Hosea’s profetie helpt ons met God te wandelen
„Achter Jehovah zullen zij aan gaan.” — HOSEA 11:10.
1. Welk symbolische drama staat in het boek Hosea?
HOUDEN jullie van een aangrijpend drama met boeiende personages en fascinerende verwikkelingen? Het bijbelboek Hosea bevat een symbolisch drama.a Het gaat over de gezinsaangelegenheden van Gods profeet Hosea en heeft te maken met het zinnebeeldige huwelijk dat Jehovah door middel van het Mozaïsche wetsverbond met het oude Israël sloot.
2. Wat is er over Hosea bekend?
2 De setting voor dit drama vinden we in Hosea hoofdstuk 1. Hosea woonde blijkbaar in het gebied van het tienstammenrijk Israël (ook Efraïm genoemd, naar de belangrijkste stam). Hij profeteerde tijdens de regering van Israëls laatste zeven heersers en van de koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia van Juda (Hosea 1:1). Hosea heeft dus minstens 59 jaar geprofeteerd. Hoewel het boek dat zijn naam draagt niet lang na 745 v.G.T. voltooid werd, is het ook in onze tijd nog van belang, nu miljoenen een handelwijze volgen die voorzegd werd met de woorden: „Achter Jehovah zullen zij aan gaan.” — Hosea 11:10.
Wat een overzicht onthult
3, 4. Vertel in het kort wat in Hosea 1 tot en met 5 besproken wordt.
3 Een kort overzicht van Hosea 1 tot en met 5 zal ons sterken in ons besluit om met God te wandelen door geloof te oefenen en een handelwijze te volgen die in harmonie is met zijn wil. Hoewel inwoners van het koninkrijk Israël zich schuldig maakten aan geestelijk overspel, zou God hun barmhartig zijn als ze berouw hadden. Dat werd geïllustreerd door de manier waarop Hosea zijn vrouw, Gomer, behandelde. Nadat ze hem één kind gebaard had, bracht ze blijkbaar twee onwettige kinderen ter wereld. Toch nam Hosea haar terug, net zoals Jehovah bereid was berouwvolle Israëlieten barmhartigheid te betonen. — Hosea 1:1–3:5.
4 Jehovah had een rechtsgeding met Israël omdat er geen waarheid, liefderijke goedheid of kennis van God in het land was. Hij zou zowel het afgodische Israël als het eigenzinnige koninkrijk Juda om rekenschap vragen. Maar als Gods volk „erg in benauwdheid” verkeerde, zou het Jehovah zoeken. — Hosea 4:1–5:15.
Het drama ontvouwt zich
5, 6. (a) Hoe wijdverbreid was hoererij in het tienstammenrijk Israël? (b) Waarom is de waarschuwing die aan het oude Israël werd gegeven voor ons van belang?
5 „Ga,” gebood God Hosea, „neem u een vrouw van hoererij en kinderen van hoererij, want door hoererij keert het land zich er beslist van af Jehovah te volgen” (Hosea 1:2). Hoe wijdverbreid was hoererij in Israël? Ons wordt verteld: „Juist de geest van hoererij heeft [de bevolking van het tienstammenrijk] doen afdwalen, en door hoererij gaan zij van onder hun God vandaan. . . . Uw dochters [bedrijven] hoererij en . . . uw eigen schoondochters [plegen] overspel. . . . Wat de mannen betreft, met de hoeren zonderen zij zich af, en te zamen met de vrouwelijke tempelprostituees brengen zij slachtoffers.” — Hosea 4:12-14.
6 Hoererij, zowel in geestelijke als in letterlijke zin, kwam in Israël maar al te vaak voor. Daarom zou Jehovah de Israëlieten om „rekenschap vragen” (Hosea 1:4; 4:9). Die waarschuwing is voor ons van belang omdat Jehovah ook nu rekenschap zal vragen aan personen die immoraliteit bedrijven en zich met onreine aanbidding bezighouden. Maar wie met God wandelen, voldoen aan zijn maatstaven voor reine aanbidding en zijn zich ervan bewust dat „geen hoereerder . . . enig erfdeel heeft in het koninkrijk van de Christus en van God”. — Efeziërs 5:5; Jakobus 1:27.
