STRUISVOGEL
[Hebr.: bath hai·ja·ʽanahʹ; rena·nimʹ (mv.)].
De eerste van deze Hebreeuwse namen betekent naar men aanneemt hetzij „dochter van de gulzige” of „dochter van de onvruchtbare grond”, hetgeen goed op de struisvogel van toepassing zou zijn. De tweede naam duidt naar men denkt op een „vogel met een doordringende roep”, en ook deze naam is passend voor de struisvogel, wiens roep wordt beschreven als een „schorre, klagende roep die men wel vergeleken heeft met het gebrul van een leeuw”. — The Smithsonian Series, 1944, Deel 9, blz. 105; vgl. Mi 1:8.
De struisvogel (Struthio camelus) is de grootste levende vogel die men thans kent. Hij kan een hoogte van meer dan 2 m en een gewicht van wel 140 kg bereiken. De kop is verhoudingsgewijs klein en plat, de ogen zijn bijzonder groot, de ongeveer 1 m lange hals is heel flexibel en kop en hals zijn evenals de krachtige poten niet van veren voorzien. Het lichaam van de struisvogel is echter dicht bezet met veren, en de lange, zachte vleugel- en staartveren zijn sinds aloude tijden zeer in trek. Het mannetje heeft glanzend zwarte en witte veren, terwijl die van het vrouwtje matgrijsbruin zijn. De struisvogel heeft als enige vogel aan elke voet slechts twee tenen, waarvan één uitgerust is met een klauw die een gevaarlijk wapen wordt wanneer de vogel gedwongen is zich te verdedigen. Maar vanwege zijn hoogte en zijn scherpe gezichtsvermogen kan hij zijn vijanden gewoonlijk reeds van verre bespeuren, en dan verwijdert de enorme vogel zich behoedzaam.
Hoewel de struisvogel zich hoofdzakelijk met plantaardig voedsel voedt, versmaadt hij ook vlees niet: op zijn rijkgevarieerde menu staan slangen, hagedissen en zelfs kleine vogels. Hij komt voor in de lijst van ’onreine’ vogels die volgens de Mozaïsche wet niet gegeten mochten worden (Le 11:13, 16; De 14:12, 15). Vroeger werd de struisvogel „kameelvogel” genoemd, want hij kan lange tijd zonder water en daarom voelt hij zich thuis in eenzame, onvruchtbare streken. In de bijbel wordt hij, samen met jakhalzen en soortgelijke dieren, gebruikt als een symbool van het leven in de woestijn (Jes 43:20) en om af te beelden hoe Edom en Babylon volkomen woest en verlaten zouden worden (Jes 13:21; 34:13; Jer 50:39). De verstoten en verafschuwde Job, die in de as zat en het uitschreeuwde van smart, beschouwde zichzelf als „een broeder van de jakhalzen” en „een metgezel van de dochters van de struisvogel”. — Job 30:29.
Vergeleken met de ooievaar. Jehovah God vestigde later Jobs aandacht op de struisvogel, en de dingen waarop hij wees, laten treffend enkele ongewone kenmerken van deze vogel uitkomen (Job 39:13-18). In opvallende tegenstelling tot de ooievaar, die met brede krachtige vleugels majestueus op grote hoogte zweeft, is de struisvogel niet in staat te vliegen, want zijn vleugels kunnen zijn gewicht niet dragen en het platte borstbeen heeft geen kam waaraan bij vliegende vogels de vliegspieren bevestigd zijn. De veren van de struisvogel zijn weliswaar erg mooi, maar ze missen de haakjes die er bij vliegende vogels voor zorgen dat de veren zich tot een gesloten vlak samenvoegen, waardoor ze de luchtweerstand krijgen die het vliegen mogelijk maakt. — Job 39:13.
Nog een verschil met de ooievaar, die zijn grote, stevige nest in boomtoppen (Ps 104:17), op gebouwen of hoge rotsen bouwt, is dat de struisvogel slechts een ondiepe kuil in de grond graaft met een iets opgehoogde rand eromheen. Het wijfje legt hier de ongeveer 1,5 kg wegende eieren in, en aangezien de struisvogel dikwijls meer wijfjes heeft (in tegenstelling tot de ooievaar, die bekendstaat om zijn trouw aan één partner), leggen wel twee of drie hennen hun eieren in het nest, zodat het legsel heel wat eieren kan omvatten. De haan broedt ’s nachts en de hen overdag, maar het is bekend dat ze het nest overdag, wanneer de zon heet is, af en toe verlaat. Op zulke momenten kunnen de eieren door dieren of mensen geroofd of ondanks de zeer dikke schaal beschadigd worden. — Job 39:14, 15.
