nahʹ) is afgeleid van het grondwerkwoord din, dat „rechtspreken” betekent.
De profeet Daniël werd aangesteld tot heerser over heel het rechtsgebied Babylon, dat misschien het voornaamste rechtsgebied was en waarin ook de stad Babylon lag (Da 2:48). Zijn drie Hebreeuwse metgezellen, Sadrach, Mesach en Abednego, werden eveneens in bestuursfuncties in dit district aangesteld (Da 2:49; 3:12). Elam schijnt een ander rechtsgebied van Babylon geweest te zijn (Da 8:2). Misschien worden de gerepatrieerde joodse ballingen „zonen van het rechtsgebied” genoemd omdat zij in het rechtsgebied Babylon hadden gewoond (Ezr 2:1; Ne 7:6). Het kan echter ook zijn dat deze aanduiding een zinspeling is op het feit dat zij bewoners van het Medo-Perzische rechtsgebied Juda waren. — Ne 1:3.
Ten minste tijdens de regering van Ahasveros (Xerxes I) bestond het Medo-Perzische Rijk uit 127 rechtsgebieden, die zich van India tot Ethiopië uitstrekten. Overal verspreid in dit reusachtige rijk woonden joden (Es 1:1; 3:8; 4:3; 8:17; 9:2, 30). Het land Juda, dat zijn eigen stadhouder en enkele lagere bestuursfunctionarissen had, vormde zelf een van de 127 rechtsgebieden (Ne 1:3; 11:3). Het schijnt echter dat Juda tot een nog grotere bestuurseenheid behoorde die onder een hogere regeringsfunctionaris stond. Blijkbaar legde deze functionaris eventuele ernstige klachten met betrekking tot de districten die onder hem ressorteerden, aan de koning voor en wachtte dan op de koninklijke volmacht om te handelen. Ook lagere functionarissen konden vragen of er een onderzoek ingesteld kon worden naar de activiteiten die in een bepaald rechtsgebied gaande waren (Ezr 4:8-23; 5:3-17). Met de machtiging van de koning konden de rechtsgebieden geld uit de koninklijke schatkist krijgen, en de koninklijke verordeningen werden via koeriers naar de verscheidene delen van het rijk gezonden (Ezr 6:6-12; Es 1:22; 3:12-15; 8:10-14). Zodoende waren alle bewoners van de rechtsgebieden op de hoogte van de door de centrale regering uitgevaardigde wetten en verordeningen. — Vgl. Es 4:11.
Het in verscheidene natiën uit de oudheid bestaande stelsel van rechtsgebieden verzwaarde vaak het lot van de onderworpen volken. Dit feit wordt door de wijze schrijver van het boek Prediker (5:8) erkend. — Zie PROVINCIE.