„Blijft mij verwachten”
„’Daarom, blijft mij verwachten,’ is de uitspraak van Jehovah.” — ZEFANJA 3:8.
1. Welke waarschuwing werd door de profeet Zefanja gegeven, en van welk belang is dit voor mensen die in deze tijd leven?
„DE GROTE dag van Jehovah is nabij.” Deze waarschuwende roep werd geuit door de profeet Zefanja in het midden van de zevende eeuw v.G.T. (Zefanja 1:14). Binnen veertig of vijftig jaar ging de profetie in vervulling, toen de dag aanbrak waarop Jehovah’s oordelen werden voltrokken aan Jeruzalem en aan de natiën die Jehovah’s soevereiniteit hadden getart door zijn volk slecht te behandelen. Waarom is dit van belang voor mensen die aan het einde van de twintigste eeuw leven? Wij leven in de tijd dat Jehovah’s beslissende „grote dag” snel naderbij komt. Net als in Zefanja’s tijd staat Jehovah’s „brandende toorn” op het punt los te barsten tegen de hedendaagse tegenhanger van Jeruzalem — de christenheid — en tegen alle natiën die Jehovah’s volk slecht behandelen en zijn universele soevereiniteit tarten. — Zefanja 1:4; 2:4, 8, 12, 13; 3:8; 2 Petrus 3:12, 13.
Zefanja — Een moedige getuige
2, 3. (a) Wat weten wij over Zefanja, en waaruit blijkt dat hij een moedige getuige van Jehovah was? (b) Welke feiten stellen ons in staat vast te stellen wanneer en waar Zefanja profeteerde?
2 Er is weinig bekend over de profeet Zefanja, wiens naam (Hebreeuws: Tsefan·jahʹ) „Jehovah heeft verborgen (als een schat weggelegd)” betekent. In tegenstelling tot andere profeten voerde Zefanja zijn geslachtsregister echter tot de vierde generatie, tot „Hizkia”, terug (Zefanja 1:1; vergelijk Jesaja 1:1; Jeremia 1:1; Ezechiël 1:3). Dit is zo ongebruikelijk dat de meeste commentators zeggen dat de getrouwe koning Hizkia zijn betovergrootvader was. Indien hij dit was, dan was Zefanja van koninklijke afkomst, en dit zou extra gewicht hebben verleend aan zijn harde veroordeling van de vorsten van Juda en hebben getoond dat hij een moedige getuige en profeet van Jehovah was. De uitgebreide kennis die hij had van de topografie van Jeruzalem en van wat er aan het koninklijke hof plaatsvond, duidt erop dat hij Jehovah’s oordelen wellicht in de hoofdstad zelf heeft bekendgemaakt. — Zie Zefanja 1:8-11, voetnoten.
3 Opmerkenswaard is het feit dat hoewel Zefanja goddelijke oordelen tegen de burgerlijke „vorsten” van Juda (edelen of stamhoofden) en „de zonen van de koning” bekendmaakte, hij in zijn kritiek nooit de koning zelf noemde (Zefanja 1:8; 3:3).a Hieruit valt op te maken dat de jonge koning Josia er reeds blijk van had gegeven tot de ware aanbidding te neigen, ofschoon hij, gezien de door Zefanja gehekelde situatie, kennelijk nog niet met zijn religieuze hervormingen was begonnen. Uit dit alles valt op te maken dat Zefanja tijdens de beginjaren van Josia, die van 659–629 v.G.T. regeerde, in Juda profeteerde. Door het energieke profeteren van Zefanja werd de jonge Josia zich ongetwijfeld sterker bewust van de destijds in Juda heersende afgoderij, gewelddaad en verdorvenheid en werd hij tot zijn latere veldtocht tegen afgoderij aangezet. — 2 Kronieken 34:1-3.
