Dien Jehovah eensgezind
„Dan zal ik tot de volken een zuivere taal richten, opdat zij allen de naam van Jehovah mogen aanroepen, ten einde hem eenparig te dienen.” — ZEFANJA 3:9, American Standard Version.
1, 2. (a) Welke profetie doet Jehovah nu in vervulling gaan? (b) Tot welke vragen geeft deze profetie aanleiding?
JEHOVAH GOD doet thans iets wat mensen op eigen kracht nooit voor elkaar zouden krijgen. Er worden in deze verdeelde wereld zo’n 3000 talen gesproken, maar God doet nu zijn profetie in vervulling gaan: „Ik [zal] volken tot een zuivere taal doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen.” — Zefanja 3:9.
2 Wat is deze „zuivere taal”? Wie spreken deze taal? En wat betekent het ’God schouder aan schouder te dienen’?
Zij spreken de „zuivere taal”
3. Wat is de „zuivere taal”, en waarom zijn degenen die haar spreken, niet verdeeld?
3 Met Pinksteren van het jaar 33 G.T. werd Gods heilige geest uitgestort op de discipelen van Jezus Christus, waardoor zij in staat werden gesteld te spreken in talen die zij niet hadden geleerd. Dit gaf hun de mogelijkheid in vele talen mensen „over de grote daden van God” te vertellen. Aldus begon Jehovah mensen van alle etnische achtergronden in een eenheid bijeen te brengen (Handelingen 2:1-21, 37-42). Toen later gelovige heidenen Jezus’ volgelingen werden, vormden Gods dienstknechten werkelijk een veeltalig, multiraciaal volk. Zij zijn echter nooit verscheurd door allerlei verdeeldheid brengende factoren die in de wereld wel tot barrières worden, omdat zij allen de „zuivere taal” spreken. Dit is de in Zefanja 3:9 voorzegde gemeenschappelijke taal van de schriftuurlijke waarheid (Efeziërs 4:25). Degenen die de „zuivere taal” spreken, zijn niet verdeeld maar ’spreken in overeenstemming met elkaar’, daar zij immers „nauw verenigd [zijn] in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang”. — 1 Korinthiërs 1:10.
4. Hoe wees Zefanja 3:9 op een veeltalige en multiraciale samenwerking, en waar wordt deze thans aangetroffen?
4 De „zuivere taal” zou worden gegeven ten einde mensen van alle natiën en rassen in staat stellen Jehovah „schouder aan schouder”, letterlijk ’met één schouder’, te dienen. Zij zouden God „zij aan zij” (WV) dienen, „eendrachtig” (Luther-vertaling), „met een eenparigen schouder” (Statenvertaling). Een andere vertaling luidt: „Dan zal ik de lippen van alle volken rein doen worden, opdat zij allen Jehovah’s naam mogen aanroepen en in zijn dienst samenwerken” (Byington). Zo’n veeltalige en multiraciale samenwerking in Gods dienst vindt men alleen onder Jehovah’s Getuigen.
5. Voor welk gebruik weten Jehovah’s Getuigen elke menselijke taal aan te wenden?
5 Aangezien alle getuigen van Jehovah de „zuivere taal” van de schriftuurlijke waarheid spreken, zijn zij in staat welke menselijke taal maar ook aan te wenden voor het meest verheven gebruik — het loven van God en het bekendmaken van het goede nieuws van het Koninkrijk (Markus 13:10; Titus 2:7, 8; Hebreeën 13:15). Hoe prachtig dat de „zuivere taal” aldus mensen van alle etnische groepen in staat stelt Jehovah eensgezind te dienen!
6. Hoe beziet Jehovah mensen, maar wat zal nuttig zijn als er nog een mate van partijdigheid voortleeft in het hart van een zekere christen?