7. Wat werd door Hosea’s huwelijk met Gomer gesymboliseerd?
7 Toen Hosea met Gomer trouwde, was ze kennelijk nog maagd, en in de tijd dat ze ’hem een zoon baarde’, was ze een trouwe echtgenote (Hosea 1:3). Zoals in het symbolische drama wordt uitgebeeld, sloot God kort nadat hij de Israëlieten in 1513 v.G.T. uit de slavernij in Egypte had bevrijd, een verbond met hen dat met een verbintenis voor een rein huwelijk te vergelijken was. Door met het verbond in te stemmen, beloofde de natie Israël trouw te zijn aan haar „echtgenoot-eigenaar”, Jehovah (Jesaja 54:5). Dit figuurlijke huwelijk van Israël met God werd dus gesymboliseerd door Hosea’s reine huwelijk met Gomer. Maar wat een verandering kwam er in de situatie!
8. Hoe ontstond het tienstammenrijk Israël, en wat kunnen we over de daar beoefende aanbidding zeggen?
8 Hosea’s vrouw „werd nogmaals zwanger en baarde een dochter”. Dat meisje en een later kind werden waarschijnlijk in overspel verwekt (Hosea 1:6, 8). Omdat Gomer Israël afbeeldde, zouden we ons kunnen afvragen hoe Israël zich is gaan prostitueren. In 997 v.G.T. scheidden tien stammen van Israël zich af van de zuidelijke stammen Juda en Benjamin. In het noordelijke tienstammenrijk Israël werd kalveraanbidding ingevoerd om te voorkomen dat de bevolking naar Juda zou gaan om Jehovah in zijn tempel in Jeruzalem te aanbidden. Ook de aanbidding van de valse god Baäl met de bijbehorende seksorgieën raakte ingeworteld in Israël.
9. Wat gebeurde er, zoals in Hosea 1:6 voorzegd was, met Israël?
9 Bij de geboorte van Gomers waarschijnlijk onwettige tweede kind zei God tegen Hosea: „Noem haar naam Lo-Ruchama [wat „Haar werd geen barmhartigheid betoond” betekent], want ik zal het huis van Israël niet weer barmhartigheid betonen, omdat ik hen beslist zal wegnemen” (Hosea 1:6). Jehovah ’nam hen weg’ toen de Assyriërs de Israëlieten in 740 v.G.T. in ballingschap voerden. God betoonde het tweestammenrijk Juda echter wel barmhartigheid en redde het, maar niet door een boog, een zwaard, oorlog, paarden of ruiters (Hosea 1:7). In één enkele nacht in 732 v.G.T. doodde slechts één engel 185.000 Assyrische soldaten die de hoofdstad van Juda, Jeruzalem, bedreigden. — 2 Koningen 19:35.
Jehovah’s rechtsgeding met Israël
10. Wat werd door Gomers overspelige gedrag geïllustreerd?
10 Gomer verliet Hosea en werd „een vrouw van hoererij”; ze ging met een andere man samenwonen. Daardoor werd geïllustreerd hoe het koninkrijk Israël politieke bondgenootschappen aanging met afgodische naties en zich op hen begon te verlaten. In plaats van Jehovah de eer te geven voor haar materiële voorspoed, schreef Israël die aan de goden van die naties toe en schond ze haar huwelijksverbond met God door valse aanbidding te gaan beoefenen. Geen wonder dat Jehovah een rechtsgeding met de geestelijk overspelige natie had! — Hosea 1:2; 2:2, 12, 13.
