ZACHARIA, HET BOEK
De schrijver van dit boek van de Hebreeuwse Geschriften wordt geïdentificeerd als „Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo, de profeet” (Za 1:1). Het boek bevat ook gegevens aan de hand waarvan vastgesteld kan worden welke tijdsperiode erin beschreven wordt en wanneer het boek ongeveer geschreven werd. De laatste tijdaanduiding in het boek Zacharia is de vierde dag van Kislev in het 4de regeringsjaar van Darius (omstreeks 1 december 518 v.G.T.) (7:1). Op grond hiervan kan dit boek niet voor het einde van 518 v.G.T. op schrift gesteld zijn. Aangezien „het woord van Jehovah” in de „achtste maand, in het tweede jaar van Darius” (oktober/november 520 v.G.T.), tot Zacharia kwam (1:1), beschrijft het boek een periode van ten minste twee jaar.
De inhoud van het boek Zacharia schijnt vanaf hoofdstuk 9 aanzienlijk te verschillen van het voorgaande gedeelte. Engelen en visioenen, alsook de stadhouder Zerubbabel en de hogepriester Jozua, worden niet meer genoemd. Over de herbouw van de tempel wordt niet gerept en zelfs de naam Zacharia komt niet meer voor. Met het oog hierop, en gezien de aard van de profetieën in de laatste hoofdstukken van het boek, beweren een aantal critici dat dit gedeelte niet door Zacharia geschreven kan zijn. Er zij echter opgemerkt dat Zacharia, net als andere profeten, onder goddelijke inspiratie schreef en niet alle openbaringen op hetzelfde tijdstip of op dezelfde wijze ontving (2Pe 1:20, 21). Ook hoefden de profetieën van een boek niet noodzakelijkerwijs binnen een bepaald raamwerk van destijds bestaande omstandigheden te passen en de naam van de profeet of enkele van zijn tijdgenoten te bevatten om toch het werk van de profeet te kunnen zijn. Dat het boek Zacharia één harmonieus geheel vormt en niet bestaat uit afzonderlijke delen die los van elkaar staan en door verschillende schrijvers zijn opgetekend, blijkt duidelijk uit de erin tot uitdrukking gebrachte gedachten. Door het hele boek heen wordt de aandacht erop gevestigd dat Jeruzalem hersteld zou worden en dat Jehovah zou komen om de stad te verdedigen. — Za 1:13-21; 2:4, 5; 8:14-23; 9:11-17; 12:2-6; 14:3-21.
Historische achtergrond. Omstreeks 9 februari 519 v.G.T. hoorde de profeet Zacharia de woorden: „De hele aarde is in stilheid gezeten en geniet rust” (Za 1:7, 11). In die tijd vormde Jeruzalem geen rust verstorende factor voor de natiën, maar leek het alsof Jehovah de stad aan haar lot had overgelaten. Hoewel het fundament van de tempel in 536 v.G.T. was gelegd, vorderde de herbouw tengevolge van vijandelijke tegenstand slechts langzaam en werd er uiteindelijk, in 522 v.G.T., een officieel verbod tegen uitgevaardigd (Ezr 4:4, 5, 24). Bovendien verkeerden de gerepatrieerde joden, die wegens het veronachtzamen van de herbouw van de tempel door droogten en misoogsten geteisterd werden, in zeer moeilijke omstandigheden (Hag 1:6, 10, 11). Zij hadden aanmoediging nodig om de bouwwerkzaamheden ondanks de met bergen te vergelijken obstakels voort te zetten.
Jehovah’s woorden bij monde van Zacharia moeten dan ook een ware bron van vertroosting en aansporing voor hen zijn geweest. De visioenen die Zacharia zag, toonden duidelijk aan dat het Gods wil was dat Jeruzalem en zijn tempel werden herbouwd (Za 1:16; hfdst. 2). De macht van de natiën die Juda verstrooid hadden, zou verbrijzeld worden (1:18-21). De hogepriester Jozua zou voor het aangezicht van Jehovah weer een aanvaardbaar voorkomen hebben (3:3-7) en de stadhouder Zerubbabel zou, met behulp van Gods geest, de herbouw van de tempel voltooien. — 4:6-9.
Overeenstemming met andere bijbelboeken. Het boek Zacharia is volledig in harmonie met de overige geschriften van de bijbel doordat het Jehovah identificeert als de Beschermer van zijn volk (Za 2:5; vgl. De 33:27; Ps 46:11; 125:2). Hij beloont of straft afzonderlijke personen of natiën overeenkomstig hun handelingen en keert terug tot hen die berouwvol tot hem terugkeren (Za 1:2-6; 7:11-14; vgl. Jes 55:6, 7; Jer 25:4-11; Ez 33:11; Mal 3:7; 2Pe 3:9). Jehovah verlangt van degenen die zijn gunst willen genieten dat zij de waarheid spreken en gehoorzaamheid, gerechtigheid, liefderijke goedheid en barmhartigheid tentoonspreiden (Za 7:7-10; 8:16, 17; vgl. De 24:17; Ps 15:1, 2; 82:3, 4; Sp 12:19; Jer 7:5, 6; Ef 4:25). Hij antwoordt niet op het hulpgeroep van personen die hem niet gehoorzamen. — Za 7:13; vgl. Jes 1:15; Klg 3:42-44.