6 Toen Petrus Cornelius en andere heidenen getuigenis gaf, zei hij: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is wie hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem” (Handelingen 10:34, 35, By). Volgens andere vertalingen is Jehovah „geen aannemer des persoons”, ’maakt hij geen onderscheid’ en ’trekt hij niemand voor’ (SV; Groot Nieuws Bijbel; Het Levende Woord). Als dienstknechten van Jehovah dienen wij mensen van alle etnische groepen te bezien zoals hij dat doet. Maar als er nu nog een mate van partijdigheid in het hart van een zekere christen voortleeft? Dan zal het nuttig zijn op te merken hoe onze onpartijdige God handelt met zijn dienstknechten van elke natie, stam en taal en elk volk. — Zie ook Ontwaakt! van 8 maart 1985, blz. 3-11.
Zij zijn begeerlijk
7. Hoe verschilt een christen niet van een andere christen van een andere natie of een ander ras als het de verhouding met God betreft?
7 Als u een gedoopte getuige van Jehovah bent, verkeerde u hoogstwaarschijnlijk eens in de situatie dat u ’zuchtte en kermde over de verfoeilijkheden’ die er in dit goddeloze samenstel plaatsvinden (Ezechiël 9:4). U was ’dood in uw zonden’, maar op barmhartige wijze heeft God u door bemiddeling van Jezus Christus tot zich getrokken (Efeziërs 2:1-5; Johannes 6:44). In deze opzichten verschilde u niet van anderen die nu uw medegelovigen zijn. Ook voor hen was goddeloosheid een kwelling, ook zij waren ’dood in hun zonden’ en werden ontvangers van Gods barmhartigheid door bemiddeling van Jezus Christus. En ongeacht ons ras of onze nationaliteit is het slechts door geloof dat ook maar iemand van ons een goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah God mag innemen als een van zijn getuigen. — Romeinen 11:20.
8. Hoe gaat Haggaï 2:7 nu in vervulling?
8 De profetische woorden van Haggaï 2:7 helpen ons inzien hoe onze kijk dient te zijn op medegelovigen van andere nationaliteiten. Jehovah verklaarde daar: „Ik wil alle natiën schudden, en de begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen; en ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen.” Deze voorzegde verheffing van de zuivere religie vindt plaats in Jehovah’s ware tempel, het domein van zijn aanbidding (Johannes 4:23, 24). Maar wat zijn „de begeerlijke dingen van alle natiën”? Het zijn de duizenden rechtvaardigheidlievende mensen die gunstig reageren op de Koninkrijksprediking. Uit alle natiën en rassen stromen zij naar ’de berg van Jehovah’s huis’, worden zijn gedoopte getuigen en gaan deel uitmaken van de internationale „grote schare” (Jesaja 2:2-4; Openbaring 7:9). Degenen die deel uitmakend van Jehovah’s aardse organisatie hem loven, zijn reine, beginselvaste, godvruchtige personen — inderdaad zeer begeerlijk. Iedere ware christen zal dan ook stellig broederlijke liefde willen betonen jegens al deze begeerlijke personen die aanvaardbaar zijn voor onze gemeenschappelijke Vader in de hemel.
Hun persoonlijkheid is nieuw
9. Ook al zouden wij in het verleden niet goedgunstig over buitenlanders hebben gedacht, waarom dient dat nu anders te zijn, nu wij christenen zijn?
9 Onze geestelijke broeders en zusters over de hele wereld zijn ook begeerlijk omdat zij acht hebben geslagen op de raad ’de oude persoonlijkheid met haar praktijken af te leggen en zich met de nieuwe persoonlijkheid te bekleden’. „Door middel van nauwkeurige kennis wordt [deze] vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep, waar noch Griek noch jood is, besnijdenis noch onbesnedenheid, buitenlander, Scyth, slaaf, vrije, maar Christus alles en in allen is” (Kolossenzen 3:9-11). Als een persoon vroeger niet goedgunstig dacht over een jood, een Griek of anderen die niet tot zijn eigen volk behoorden, moet dat nu hij een christen is geworden, anders zijn. Ongeacht ras, nationaliteit of cultuur, beijveren degenen die „de nieuwe persoonlijkheid” bezitten, zich in het aankweken en aan de dag leggen van de vrucht van Gods heilige geest — liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing (Galaten 5:22, 23). Dit maakt hen geliefd bij medeaanbidders van Jehovah.