Redenen voor Jehovah’s brandende toorn
4. In welke bewoordingen bracht Jehovah zijn toorn jegens Juda en Jeruzalem tot uitdrukking?
4 Jehovah was terecht vertoornd op de leiders en inwoners van Juda en zijn hoofdstad Jeruzalem. Bij monde van zijn profeet Zefanja zei hij: „Ik wil mijn hand uitstrekken tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem, en ik wil van deze plaats de overgeblevenen van de Baäl afsnijden, de naam van de priesters van buitenlandse goden te zamen met de priesters, en degenen die zich op de daken neerbuigen voor het heerleger van de hemel, en degenen die zich neerbuigen terwijl zij gezworen eden doen aan Jehovah en gezworen eden doen bij Malkam.” — Zefanja 1:4, 5.
5, 6. (a) Wat was de religieuze situatie in Juda in de tijd van Zefanja? (b) Wat was de toestand waarin Juda’s burgerlijke leiders en hun ondergeschikten verkeerden?
5 Juda was bezoedeld met de verdorven vruchtbaarheidsriten van de Baälaanbidding, demonische astrologie en de aanbidding van de heidense god Malkam. Als Malkam dezelfde is als Molech, zoals sommigen vermoeden, dan omvatte Juda’s valse aanbidding het gruwelijke offeren van kinderen. Zulke religieuze praktijken waren walgelijk in Jehovah’s ogen (1 Koningen 11:5, 7; 14:23, 24; 2 Koningen 17:16, 17). Zij haalden zich zijn toorn des te meer op de hals omdat de afgodendienaars nog steeds eden zwoeren in Jehovah’s naam. Hij zou zo’n religieuze onreinheid niet langer tolereren en zou zowel de heidense als de afvallige priesters afsnijden.
6 Bovendien waren Juda’s burgerlijke leiders corrupt. Zijn vorsten waren als verscheurende „brullende leeuwen”, en zijn rechters waren net roofzuchtige „wolven” (Zefanja 3:3). Hun ondergeschikten werden ervan beschuldigd „het huis van hun meesters met geweld en bedrog [te] vullen” (Zefanja 1:9). Materialisme vierde hoogtij. Velen maakten misbruik van de situatie door rijkdom te vergaren. — Zefanja 1:13.
Twijfels over Jehovah’s dag
7. Hoe lang vóór „de grote dag van Jehovah” profeteerde Zefanja, en wat was de geestelijke toestand waarin veel joden verkeerden?
7 Zoals wij reeds hebben gezien, geeft de rampzalige religieuze situatie die in de dagen van Zefanja heerste, te kennen dat hij zijn werk als getuige en profeet verrichtte voordat koning Josia omstreeks 648 v.G.T. zijn veldtocht tegen afgoderij begon (2 Kronieken 34:4, 5). Waarschijnlijk profeteerde Zefanja dus ten minste veertig jaar voordat „de grote dag van Jehovah” over het koninkrijk Juda kwam. In die tussentijd koesterden veel joden twijfels en ’trokken zich terug’ van het dienen van Jehovah doordat zij onverschillig werden. Zefanja spreekt over degenen die „Jehovah niet hebben gezocht en hem niet hebben geraadpleegd” (Zefanja 1:6). Kennelijk waren afzonderlijke personen in Juda apathisch en bekommerden zich niet om God.
8, 9. (a) Waarom zou Jehovah „mannen die stollen op hun droesem” inspecteren? (b) Op welke manieren zou Jehovah aandacht schenken aan de bewoners van Juda en hun burgerlijke en religieuze leiders?
8 Jehovah maakte zijn voornemen bekend om degenen te inspecteren die beweerden zijn volk te zijn. Onder zijn belijdende aanbidders zou hij degenen opsporen die in hun hart twijfels koesterden aangaande zijn vermogen of intentie om in menselijke aangelegenheden in te grijpen. Hij zei: „Het moet in die tijd geschieden dat ik Jeruzalem zorgvuldig met lampen zal doorzoeken, en ik wil aandacht schenken aan de mannen die stollen op hun droesem en die in hun hart zeggen: ’Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen’” (Zefanja 1:12). De uitdrukking „mannen die stollen op hun droesem” (een term ontleend aan het maken van wijn) heeft betrekking op degenen die zich in gezapige rust nestelen, gelijk droesem op de bodem van een vat, en die niet gestoord willen worden door de een of andere bekendmaking van een ophanden zijnd goddelijk ingrijpen in de aangelegenheden van de mensheid.