Wanneer men passages in Zacharia met andere schriftplaatsen vergelijkt, vallen bovendien onmiddellijk opmerkelijke overeenkomsten op. — Vgl. Za 3:2 met Ju 9; Za 4:3, 11-14 met Opb 11:4; Za 4:10 met Opb 5:6; Za 8:8 met Opb 21:3; Za 14:5 met Ju 14; Za 14:7 met Opb 21:25; Za 14:8 met Opb 22:1, 17.
Vervulling van profetieën. De vervulling van de in het boek Zacharia opgetekende profetieën vormt een bewijs voor de authenticiteit ervan. Wat er bekend is over de veldtocht van Alexander de Grote in Syrië, Fenicië en Filistea, met inbegrip van de verovering van Tyrus en Gaza, strookt met de woorden van Zacharia 9:1-8 en kan derhalve als een vervulling van deze profetie worden beschouwd. Tal van andere profetieën in het boek Zacharia vinden hun vervulling in Christus Jezus: zijn intocht in Jeruzalem als koning, „nederig en rijdend op een ezel” (Za 9:9; Mt 21:5; Jo 12:15), dat hij voor „dertig zilverstukken” verraden werd (Za 11:12, 13; Mt 26:15; 27:9), dat zijn discipelen daarna verstrooid werden (Za 13:7; Mt 26:31; Mr 14:27), dat Jezus aan de paal met een speer werd doorstoken (Za 12:10; Jo 19:34, 37) en zijn rol als Koning-Priester (Za 6:12, 13; Heb 6:20; 8:1; 10:21).
[Kader op blz. 1310]
HOOFDPUNTEN UIT ZACHARIA
Profetische boodschappen moedigen de joden aan de tempelherbouw te hervatten en verschaffen ook toekomstbeelden betreffende de komst van de Messias en zijn heerschappij als Koning-Priester
Geschreven door Zacharia tijdens de regering van de Perzische koning Darius I, ongeveer negentien jaar nadat de eerste joden in 537 v.G.T. uit Babylon in hun land waren teruggekeerd
Een oproep tot berouw, gevolgd door acht visioenen en een profetie over de „Spruit” (1:1–6:15)
Eerste visioen: Een ruiter op een rood paard staat met drie andere ruiters tussen de mirtebomen; het visioen besluit met de verzekering dat Jeruzalem barmhartigheid zal worden betoond en dat de tempel herbouwd zal worden
Tweede visioen: De vier horens die Juda hebben verstrooid, worden door vier handwerkslieden neergeworpen
Derde visioen: Een jonge man met een meetkoord maakt zich gereed om Jeruzalem te meten, maar een engel voorzegt meer groei alsook Jehovah’s bescherming voor de stad
Vierde visioen: De bevuilde kleren van de hogepriester Jozua worden weggenomen en door lange statiegewaden vervangen
Vijfde visioen: Zacharia ziet een gouden lampestandaard met zeven lampen, die door twee olijfbomen van olie worden voorzien; Zerubbabel zal de herbouw van de tempel met behulp van Gods geest voltooien
Zesde visioen: Een vliegende boekrol vertegenwoordigt de vloek die uitgaat wegens allen die stelen en valselijk in Jehovah’s naam zweren
Zevende visioen: Een vrouw, Goddeloosheid genaamd, wordt in een efa-maat naar Sinear overgebracht
Achtste visioen: Vier wagens komen tussen twee koperbergen vandaan om de aarde te doorkruisen
De man genaamd Spruit zal Jehovah’s tempel bouwen en als koning-priester dienen
Vraag of er gevast moest worden om de rampspoeden te herdenken die Jeruzalem getroffen hadden (7:1–8:23)
De rampspoeden waren als straf gekomen voor ongehoorzaamheid; vasten ter herdenking hiervan geschiedde niet werkelijk voor Jehovah
Jeruzalem zal goddelijke gunst genieten; de vroegere vastendagen zullen worden veranderd in ’uitbundige vreugde en verheuging en goede feesttijden’; velen uit de natiën zullen naar Jeruzalem komen om Jehovah’s gunst te zoeken
Oordeel over de natiën, Messiaanse profetieën en het herstel van Gods volk (9:1–14:21)
Vele steden en natiën zullen Jehovah’s ongunstige oordeel ondergaan
Sions rechtvaardige, nederige Koning zal op een ezel de stad binnenkomen
Jehovah brengt zijn toorn tegen de valse herders tot uitdrukking
Het verstrooide volk van God zal uit Egypte en Assyrië worden teruggebracht
Zacharia krijgt de opdracht een herder te zijn; het volk krijgt de gelegenheid voor zijn werk te betalen, en zij taxeren het op dertig zilverstukken
Jeruzalem zal een zwaar te torsen steen worden die iedereen die hem opheft, ernstig verwondt
Er zal een bron worden geopend tot reiniging van zonde; de herder zal worden geslagen en de schapen zullen worden verstrooid
Jeruzalem zal worden aangevallen, maar Jehovah zal oorlog voeren tegen de aanvallers
Degenen die overblijven uit de aanvallende natiën zullen elk jaar het Loofhuttenfeest vieren en zich voor Jehovah als Koning neerbuigen