11. Wat gebeurde er met het Wetsverbond toen Jehovah toeliet dat Israël en Juda werden verbannen?
11 Welke straf kreeg Israël opgelegd voor het verlaten van haar Echtgenoot-Eigenaar? God liet haar ’de wildernis ingaan’, namelijk Babylon, de natie die Assyrië veroverde, het land waarheen de Israëlieten in 740 v.G.T. in ballingschap waren gevoerd (Hosea 2:14). Toen Jehovah zo een eind maakte aan het tienstammenrijk, ontbond hij niet zijn huwelijksverbintenis met de oorspronkelijke twaalfstammennatie Israël. Ook toen God in 607 v.G.T. Jeruzalem door de Babyloniërs liet verwoesten en toeliet dat de bevolking van Juda in ballingschap werd gevoerd, maakte hij geen eind aan het Mozaïsche wetsverbond waardoor de twaalf stammen van Israël een figuurlijk huwelijk met hem waren aangegaan. Aan die relatie kwam pas een eind nadat de joodse leiders Jezus Christus hadden verworpen en in 33 G.T. ter dood hadden laten brengen. — Kolossenzen 2:14.
Jehovah vermaant Israël
12, 13. Wat is de strekking van Hosea 2:6-8, en hoe waren die woorden op Israël van toepassing?
12 God vermaande Israël ’haar hoererij weg te doen’, maar ze wilde degenen achternalopen die haar hartstochtelijk liefhadden (Hosea 2:2, 5). „Daarom,” zo zei Jehovah, „zie, ik omhein uw weg met doorns; en ik wil een stenen muur tegen haar optrekken, zodat zij haar eigen paden niet zal vinden. En zij zal werkelijk haar hartstochtelijke minnaars najagen, maar zij zal hen niet inhalen; en zij zal hen stellig zoeken, maar zij zal hen niet vinden. En zij zal moeten zeggen: ’Ik wil gaan en terugkeren naar mijn echtgenoot, de eerste, want ik had het toen beter dan nu.’ Zij echter erkende niet dat ik het was die haar het koren en de zoete wijn en de olie had gegeven, en dat ik zelfs het zilver overvloedig had doen zijn voor haar, en goud, waarvan zij gebruik maakten voor Baäl [of waarvan „zij een Baälsbeeld maakten”, vtn.].” — Hosea 2:6-8.
13 Hoewel Israël hulp zocht bij naties die haar „hartstochtelijke minnaars” waren geweest, kon geen ervan haar helpen. Ze werd als het ware omheind met een ondoordringbare heg, zodat ze niet in staat waren haar enige hulp te bieden. Na een drie jaar durende belegering door Assyrië viel haar hoofdstad, Samaria, in 740 v.G.T. en was het voor altijd met het tienstammenrijk gedaan. Slechts enkelen onder de gevangengenomen Israëlieten zouden beseffen hoe goed ze het hadden gehad toen hun voorvaders Jehovah hadden gediend. Dat overblijfsel zou de Baälaanbidding afwijzen en ernaar streven opnieuw in een verbondsverhouding met Jehovah te komen.
Nog een aspect van het drama
14. Waarom hervatte Hosea de huwelijksbetrekkingen met Gomer?
14 Sta om het verband tussen Hosea’s huiselijke aangelegenheden en Israëls relatie met Jehovah beter te begrijpen eens stil bij deze woorden: „Jehovah zei vervolgens tot mij: ’Ga nogmaals, bemin een vrouw die door een metgezel wordt bemind en overspel pleegt’” (Hosea 3:1). Hosea volgde dat gebod op door Gomer terug te kopen van de man met wie ze had samengewoond. Daarna vermaande Hosea zijn vrouw streng: „Vele dagen zult gij als de mijne wonen. Gij moogt geen hoererij bedrijven, en gij moogt geen andere man gaan toebehoren” (Hosea 3:2, 3). Gomer reageerde gunstig op het strenge onderricht en Hosea hervatte de huwelijksbetrekkingen met haar. Hoe was dit van toepassing op Gods bemoeienissen met de bevolking van Israël en Juda?
