„Ik ben met ulieden”
’Daarop zei de boodschapper van Jehovah: „’Ik ben met ulieden’, is de uitspraak van Jehovah.”’ — HAGGAÏ 1:13.
1. Over welke profetische parallel voor onze tijd sprak Jezus?
WE LEVEN in een gedenkwaardige tijd in de geschiedenis. Zoals uit de vervulling van bijbelse profetieën blijkt, bevinden we ons sinds 1914 in „de dag des Heren” (Openbaring 1:10). Als Getuigen van Jehovah hebben we dat onderwerp vaak bestudeerd, zodat we weten dat Jezus „de dagen van de Zoon des mensen” in Koninkrijksmacht vergeleek met „de dagen van Noach” en „de dagen van Lot” (Lukas 17:26, 28). De bijbel geeft aldus te kennen dat er sprake is van een profetische parallel. Maar er is nog een parallel waar we serieus aandacht aan moeten besteden.
2. Welke taak had Jehovah aan Haggaï en Zacharia toegewezen?
2 Laten we de situatie in de dagen van de Hebreeuwse profeten Haggaï en Zacharia eens beschouwen. Wat was het voor boodschap die deze twee getrouwe profeten verkondigden en die heel duidelijk betrekking heeft op Jehovah’s volk in deze tijd? Haggaï en Zacharia waren ’boodschappers van Jehovah’ voor de joden die uit gevangenschap in Babylon waren teruggekeerd. Ze moesten de Israëlieten verzekeren van Gods steun bij de herbouw van de tempel (Haggaï 1:13; Zacharia 4:8, 9). Hoewel de boeken die Haggaï en Zacharia hebben geschreven kort zijn, maken ze deel uit van ’de gehele Schrift, die door God is geïnspireerd en nuttig is om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten en streng te onderrichten in rechtvaardigheid’. — 2 Timotheüs 3:16.
Hun profetieën verdienen onze aandacht
3, 4. Waarom moeten de boodschappen van Haggaï en Zacharia ons interesseren?
3 De boodschappen van Haggaï en Zacharia waren beslist nuttig voor de joden in die tijd, en hun profetieën hadden toen een vervulling. Maar hoe kunnen we er zeker van zijn dat die twee boeken ook onze aandacht verdienen? Een aanwijzing vinden we in Hebreeën 12:26-29. Daar doet de apostel Paulus een aanhaling uit Haggaï 2:6, waar staat dat God ’de hemel en de aarde schudt’. Dat schudden zou uiteindelijk „de troon van koninkrijken ondersteboven keren en de sterkte van de koninkrijken der natiën verdelgen”. — Haggaï 2:22.
4 Nadat Paulus Haggaï heeft aangehaald, vermeldt hij wat er met „de koninkrijken der natiën” zal gebeuren en spreekt hij over de superioriteit van het Koninkrijk dat gezalfde christenen zullen ontvangen en dat niet geschokt kan worden (Hebreeën 12:28). Daaruit blijkt dat de profetieën van Haggaï en Zacharia vooruitwezen naar een tijd die, toen het boek Hebreeën in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening werd geschreven, nog in de toekomst lag. Er is thans op aarde nog steeds een overblijfsel van gezalfde christenen, die samen met Jezus erfgenamen van het Messiaanse koninkrijk zijn. Daarom moeten de boeken Haggaï en Zacharia van belang zijn voor onze tijd.
5, 6. Welke gebeurtenissen leidden ertoe dat Haggaï en Zacharia gingen profeteren?
5 Het boek Ezra geeft wat historische achtergronden. Nadat de joden in 537 v.G.T. uit gevangenschap in Babylon waren teruggekeerd, werd in 536 onder toezicht van stadhouder Zerubbabel en hogepriester Jozua (of Jesua) het fundament van de nieuwe tempel gelegd (Ezra 3:8-13; 5:1). De joden hadden daar heel veel vreugde over, maar al snel werden ze bang. Ze kregen te maken met tegenstand, want volgens Ezra 4:4 „verzwakte het volk van het land voortdurend de handen van het volk van Juda en schrikte hen van het bouwen af”. Die vijanden, vooral de Samaritanen, brachten valse beschuldigingen tegen de joden in. Ze bewogen de koning van Perzië ertoe de tempelbouw te verbieden. — Ezra 4:10-21.