9 Jehovah zou aandacht schenken aan de inwoners van Juda en Jeruzalem en aan hun priesters, die zijn aanbidding met het heidendom vermengd hadden. Indien zij zich als onder dekking van de nacht veilig waanden binnen de muren van Jeruzalem, zou hij hen opsporen als met heldere lampen waarvan het schijnsel door de geestelijke duisternis waarin zij hun toevlucht hadden gezocht, heen zou dringen. Hij zou hen uit hun religieuze apathie schudden, eerst door ontzagwekkende oordeelsboodschappen en vervolgens door deze oordelen te voltrekken.
„De grote dag van Jehovah is nabij”
10. Hoe beschreef Zefanja „de grote dag van Jehovah”?
10 Jehovah inspireerde Zefanja ertoe bekend te maken: „De grote dag van Jehovah is nabij. Hij is nabij en haast zich zeer. Het geluid van de dag van Jehovah is bitter” (Zefanja 1:14). Ja, bittere dagen lagen er in het verschiet voor iedereen — priesters, vorsten en het volk — die geen acht sloeg op de waarschuwing en niet tot de zuivere aanbidding terugkeerde. Die dag van oordeelsvoltrekking beschrijvend, vervolgt de profetie: „Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van radeloze angst, een dag van onweer en van verwoesting, een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke donkerheid, een dag van horengeschal en van alarmsignaal, tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens.” — Zefanja 1:15, 16.
11, 12. (a) Welke oordeelsboodschap werd tegen Jeruzalem afgekondigd? (b) Zou materiële voorspoed de joden redden?
11 Binnen slechts enkele decennia zouden de legers van Babylon Juda binnenvallen. Jeruzalem zou niet ontkomen. Zijn woon- en zakenwijken zouden verwoest worden. „’Het moet op die dag geschieden’, is de uitspraak van Jehovah, ’dat er een geschreeuw uit de Vispoort klinkt, en een gejammer uit het tweede stadsgedeelte, en een luid gekraak uit de heuvels. Jammert, gij inwoners van Maktes [een stadsdeel of wijk van Jeruzalem], want heel het volk van handelaars is tot zwijgen gebracht; allen die zilver afwegen, zijn afgesneden.’” — Zefanja 1:10, 11, voetnoot.
12 Aangezien veel joden weigerden te geloven dat Jehovah’s dag nabij was, waren zij diep verwikkeld in winstgevende handelsondernemingen. Maar bij monde van zijn getrouwe profeet Zefanja voorzei Jehovah dat hun rijkdom „tot plundering [zou] worden en hun huizen tot een verlaten woestenij”. Zij zouden de door hen geproduceerde wijn niet drinken, en „noch hun zilver, noch hun goud [zou] hen kunnen bevrijden op de dag van Jehovah’s verbolgenheid”. — Zefanja 1:13, 18.
Andere natiën geoordeeld
13. Welke oordeelsboodschap kondigde Zefanja tegen Moab, Ammon en Assyrië af?
13 Door bemiddeling van zijn profeet Zefanja bracht Jehovah zijn toorn ook tot uitdrukking tegen natiën die zijn volk slecht behandeld hadden. Hij verklaarde: „’Ik heb de smaad van Moab en de beschimpende woorden van de zonen van Ammon gehoord, waarmee zij mijn volk hebben gesmaad en een groot air tegen hun gebied bleven aannemen. Daarom, zo waar ik leef,’ is de uitspraak van Jehovah der legerscharen, de God van Israël, ’Moab zelf zal net als Sodom worden, en de zonen van Ammon als Gomorra, een domein van netels, en een zoutput, en een verlaten woestenij, ja, tot onbepaalde tijd. . . . En hij zal zijn hand uitstrekken naar het noorden, en hij zal Assyrië verdelgen. En hij zal Nineve tot een verlaten woestenij maken, een waterloze streek gelijk de wildernis.’” — Zefanja 2:8, 9, 13.