15, 16. (a) Onder welke omstandigheden kon God zijn streng onderrichte volk barmhartigheid betonen? (b) Hoe is Hosea 2:18 in vervulling gegaan?
15 Toen de ballingen uit Israël en Juda gevangenzaten in Babylon gebruikte God zijn profeten om ’tot hun hart te spreken’. Wilde zijn volk goddelijke barmhartigheid ontvangen, dan moest het van berouw blijk geven en terugkeren naar hun Echtgenoot-Eigenaar, zoals Gomer naar haar man was teruggekeerd. Dan zou Jehovah zijn streng onderrichte, met een vrouw te vergelijken volk uit de Babylonische „wildernis” halen en haar terugbrengen naar Juda en Jeruzalem (Hosea 2:14, 15). Hij vervulde die belofte in 537 v.G.T.
16 God vervulde ook de volgende belofte: „Ik [zal] op die dag stellig een verbond sluiten in verband met het wild gedierte van het veld en met het vliegende schepsel des hemels en het kruipend gedierte van de aardbodem, en de boog en het zwaard en oorlog zal ik uit het land verbreken, en ik wil hen in zekerheid doen neerliggen” (Hosea 2:18). Het joodse overblijfsel dat naar hun eigen land terugkeerde, woonde in zekerheid; van dieren had het niets te vrezen. Die profetie had ook een vervulling in 1919 G.T., toen het overblijfsel van het geestelijke Israël uit „Babylon de Grote”, het wereldrijk van valse religie, werd bevrijd. Het woont nu in zekerheid en bevindt zich in een geestelijk paradijs, samen met hun metgezellen, die eeuwig op aarde hopen te leven. Onder deze ware christenen komen geen dierlijke trekken voor. — Openbaring 14:8; Jesaja 11:6-9; Galaten 6:16.
Neem de lessen ter harte
17-19. (a) Tot het navolgen van welke eigenschappen van God worden we hier aangespoord? (b) Hoe moeten Jehovah’s barmhartigheid en mededogen op ons van invloed zijn?
17 God is barmhartig en meedogend, en dat moeten wij ook zijn. Dat is één les die we uit de eerste hoofdstukken van Hosea leren (Hosea 1:6, 7; 2:23). Gods bereidheid om berouwvolle Israëlieten barmhartigheid te betonen, is in harmonie met de geïnspireerde spreuk: „Wie zijn overtredingen bedekt, zal geen succes hebben, maar wie ze belijdt en laat, zal barmhartigheid worden betoond” (Spreuken 28:13). Ook de woorden van de psalmist zijn vertroostend voor berouwvolle overtreders: „De slachtoffers aan God zijn een gebroken geest; een gebroken en verbrijzeld hart, o God, zult gij niet verachten.” — Psalm 51:17.
18 Hosea’s profetie beklemtoont het mededogen en de barmhartigheid van de God die we aanbidden. Zelfs als sommigen van zijn rechtvaardige wegen afdwalen, kunnen ze tot berouw komen en zich omkeren. Als ze dat doen, heet Jehovah hen welkom. Hij gaf van barmhartigheid blijk tegenover berouwvolle leden van de natie Israël, waarmee hij een figuurlijk huwelijk was aangegaan. Hoewel ze Jehovah ongehoorzaam waren en ’de Heilige Israëls bedroefden, was hij barmhartig en bleef hij gedenken dat ze vlees waren’ (Psalm 78:38-41). Die barmhartigheid moet ons ertoe bewegen met onze meedogende God, Jehovah, te blijven wandelen.