6 Het aanvankelijke enthousiasme voor het werk aan de tempel ebde weg. De joden gingen zich op persoonlijke belangen concentreren. Maar in 520 v.G.T., zestien jaar nadat het fundament van de tempel was gelegd, verwekte Jehovah Haggaï en Zacharia om het volk ertoe aan te zetten het werk aan de tempel weer ter hand te nemen (Haggaï 1:1; Zacharia 1:1). Aangespoord door Gods boodschappers en met het duidelijke bewijs van Gods steun hervatten de joden het werk aan de tempel en voltooiden die in 515. — Ezra 6:14, 15.
7. Hoe komt de situatie in onze tijd overeen met die in de dagen van Haggaï en Zacharia?
7 Welke betekenis heeft dit alles voor ons? Er is werk aan de winkel in verband met de prediking van het „goede nieuws van het koninkrijk” (Mattheüs 24:14). Op dat werk werd vooral de nadruk gelegd na de Eerste Wereldoorlog. Zoals de joden in de oudheid uit letterlijke gevangenschap in Babylon werden bevrijd, zo werd Jehovah’s hedendaagse volk bevrijd uit gevangenschap aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Gods gezalfden legden zich erop toe tot mensen te prediken, hen te onderwijzen en hen naar de ware aanbidding te leiden. Dat werk wordt nog steeds gedaan, maar nu op veel grotere schaal, en we kunnen er allemaal een aandeel aan hebben. Het moet nú gedaan worden, want het einde van dit goddeloze samenstel is heel dichtbij! Dit door God verordende werk moet voortgang vinden totdat Jehovah tijdens de „grote verdrukking” ingrijpt in de menselijke aangelegenheden (Mattheüs 24:21). Door dat ingrijpen zal goddeloosheid worden weggevaagd en zal de ware aanbidding overal op aarde voorspoed kunnen genieten.
8. Waarom kunnen we er zeker van zijn dat God ons werk steunt?
8 Zoals uit de profetieën van Haggaï en Zacharia blijkt, kunnen we op Jehovah’s steun en zegen rekenen wanneer we ons volledig inzetten voor dit werk. Ondanks de pogingen van sommigen om Gods dienstknechten te onderdrukken of het hun toegewezen werk te verbieden, heeft geen enkele regering de voortgang van de prediking een halt kunnen toeroepen. Denk eens aan de toename waarmee Jehovah het Koninkrijkswerk vanaf de Eerste Wereldoorlog helemaal tot in onze tijd heeft gezegend. Maar er is nog steeds volop te doen.
9. Aan welke situatie in de oudheid moeten we aandacht schenken, en waarom?
9 Hoe kan dat wat we uit de boeken Haggaï en Zacharia leren, ons nog krachtiger aansporen het goddelijke gebod te gehoorzamen om te prediken en te onderwijzen? Laten we eens aandacht schenken aan een paar lessen die we uit deze twee bijbelboeken kunnen trekken. Beschouw bijvoorbeeld enkele details die verband houden met het werk dat de teruggekeerde joden aan de tempel moesten verrichten. Zoals we al hebben gezien, volhardden de joden die vanuit Babylon naar Jeruzalem terugkeerden, niet in het werk aan de tempel. Nadat ze het fundament hadden gelegd, gingen ze het kalmer aan doen. Welke verkeerde zienswijze had bij hen post gevat? En wat kunnen we daarvan leren?
