Hoofdstuk 10
Wat God heeft gezworen voor de mensheid te doen, staat nu voor de deur!
1, 2. (a) Op welke wijze zweert God, en waarom? (b) Wat zegt God in Jesaja 45:23? (c) Met welke uitspraken van de profeet Jesaja dienen wij te kunnen instemmen?
ZWEERT God? Ja, God zweert, maar hij doet dat niet op onheilige wijze. Wanneer hij een eed zweert, heeft het altijd ten doel te bekrachtigen wat hij als zijn voornemen bekendmaakt. Het geeft een extra verzekering aan degenen op wie zijn eed van invloed zal zijn. Daarom doet de gehele mensheid er goed aan, acht te slaan op zijn woorden in Jesaja 45:23: „Bij mijzelf heb ik gezworen — uit mijn eigen mond is in rechtvaardigheid het woord uitgegaan, zodat het niet zal terugkeren — dat voor mij elke knie zich zal buigen, bij mij iedere tong zal zweren.”
2 Zijn wij er thans, meer dan 2700 jaar na die profetie, van overtuigd dat de in Jesaja 45:24 opgetekende uitspraak van de profeet waar is: „Waarlijk, in Jehovah is volledige rechtvaardigheid en sterkte. Allen die verhit worden tegen hem, zullen rechtstreeks tot hem komen en beschaamd worden”? Zo ja, dan kunnen wij ook instemmen met de volgende woorden van Jesaja in vers 25: „In Jehovah zal het gehele zaad van Israël juist blijken te zijn en zal het zich beroemen.”
3, 4. (a) Waarom moeten wij bij Jesaja 45:25 niet aan de Republiek Israël denken? (b) Is Jesaja 45:23-25 soms niet in vervulling gegaan, en waarom antwoordt u aldus?
3 Moeten wij bij het lezen van Jesaja 45:25 aan de Republiek Israël denken? Neen! Die Israëli’s schrijven hun overwinning niet toe aan de God van hun heilige Hebreeuwse Geschriften. Uit misplaatste eerbied weigeren zij zelfs zijn naam uit te spreken.
4 Betogen wij hiermee dat Jesaja 45:23-25 tot op dit moment nog niet in vervulling is gegaan? Neen! De profetie is op Jehovah’s bestemde tijd feilloos in vervulling gegaan. Het is bij hem onmogelijk dat zijn profetieën falen! Niet alleen is zijn woord op zich betrouwbaar en kan men erop bouwen, maar dit geldt des te meer wanneer Jehovah erbij zweert, er zijn eed aan toevoegt, om de zaak te bevestigen.
God komt tussenbeide met een eed
5. Hoe wordt in Hebreeën 6:13-18 uitgelegd waarom God bij de belofte aan Abraham tussenbeide kwam met een eed?
5 Hierover lezen wij in Hebreeën 6:13-18: „Want toen God zijn belofte aan Abraham deed, zwoer hij, daar hij bij niemand groter kon zweren, bij zichzelf en zei: ’Voorzeker, zegenend wil ik u zegenen en vermenigvuldigend wil ik u vermenigvuldigen.’ En zo verkreeg Abraham, nadat hij geduld had getoond, deze belofte. Want mensen zweren bij wie groter is, en hun eed is het einde van elke redetwist, daar die een wettelijke waarborg voor hen is. Op deze manier is God, toen hij zich voornam om aan de erfgenamen van de belofte nog overvloediger de onveranderlijkheid van zijn raad te bewijzen, tussenbeide gekomen met een eed, opdat wij, die naar de veilige plaats zijn gevlucht, door middel van twee onveranderlijke dingen, waarin God onmogelijk kan liegen, een krachtige aanmoediging mogen hebben om de hoop te grijpen die ons in het vooruitzicht is gesteld.”
6. (a) Wat bracht God ertoe om met betrekking tot zijn belofte aan Abraham bij zichzelf te zweren? (b) Hoe kon Jehovah zijn „vriend” gebruiken?