10. Hoe kan Titus 1:5-12 ons helpen als wij in de verleiding komen generaliserende ongunstige opmerkingen te maken over medegelovigen van welk ras of welke natie maar ook?
10 In tegenstelling tot Jehovah’s dienstknechten maken sommige wereldse personen minachtende opmerkingen over mensen die een andere etnische achtergrond hebben dan zijzelf. Over zijn eigen volk notabene heeft een Kretenzische profeet eens gezegd: „Kretenzers zijn altijd leugenaars, schadelijke wilde beesten, werkeloze veelvraten”! De apostel Paulus werd aan deze woorden herinnerd toen het nodig werd valse leraren onder de christenen op het eiland Kreta de mond te snoeren. Maar Paulus zei beslist niet: ’Alle Kretenzische christenen liegen en zijn schadelijke luie veelvraten’ (Titus 1:5-12). Neen, want christenen spreken niet minachtend over anderen. Bovendien had de meerderheid van die Kretenzische christenen „de nieuwe persoonlijkheid” aangedaan en sommigen bezaten de geestelijke kwaliteiten om voor een aanstelling als ouderling in aanmerking te komen. Wij doen er goed aan hier ernstig over na te denken als wij ooit in de verleiding zouden komen om generaliserende ongunstige opmerkingen over onze geestelijke broeders en zusters van een bepaald ras of een bepaalde nationaliteit te maken.
Beschouw anderen als superieur
11. Als er partijdigheid van enige aard bestaat in het hart van een christen, wat kan hij dan doen?
11 Als anderzijds een christen partijdig zou zijn ten gunste van één ras of nationaliteit, zou hij dit waarschijnlijk door woorden of daden verraden. Dit zou vervolgens gekwetste gevoelens kunnen veroorzaken, vooral in een gemeente die bestaat uit personen van verscheidene etnische achtergronden. Stellig zal geen christen zo de eenheid van Gods volk willen belasten (Psalm 133:1-3). Als er dus in het hart van een christen enige partijdigheid bestaat, doet hij er goed aan te bidden: „Doorvors mij, o God, en ken mijn hart. Onderzoek mij, en ken mijn verontrustende gedachten, en zie of er in mij soms een smartelijke weg is, en leid mij op de weg der onbepaalde tijd.” — Psalm 139:23, 24.
12. Waarom dienen wij niet te roemen in onszelf of in anderen van onze etnische achtergrond?
12 Het is goed de realistische zienswijze te bezitten dat wij allen onvolmaakte mensen zijn die helemaal geen goedgekeurde positie voor God zouden kunnen innemen als het offer van Jezus er niet was geweest (1 Johannes 1:8–2:2). Wat doet ons dan van anderen verschillen? Aangezien wij niets hebben dat wij niet hebben ontvangen, wat moeten wij dan roemen in onszelf of in anderen met wie wij dezelfde etnische achtergrond gemeen hebben? — Vergelijk 1 Korinthiërs 4:6, 7.
13. Hoe kunnen wij tot de eenheid van de gemeente bijdragen, en wat valt er te leren uit Filippenzen 2:1-11?
13 Wij kunnen tot de eenheid van de gemeente bijdragen als wij de goede hoedanigheden van anderen erkennen en er waardering voor tonen. De joodse apostel Paulus gaf ons allen stof tot nadenken toen hij de heidense Filippenzen schreef: „Maakt . . . mijn vreugde volkomen doordat gij gelijkgezind zijt en dezelfde liefde hebt, in ziel samengevoegd, het ene in gedachte houdend, niets doende uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf achtend.” Wat voor ons de juiste houding is om tegenover medemensen van welk ras en welke nationaliteit maar ook aan de dag te leggen, zien wij geïllustreerd in Jezus Christus. Hoewel hij een machtig geestelijk schepsel was, is hij „aan de mensen gelijk geworden” en heeft hij zich voor zondige mensen van elk ras en elke natie vernederd tot de dood aan een martelpaal (Filippenzen 2:1-11). Behoren wij als Jezus’ volgelingen dan niet liefdevol, nederig en mededogend te zijn, erkennend dat anderen superieur aan ons zijn?