14. Welk bewijs is er dat vreemde natiën ’een groot air aannamen’ tegen de Israëlieten en hun God, Jehovah?
14 Moab en Ammon waren Israëls erfvijanden. (Vergelijk Rechters 3:12-14.) De Mesasteen, die zich in het Louvre te Parijs bevindt, draagt een inscriptie met een pocherige verklaring van de Moabitische koning Mesa. Hij verhaalt trots dat hij met de hulp van zijn god Kamos verschillende Israëlitische steden heeft ingenomen (2 Koningen 1:1). Jeremia, een tijdgenoot van Zefanja, sprak erover dat de Ammonieten in de naam van hun god Malkam het Israëlitische gebied Gad in bezit hadden genomen (Jeremia 49:1). Wat Assyrië betreft, koning Salmaneser V had ongeveer een eeuw voor de tijd van Zefanja Samaria belegerd en ingenomen (2 Koningen 17:1-6). Enige tijd later viel koning Sanherib Juda aan, nam veel van zijn versterkte steden in en bedreigde zelfs Jeruzalem (Jesaja 36:1, 2). De woordvoerder van de Assyrische koning nam inderdaad een groot air tegen Jehovah aan toen hij Jeruzalems overgave eiste. — Jesaja 36:4-20.
15. Hoe zou Jehovah de goden van de natiën die een groot air tegen zijn volk hadden aangenomen, vernederen?
15 Psalm 83 vermeldt een aantal natiën, met inbegrip van Moab, Ammon en Assyrië, die een groot air tegen Israël aannamen en snoevend zeiden: „Komt en laten wij hen als natie verdelgen, opdat aan de naam van Israël niet meer wordt gedacht” (Psalm 83:4). De profeet Zefanja maakte moedig bekend dat al deze hoogmoedige natiën en hun goden door Jehovah der legerscharen vernederd zouden worden. „Dit zullen zij hebben in plaats van hun trots, omdat zij het volk van Jehovah der legerscharen hebben gesmaad en er een groot air tegen bleven aannemen. Vrees inboezemend zal Jehovah tegen hen zijn; want hij zal stellig alle goden der aarde uitmergelen, en men zal zich voor hem neerbuigen, ieder vanuit zijn plaats, alle eilanden der natiën.” — Zefanja 2:10, 11.
„Blijft mij verwachten”
16. (a) Voor wie was het naderbij komen van Jehovah’s dag een bron van vreugde, en waarom? (b) Welke bezielende oproep werd tot dit getrouwe overblijfsel gericht?
16 Hoewel geestelijke lethargie, scepticisme, afgoderij, verdorvenheid en materialisme hoogtij vierden onder de leiders en veel inwoners van Juda en Jeruzalem, leenden sommige getrouwe joden kennelijk het oor aan Zefanja’s profetische waarschuwingen. Zij waren bedroefd wegens de afschuwelijke praktijken van de vorsten, rechters en priesters van Juda. Zefanja’s formele uitspraken waren een bron van troost voor deze loyalen. In plaats van een reden tot radeloze angst, was het naderbij komen van Jehovah’s dag een bron van vreugde voor hen, want het zou een halt toeroepen aan zulke verfoeilijke praktijken. Dit getrouwe overblijfsel nam Jehovah’s bezielende oproep ter harte: „’Daarom, blijft mij verwachten,’ is de uitspraak van Jehovah, ’tot de dag dat ik opsta tot de buit, want mijn rechterlijke beslissing is, natiën te vergaderen, dat ik koninkrijken bijeenbreng, ten einde mijn openlijke veroordeling erover uit te storten, heel mijn brandende toorn.’” — Zefanja 3:8.
17. Wanneer en hoe begonnen Zefanja’s oordeelsboodschappen ten aanzien van de natiën in vervulling te gaan?
17 Zij die deze waarschuwing ter harte namen, werden niet verrast. Velen maakten de vervulling van Zefanja’s profetie mee. In 632 v.G.T. werd Nineve ingenomen en door een coalitie van Babyloniërs, Meden en horden uit het noorden, waarschijnlijk Scythen, verwoest. De geschiedschrijver Will Durant vertelt: „Verenigde strijdkrachten van Babyloniërs onder Nabopolassar en Meden onder Cyaxares en een horde Scythen uit de Kaukasus, veroverden met een verbazingwekkende moeiteloosheid en snelheid de burchten van het noorden. . . . Met één slag verdween Assyrië uit de geschiedenis.” Dit was precies wat Zefanja had geprofeteerd. — Zefanja 2:13-15.