’Behandelt haar zonen hard’. In Job 39:16 wordt over de struisvogel gezegd: „Ze behandelt haar zonen werkelijk hard, alsof ze niet van haar waren”, en in Klaagliederen 4:3 staat dat de vogel „wreed” is, dat wil zeggen, tegenover zijn jongen. Sommigen hebben dit tegengesproken en beweren dat struisvogelouders heel goed voor hun jongen zorgen. Hoewel de in Job 39:13 gebruikte Hebreeuwse term (rena·nimʹ) grammaticaal zowel op het mannetje als op het wijfje betrekking kan hebben, zijn sommige lexicografen van mening dat hier over het wijfje wordt gesproken. Dat is heel goed mogelijk, omdat in de context over de eieren wordt gesproken, die natuurlijk door de hen worden gelegd. Wanneer men ervan uitgaat dat het wijfje bedoeld wordt, bestaat er beslist een gegronde reden voor deze poëtische uitspraak over de ’wreedheid’ van de vogel, want na het uitkomen van de eieren ’gaan de struishennen er gewoonlijk gezamenlijk vandoor, terwijl de haan zich om het broedsel bekommert’ (All the Birds of the Bible, door Alice Parmelee, 1959, blz. 207). Bovendien verlaten deze sterke vogels — zowel het mannetje als het wijfje — snel het nest en hun jongen wanneer ze gevaar bespeuren, en hoewel ze door afleidingsmanoeuvres de vijand van het nest trachten weg te lokken, is dit toch een ’harde’ behandeling van hun onbeschermde jongen. Alleen de door de Schepper gegeven schutkleur kan de weerloze en verlaten kuikens redden, want daardoor zien de vijandelijke dieren ze over het hoofd en jagen de vluchtende ouders na. In vergelijking met vele andere vogels, en vooral met de ooievaar, wiens liefdevolle aandacht en voortdurende zorg voor zijn jongen spreekwoordelijk is, kan de struisvogel derhalve terecht „wreed” worden genoemd.
’Vergeet wijsheid’. Over de struisvogel wordt gezegd dat hij ’wijsheid vergeet’ en ’geen deel heeft aan het verstand’ (Job 39:17). Waarnemers in deze tijd zijn het daarmee eens. Bij de Arabieren bestaat het gezegde „dommer dan een struisvogel” (Soncino Books of the Bible, onder redactie van A. Cohen, Londen, 1946, Job, blz. 205). De struisvogel loopt gewoonlijk in een grote boog, waardoor zijn achtervolgers, indien ze voldoende in aantal zijn, hem kunnen omsingelen. Maar op een recht traject kan de struisvogel vanwege zijn sterke poten ’lachen om het paard en zijn berijder’ (Job 39:18). In volle vaart maakt hij passen van wel 3,5 m en kan hij een snelheid bereiken van 70 km/u. De vleugels, waarmee hij weliswaar niet kan vliegen, geven het zware lichaam van de vogel toch enige balans bij het lopen.
De struisvogel heeft bepaalde kenmerken die naar verluidt wetenschappers verbluffen, die hem graag tot de ’lagere of primitievere’ levende vogels rekenen. Hij heeft een blaas waarin zich urinezuur ophoopt, een orgaan dat kenmerkend is voor zoogdieren maar verder bij geen enkele andere vogelsoort voorkomt. Verder bezit hij oogwimpers die zijn ogen tegen het opwaaiende zand beschermen. Aldus eert de krachtige, snelle struisvogel, hoewel hij niet zeer intelligent is, zijn wijze Schepper.
De Arabische struisvogel (Struthio camelus syriacus), die eens wijdverbreid was in Palestina en Arabië, is inmiddels uitgestorven. Sinds 1973 is een verwante Afrikaanse variëteit weer in Israël ingevoerd.