Een juiste kijk krijgen
10. Welke verkeerde zienswijze had bij de joden post gevat, en waartoe leidde dat?
10 De teruggekeerde joden zeiden: „De tijd is niet gekomen” (Haggaï 1:2). Dat hadden ze niet gezegd toen ze in 536 met de tempelbouw begonnen en het fundament legden. Maar al snel lieten ze zich door de tegenstand van de omwonenden en de tegenwerking van de regering beïnvloeden. De joden gingen meer aandacht schenken aan hun eigen huizen en hun eigen comfort. Wat een contrast vormden hun huizen, die met mooie houtsoorten betimmerd waren, met de niet-afgemaakte tempel. Daarom vroeg Jehovah: „Is het voor ú de tijd om in uw betimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis woest ligt?” — Haggaï 1:4.
11. Waarom moest Jehovah de joden in Haggaï’s tijd raad geven?
11 De prioriteiten van de joden waren dus veranderd. In plaats dat ze Jehovah’s voornemen om de tempel te laten herbouwen op de eerste plaats stelden, waren ze alleen nog maar met zichzelf en hun huizen bezig. Het werk aan Gods huis van aanbidding werd verwaarloosd. Jehovah spoorde de joden er in Haggaï 1:5 toe aan ’hun hart op hun wegen te zetten’. In feite gebood Jehovah hun eens goed te overdenken waar ze mee bezig waren en na te gaan wat het voor hen tot gevolg had dat ze de tempelbouw niet meer op de eerste plaats in hun leven stelden.
12, 13. Hoe beschrijft Haggaï 1:6 de situatie van de joden, en wat betekent dat vers?
12 We kunnen ons voorstellen dat de verkeerde prioriteiten die de joden stelden, voor hen persoonlijk gevolgen hadden. Kijk maar eens hoe God er volgens Haggaï 1:6 over dacht: „Gij hebt veel gezaaid, maar er wordt weinig binnengehaald. Er wordt gegeten, maar niet tot verzadiging. Er wordt gedronken, maar niet tot bedwelmd wordens toe. Er worden kleren aangetrokken, maar zonder dat er iemand warm wordt; en hij die zich verhuurt, verhuurt zich voor een buidel met gaten.”
13 De joden bevonden zich in het land dat God hun gegeven had, maar het bracht niet zo veel op als ze graag gewild hadden. Jehovah onthield hun zijn zegen, zoals hij van tevoren gewaarschuwd had (Deuteronomium 28:38-48). Zonder zijn steun zaaiden de joden wel, maar oogstten ze weinig — niet genoeg om verzadigd te worden. Zonder zijn zegen waren ze niet in staat zich warm te kleden. Het leek wel of het geld dat de loonarbeiders verdienden, in een buidel vol gaten verdween, zodat ze er niets aan hadden. En wat wordt er bedoeld met de woorden: „Er wordt gedronken, maar niet tot bedwelmd wordens toe”? Die kunnen niet betekenen dat dronken worden een blijk van Gods zegen zou zijn; hij veroordeelt dronkenschap (1 Samuël 25:36; Spreuken 23:29-35). In plaats daarvan verwijzen de woorden opnieuw naar het ontbreken van Gods zegen op de joden. De hoeveelheid wijn die ze konden maken, zou steeds beperkt zijn — te weinig om bedwelmd te kunnen raken. De Petrus-Canisiusvertaling geeft Haggaï 1:6 weer met: „Gij hebt gedronken, maar uw dorst niet gelest.”
14, 15. Welke les leren we uit Haggaï 1:6?