18. (a) Hoe werd het goddelijke oordeel aan Jeruzalem voltrokken, en waarom? (b) Hoe ging Zefanja’s profetie betreffende Moab en Ammon in vervulling?
18 Veel joden die Jehovah bleven verwachten, maakten ook mee dat zijn oordelen aan Juda en Jeruzalem werden voltrokken. Betreffende Jeruzalem had Zefanja geprofeteerd: „Wee haar die weerspannig is en zich bezoedelt, de onderdrukkende stad! Ze heeft niet naar een stem geluisterd; ze heeft geen streng onderricht aanvaard. Op Jehovah heeft ze niet vertrouwd. Tot haar God is ze niet genaderd” (Zefanja 3:1, 2). Wegens haar ontrouw werd de stad Jeruzalem tweemaal door de Babyloniërs belegerd en ten slotte in 607 v.G.T. ingenomen en verwoest (2 Kronieken 36:5, 6, 11-21). Wat Moab en Ammon betreft, volgens de joodse geschiedschrijver Josephus voerden de Babyloniërs in het vijfde jaar na de val van Jeruzalem oorlog tegen hen en overwonnen hen. Vervolgens hielden zij, zoals was geprofeteerd, op te bestaan.
19, 20. (a) Hoe beloonde Jehovah degenen die hem bleven verwachten? (b) Waarom zijn deze gebeurtenissen van belang voor ons, en wat zal in het volgende artikel besproken worden?
19 De vervulling van deze en andere details van Zefanja’s profetie was een geloofversterkende ervaring voor joden en niet-joden die Jehovah bleven verwachten. Tot degenen die de verwoesting waardoor Juda en Jeruzalem werden getroffen overleefden, behoorden Jeremia, de Ethiopiër Ebed-Melech en het huis van Jonadab, de Rechabiet (Jeremia 35:18, 19; 39:11, 12, 16-18). De in ballingschap verkerende getrouwe joden en hun nakomelingen, die op Jehovah bleven wachten, gingen deel uitmaken van het gelukkige overblijfsel dat in 537 v.G.T. uit Babylon werd bevrijd en naar Juda terugkeerde om de zuivere aanbidding te herstellen. — Ezra 2:1; Zefanja 3:14, 15, 20.
20 Wat betekent dit alles voor onze tijd? Op tal van manieren komt de situatie in Zefanja’s dagen overeen met de verfoeilijkheden die thans in de christenheid gebeuren. Bovendien vormen de diverse houdingen van de joden in die dagen een overeenkomst met houdingen die thans aangetroffen kunnen worden, soms zelfs onder Jehovah’s volk. Dit zijn aangelegenheden die in het volgende artikel besproken zullen worden.
[Voetnoot]
a Naar het schijnt heeft de uitdrukking „zonen van de koning” betrekking op alle koninklijke vorsten, aangezien Josia’s eigen zonen destijds nog erg jong waren.
Bij wijze van herhaling
◻ Wat was de religieuze situatie in Juda in de dagen van Zefanja?
◻ Welke toestanden heersten er onder de burgerlijke leiders, en wat was de houding van veel mensen?
◻ Hoe namen natiën een groot air tegen Jehovah’s volk aan?
◻ Welke waarschuwing gaf Zefanja aan Juda en andere natiën?
◻ Hoe werden degenen die Jehovah bleven verwachten, beloond?
[Illustratie op blz. 9]
De Mesasteen bevestigt dat koning Mesa van Moab smadelijke woorden tegen het oude Israël sprak
[Verantwoording]
Mesasteen: Musée du Louvre, Parijs
[Illustratie op blz. 10]
Zefanja’s profetie wordt ondersteund doordat dit spijkerschrifttablet, de Babylonische kroniek, melding maakt van Nineves verwoesting door een coalitie van legers
[Verantwoording]
Spijkerschrifttablet: Met toestemming van het British Museum