Luister en neem waar
14. Hoe kunnen wij geholpen worden anderen als superieur aan onszelf te beschouwen?
14 Het kan ons helpen anderen als superieur aan onszelf te beschouwen als wij echt luisteren wanneer zij spreken en als wij hun gedrag zorgvuldig waarnemen. Zo zouden wij wellicht onszelf in alle eerlijkheid moeten bekennen dat een medeouderling — misschien van een ander ras — ons heeft overtroffen in de bekwaamheid om doeltreffend raad te geven op de theocratische bedieningsschool. Wellicht zien wij dat het zijn geestelijke gezindheid en niet noodzakelijkerwijs zijn uitspraak of zinsbouw is die hem in staat stelt goede resultaten te boeken als hij medegelovigen helpt bekwame Koninkrijksverkondigers te worden. En het is duidelijk dat Jehovah zijn inspanningen zegent.
15. Wat zullen wij wellicht opmerken wanneer wij naar de uitspraken van medeaanbidders luisteren?
15 Wanneer wij met onze broeders en zusters spreken of luisteren naar hun commentaren op de vergaderingen, zullen wij misschien bespeuren dat sommigen van hen een beter begrip van bepaalde bijbelse waarheden hebben dan wij. Wij bemerken misschien dat hun broederlijke liefde sterker lijkt, dat zij meer geloof schijnen te hebben, of dat zij blijk geven van een groter vertrouwen in Jehovah. Of zij dus onze etnische achtergrond hebben of niet, zij sporen ons aan tot liefde en voortreffelijke werken, helpen ons ons geloof te versterken en motiveren ons vollediger op onze hemelse Vader te vertrouwen (Spreuken 3:5, 6; Hebreeën 10:24, 25, 39). Jehovah is duidelijk tot hen genaderd en dat dienen wij ook te doen. — Vergelijk Jakobus 4:8.
Gezegend en geschraagd
16, 17. Illustreer het feit dat Jehovah niet partijdig is in het zegenen van zijn dienstknechten van enige nationaliteit of enig ras.
16 Jehovah is niet partijdig in de zegen die hij zijn dienstknechten van enige nationaliteit of enig ras schenkt. Neem een land als Brazilië. Niet van buitenlandse zendelingen maar van de lippen van acht Braziliaanse zeelieden hoorden mensen in Brazilië omstreeks het jaar 1920 voor het eerst de Koninkrijksboodschap. Gods zegen is duidelijk geweest, want in het dienstjaar 1987 had dat land van 141.302.000 inwoners een hoogtepunt van 216.216 Koninkrijksverkondigers — een verhouding van één verkondiger op 654 inwoners.
17 Neem een ander voorbeeld van goddelijke zegen. In april 1923 werden twee zwarte getuigen van Jehovah van het Caribische eiland Trinidad uitgezonden om de Koninkrijksboodschap in West-Afrika te verkondigen. Zo kwam het dat broeder en zuster W. R. Brown daar jarenlang dienden en hij er bekend kwam te staan als „Bible Brown”. Zij ’hebben geplant’ en „God bleef het wasdom geven” toen ook anderen in dat enorme gebied werkten (1 Korinthiërs 3:5-9). Thans zijn er meer dan 32.600 Koninkrijksverkondigers in Ghana en meer dan 133.800 in Nigeria, en dat alleen al in die twee landen.
18, 19. Geef voorbeelden die tonen dat onze onpartijdige God zijn dienstknechten van alle rassen en natiën schraagt.
18 Niet alleen zegent Jehovah zijn dienstknechten van alle natiën en rassen, maar hij schraagt hen ook. Beschouw bijvoorbeeld het geval van twee Japanse getuigen van Jehovah. Op 21 juni 1939 werden Katsoeo Mioera en zijn vrouw op onrechtvaardige wijze gearresteerd, in de gevangenis geworpen en gescheiden van hun vijfjarige zoontje voor wie nu zijn grootmoeder moest zorgen. Zuster Mioera werd na acht maanden vrijgelaten, maar broeder Mioera werd meer dan twee jaar vastgehouden voordat zijn zaak voor de rechter kwam. Hij werd mishandeld, werd veroordeeld en kreeg een straf van vijf jaar. In de gevangenis in Hirosjima schraagde God hem door middel van de Schrift, die een nooit falende troost en kracht verschafte. Door wat werkelijk een wonder leek, bleef broeder Mioera in leven toen op 6 augustus 1945 de ontploffing van de atoombom zijn gevangenis verwoestte. Twee maanden later was hij in staat zich weer bij zijn vrouw en zoon in het noorden van Japan te voegen.