14 De les die we uit dit alles moeten leren, heeft niets te maken met het ontwerpen van huizen of met binnenhuisarchitectuur. Lang voor de ballingschap had de profeet Amos de rijken in Israël berispt omdat ze in „ivoren huizen” woonden en ’op ivoren rustbedden lagen’ (Amos 3:15; 6:4). Van de fraaie huizen en opgesmukte meubelen hadden ze niet lang plezier. Die dingen werden geplunderd toen vijanden hun land veroverden. Toch hadden velen van Gods volk hier jaren later, na een ballingschap van zeventig jaar, niets van geleerd. Hoe staat het met ons? Het zou passend zijn als we ons persoonlijk zouden afvragen: Hoeveel aandacht schenk ik eerlijk gezegd aan mijn huis en de aankleding ervan? Maak ik met het oog op mijn carrière plannen voor extra opleiding, ook al zou dat me jarenlang heel wat tijd kosten waardoor belangrijke aspecten van mijn geestelijke leven in het gedrang komen? — Lukas 12:20, 21; 1 Timotheüs 6:17-19.
15 Wat we in Haggaï 1:6 hebben gelezen, dient ons ervan te doordringen dat we Gods zegen in ons leven nodig hebben. Die joden uit de oudheid ontbeerden Gods zegen en daarom ging het hun niet goed. Zo zal het ook ons, of we op materieel gebied nu veel hebben of niet, geestelijk beslist niet goed gaan als we Jehovah’s zegen missen (Mattheüs 25:34-40; 2 Korinthiërs 9:8-12). Maar hoe kunnen we die zegen ontvangen?
Jehovah helpt met zijn geest
16-18. Wat betekende Zacharia 4:6 voor de joden in de tijd van Haggaï en Zacharia?
16 Haggaï’s medeprofeet, Zacharia, werd ertoe geïnspireerd duidelijk uit te laten komen waarmee Jehovah destijds degenen die hem toegewijd waren, motiveerde en zegende. Daaruit blijkt ook hoe hij ons zal zegenen. We lezen: „’Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Zacharia 4:6). Misschien hebben we dit vers vaak horen citeren, maar wat betekenden die woorden voor de joden in de dagen van Haggaï en Zacharia, en wat is bijgevolg de betekenis ervan voor ons?
17 Bedenk dat de geïnspireerde woorden van Haggaï en Zacharia destijds een geweldige uitwerking hadden. Wat die twee profeten zeiden, bezielde de getrouwe joden met nieuwe kracht. Haggaï begon in de zesde maand van het jaar 520 v.G.T. te profeteren en Zacharia in de achtste maand van dat jaar (Zacharia 1:1). Zoals we in Haggaï 2:18 kunnen lezen, werd het werk aan het fundament in de negende maand weer serieus ter hand genomen. De joden werden dus tot actie aangespoord, en ze gehoorzaamden Jehovah met vertrouwen in zijn ondersteuning. De woorden in Zacharia 4:6 hebben betrekking op Gods steun.
18 Toen de joden in 537 naar hun eigen land terugkeerden, hadden ze geen krijgsmacht. Jehovah beschermde en begeleidde hen echter op hun tocht vanuit Babylon. Zijn geest leidde de aangelegenheden ook toen ze kort daarna met het werk aan de tempel begonnen. Zodra ze weer van ganser harte aan de slag zouden gaan, zou hij hen volgens zijn belofte met zijn heilige geest steunen.
19. Welke krachtige invloed werd door Gods geest overwonnen?
19 Door middel van een reeks van acht visioenen kreeg Zacharia de verzekering dat Jehovah zijn volk, dat het tempelwerk getrouw zou voleindigen, zou bijstaan. Het vierde visioen, dat in hoofdstuk 3 staat opgetekend, onthult dat Satan zich actief verzette tegen de inspanningen van de joden om de tempelbouw te voltooien (Zacharia 3:1). Satan zou er beslist niet blij mee zijn de hogepriester Jozua in een nieuwe tempel dienst te zien verrichten voor het volk. Hoewel de Duivel alles in het werk stelde om te beletten dat de joden de tempel zouden bouwen, zou Jehovah’s geest er in belangrijke mate toe bijdragen dat obstakels verwijderd werden en de joden met kracht bezield werden om door te gaan tot de tempel klaar was.