19 Ondanks het feit dat zonden als moorden, stelen en overspel plegen aan de orde van de dag waren in de natie Israël, ’sprak Jehovah tot haar hart’ (Hosea 2:14; 4:2). Als we nadenken over Jehovah’s barmhartigheid en mededogen, moet ons eigen hart geraakt worden en moet onze persoonlijke gehechtheid aan Jehovah worden versterkt. Laten we ons daarom afvragen: Hoe kan ik Jehovah’s barmhartigheid en mededogen beter navolgen in mijn omgang met anderen? Als een medechristen die me gekwetst heeft me om vergeving vraagt, ben ik dan net zo vergevensgezind als God? — Psalm 86:5.
20. Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat we vertrouwen kunnen hebben in de hoop die God geeft.
20 God geeft ware hoop. Hij heeft bijvoorbeeld beloofd: ’Ik wil haar de laagvlakte van Achor geven als een toegang tot de hoop’ (Hosea 2:15). Jehovah’s met een echtgenote te vergelijken organisatie uit de oudheid had de vaste hoop terug te keren naar haar eigen land, waar „de laagvlakte van Achor” lag. De vervulling van die belofte, in 537 v.G.T., geeft ons een gegronde reden om ons te verheugen over de vaste hoop die Jehovah ons geeft.
21. Welke rol speelt kennis wanneer we met God wandelen?
21 Om met God te blijven wandelen, moeten we kennis van hem blijven verwerven en die in ons leven in praktijk blijven brengen. Kennis van Jehovah was in Israël ver te zoeken (Hosea 4:1, 6). Toch hechtten sommigen veel waarde aan Gods onderricht; ze handelden ernaar en werden rijk gezegend. Hosea was een van hen. Hetzelfde gold voor de zevenduizend die in Elia’s tijd hun knie niet voor Baäl gebogen hadden (1 Koningen 19:18; Romeinen 11:1-4). Onze eigen dankbaarheid voor goddelijk onderricht zal ons helpen met God te blijven wandelen. — Psalm 119:66; Jesaja 30:20, 21.
22. Hoe moeten we afval bezien?
22 Jehovah verwacht van mannen die de leiding onder zijn volk nemen dat ze afval afwijzen. Maar in Hosea 5:1 lezen we: „Hoort dit, o priesters, en schenkt aandacht, o huis van Israël, en gij, o huis van de koning, leent het oor, want ulieden gaat het oordeel aan; want een valstrik zijt gij geworden voor Mizpa en als een net uitgespreid over de Tabor.” De afvallige leiders waren een valstrik en een net voor de Israëlieten; ze verleidden hen tot het beoefenen van afgoderij. De berg Tabor en een plaats die Mizpa heette, waren waarschijnlijk centra van zulke valse aanbidding.
23. Wat hebben we aan onze studie van Hosea 1 tot en met 5 gehad?
23 Tot dusver heeft Hosea’s profetie ons laten zien dat Jehovah een barmhartige God is die hoop geeft en degenen die zijn onderricht in praktijk brengen en afval afwijzen, zegent. Laten we daarom net als de berouwvolle Israëlieten uit het verleden Jehovah zoeken en er altijd naar streven hem te behagen (Hosea 5:15). Op die manier zullen we het goede oogsten en de onvergelijkelijke vreugde en vrede genieten die allen ervaren die getrouw met God wandelen. — Psalm 100:2; Filippenzen 4:6, 7.
[Voetnoot]
a Ook in Galaten 4:21-26 wordt een symbolisch drama gepresenteerd. Zie daarvoor Deel 2, blz. 658, van Inzicht in de Schrift, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen.
Overzichtsvragen
• Wat werd door Hosea’s huwelijk met Gomer gesymboliseerd?
• Waarom had Jehovah een rechtsgeding met Israël?
• Welke les in Hosea 1 tot en met 5 heeft indruk op je gemaakt?
[Illustratie op blz. 18]
Wie wordt door Hosea’s vrouw afgebeeld?
[Illustratie op blz. 19]
De inwoners van Samaria werden in 740 v.G.T. door de Assyriërs overwonnen
[Illustratie op blz. 20]
Blijde mensen keren naar hun eigen land terug