19 Gedurende de Tweede Wereldoorlog maakten Jehovah’s Getuigen in vele landen intense vervolging door. Robert A. Winkler bijvoorbeeld was één Duitse broeder die in nazi-concentratiekampen in Duitsland en Nederland lijden onderging. Omdat hij zijn mede-Getuigen niet wilde verraden, werd hij zo beestachtig geslagen dat hij onherkenbaar was. Maar hij schreef: „De gedachten aan Jehovah’s beloften om ons in alle soorten van moeilijkheden te helpen, gaven mij troost en kracht om dit alles te verdragen. . . . Zaterdags was ik door de Gestapo geslagen, en de volgende maandag zou ik weer door hen ondervraagd worden. Wat zou er nu gebeuren en wat moest ik doen? Ik wendde mij in gebed tot Jehovah, vertrouwend op zijn beloften. Ik wist dat dit het gebruik maken van theocratische oorlogsstrategie ter wille van het Koninkrijkswerk en ter bescherming van mijn christelijke broeders betekende. Het was een grote beproeving voor mij om te volharden en de zeventiende dag was ik volkomen uitgeput, maar ik dankte Jehovah dat ik in staat was geweest deze beproeving in zijn kracht te doorstaan en mijn rechtschapenheid te bewaren.” — Psalm 18:35; 55:22; 94:18.
Dankbaar voor onze broederschap
20. Hoe kan ons respect voor medegelovigen van elk ras en elke natie toenemen?
20 Het is ontwijfelbaar dat Jehovah zijn getuigen van elke natie en elk ras zegent en schraagt. Hij is niet partijdig, en als zijn opgedragen dienstknechten hebben wij geen enkel excuus, geen enkele reden om zelf wel partijdigheid te tonen. Bovendien zal ons respect voor onze broeders en zusters van elk ras en elke natie toenemen als wij beschouwen waarin zij aan ons superieur zijn. Ook zij passen hemelse wijsheid toe, een wijsheid die geen partijdig onderscheid maakt maar een voortreffelijke vrucht voortbrengt (Jakobus 3:13-18). Ja, en hun goedheid, edelmoedigheid, liefde en andere godvruchtige eigenschappen verschaffen ons voortreffelijke voorbeelden.
21. Waartoe dienen wij vastbesloten te zijn?
21 Hoe dankbaar dienen wij dan te zijn voor onze multiraciale, uit vele nationaliteiten bestaande broederschap! Laten wij, met de hulp en zegen van onze hemelse Vader, hem „schouder aan schouder . . . dienen” in broederlijke liefde en wederzijds respect. Ja, het dient onze oprechte wens en ons stellige voornemen te zijn Jehovah eensgezind te dienen.
Wat zijn uw commentaren?
◻ Waar stelt de „zuivere taal” Jehovah’s dienstknechten van alle etnische achtergronden toe in staat?
◻ Hoe gaat Haggaï 2:7 thans in vervulling, en hoe moet dit van invloed zijn op onze kijk op andere dienstknechten van God?
◻ Hoe kan Filippenzen 2:3 onze relatie tot mensen van elk ras en elke natie beïnvloeden?
◻ Als wij luisteren en waarnemen, wat zullen wij dan opmerken betreffende medegelovigen van andere nationale achtergronden?
[Illustraties op blz. 17]
Mensen van elk ras en elke natie loven Jehovah eensgezind
[Illustratie op blz. 18]
Luister zorgvuldig en wees oplettend. U zult bewogen worden door de liefde en het geloof die blijken uit de woorden van andere getuigen van Jehovah