20. Hoe hielp de heilige geest de joden Gods wil te volbrengen?
20 Er leek een onoverkomelijk obstakel te zijn in de vorm van tegenstand; regeringsfunctionarissen hadden het namelijk voor elkaar gekregen dat het werk verboden werd. Maar Jehovah beloofde dat deze schijnbare „berg” uit de weg geruimd zou worden en tot „vlak land” gemaakt zou worden (Zacharia 4:7). En dat gebeurde ook! Koning Darius I stelde een onderzoek in en vond Cyrus’ decreet dat de joden machtigde de tempel te herbouwen. Daarom hief Darius het verbod op en gaf hij opdracht de joden geld uit de koninklijke schatkist te geven om het werk te helpen bekostigen. Wat een verbazingwekkende ommekeer! Speelde Gods geest hierin een rol? Daar kunnen we zeker van zijn. In 515, het zesde jaar van de regering van Darius I, werd de tempel voltooid. — Ezra 6:1, 15.
21. (a) Hoe heeft God vroeger ’alle natiën geschud’, en hoe zijn „de begeerlijke dingen” eruit gekomen? (b) Wat is de hedendaagse vervulling?
21 In Haggaï 2:5 herinnerde de profeet de joden aan het verbond dat God bij de berg Sinaï met hen sloot, toen ’de gehele berg zeer beefde’ (Exodus 19:18). In de dagen van Haggaï en Zacharia zou Jehovah opnieuw een beving of beroering veroorzaken, zoals in figuurlijke taal in vers 6 en 7 wordt beschreven. De situatie in het Perzische Rijk zou ontwricht worden, maar het werk aan de tempel zou doorgaan tot het gereed was. In die plaats van aanbidding zouden uiteindelijk samen met de joden ook niet-joden, „de begeerlijke dingen van alle natiën”, God verheerlijken. Vooral in onze tijd heeft God door onze christelijke prediking ’de natiën geschud’ en zijn „de begeerlijke dingen van alle natiën” binnengekomen om God samen met het gezalfde overblijfsel te aanbidden. Samen vervullen de gezalfden en de andere schapen Jehovah’s huis nu echt met heerlijkheid. Zulke ware aanbidders zien vol geloof uit naar de tijd waarin Jehovah nogmaals ’de hemel en de aarde zal schudden’, maar dan om de koninkrijken van de naties omver te werpen en hun kracht teniet te doen. — Haggaï 2:22.
22. Hoe worden de naties ’geschud’, met welk resultaat, en wat staat er nog te gebeuren?
22 Dit doet ons denken aan de opschudding die zich heeft voorgedaan in de verschillende elementen die door „de hemel en de aarde en de zee en de droge aardbodem” worden afgebeeld. Zo werden Satan de Duivel en zijn demonen naar de omgeving van de aarde neergeslingerd (Openbaring 12:7-12). Verder zijn door de prediking onder leiding van de gezalfden beslist ook de aardse elementen van dit samenstel van dingen geschud (Openbaring 11:18). Ondanks dat heeft „een grote schare” „begeerlijke dingen van alle natiën” zich in het dienen van Jehovah bij het geestelijke Israël aangesloten (Openbaring 7:9, 10). De leden van de grote schare werken met de gezalfde christenen samen in de prediking van het goede nieuws dat God weldra de naties zal schudden in Armageddon. Die gebeurtenis zal voor de ware aanbidding de weg openen om overal op aarde haar volmaakte staat te bereiken.
Overzichtsvragen
• Wanneer en onder welke omstandigheden dienden Haggaï en Zacharia?
• Hoe kunnen we de boodschap uit de boeken Haggaï en Zacharia toepassen?
• Waarom is Zacharia 4:6 aanmoedigend voor ons?
[Illustraties op blz. 20]
De boeken van Haggaï en Zacharia verzekeren ons van Gods steun
[Illustratie op blz. 23]
„Is het voor ú de tijd om in uw betimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis woest ligt?”
[Illustratie op blz. 24]
Jehovah’s volk heeft er een aandeel aan ’de begeerlijke personen van de natiën’ te bereiken