6 Over het algemeen moet er een krachtige reden aanwezig zijn wil iemand ertoe gebracht worden te zweren. Dat geldt vooral wanneer God uit eigen beweging, vrijwillig, zweert. Een dergelijke motivatie is aanwezig bij deze gelegenheid, waarbij van Jehovah wordt gezegd dat hij zweert, ja, bij zichzelf zweert. De met een eed bekrachtigde belofte die Jehovah aan Abraham, zijn „vriend”, deed, is op ons allemaal in deze tijd van invloed. Jehovah had er waardering voor dat Abraham op Zijn uitnodiging reageerde en zijn geboorteland verliet om naar het land te gaan dat Jehovah Abrahams nakomelingen in bezit zou geven. Jehovah kon de naam van deze „vriend” met een gerust hart grootmaken en kon hem tot zegen van anderen gebruiken. Jehovah kon terecht tot hem zeggen: „En ik zal stellig zegenen wie u zegenen, en wie kwaad over u afsmeekt, zal ik vervloeken, en alle families van de aardbodem zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen.” — Genesis 12:3; Jesaja 41:8.
7. (a) Met welk wonder begunstigde God Abraham toen diens vrouw negentig jaar was? (b) Hoe heeft Abraham zijn geloof en gehoorzaamheid op een unieke wijze tentoongespreid?
7 Toen Abrahams vrouw Sara negentig jaar was, ver over de leeftijd waarop zij kinderen kon krijgen, bewerkte God een wonder voor haar door haar de gunst te schenken Abraham een zoon te baren, hun geliefde zoon Isaäk, die geboren werd ten einde Gods schitterende belofte aan Abraham verder te kunnen vervullen. Abraham bleek bereid om zelfs deze dierbare zoon als een menselijk slachtoffer te offeren, in gehoorzaamheid aan het gebod van zijn God, Jehovah. Door deze unieke tentoonspreiding van geloof en gehoorzaamheid werd Jehovah zozeer bewogen dat hij tot zijn „vriend”, Abraham, zei:
8, 9. (a) Hoe reageerde Jehovah op deze tentoonspreiding van Abrahams geloof en gehoorzaamheid? (b) Jegens wie maakte God zich verantwoordelijk?
8 „’Waarlijk, ik zweer bij mijzelf,’ is de uitspraak van Jehovah, ’dat wegens het feit dat gij deze zaak hebt gedaan en gij mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, ik u voorzeker zal zegenen en uw zaad voorzeker zal vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd.’” — Genesis 22:15-18.
9 Dit is de eerste plaats in de bijbel waar over Jehovah wordt gezegd dat hij zweert. Omdat hij bij niemand groter kon zweren, zwoer hij bij zichzelf, waardoor hij zichzelf ertoe verplichtte zijn verbond te vervullen. Op deze wijze maakte hij zich verantwoordelijk jegens niemand anders dan zichzelf. Ter wille van zijn eigen goede naam moet hij zijn door hemzelf bekendgemaakte voornemen verwezenlijken.
In hoeverre?
10. Hoe lang geleden ongeveer trad Gods verbond met Abraham in werking, en welke vraag rijst derhalve?
10 Abraham ging bijna 4000 jaar geleden het beloofde land Kanaän binnen. Hoever staat het nu in deze tijd met de verwezenlijking van dat verbond, dat in 1943 v.G.T. in werking trad?
11. (a) Wat geeft het feit dat de Republiek Israël lid van de VN is, te kennen, en welke consequenties heeft dit? (b) Voldoen de natuurlijke afstammelingen van Abraham aan de vereisten om het beloofde „zaad” te zijn?
11 Thans bevindt zich in het Midden-Oosten de Republiek Israël. Uit eigenbelang is ze lid van de Verenigde Naties. De VN vertegenwoordigen de verwerping van het koninkrijk van Jehovah God in handen van het beloofde „zaad” van Abraham, en zullen derhalve in „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, Armageddon, vernietigd worden. Elk lid van de VN, met inbegrip van de Republiek Israël, zal weggevaagd worden. Jammer genoeg voldoen de vleselijke, natuurlijke afstammelingen van Abraham niet aan de vereisten om het beloofde Messiaanse „zaad” te zijn door bemiddeling waarvan Jehovah God de gehele mensheid zal zegenen. — Openbaring 16:14-16.
12, 13. (a) Waarom zal de „Vredevorst”, in tegenstelling tot zijn voorvader David, niet alléén regeren? (b) Moesten gezalfde christenen tot de oprichting van het Koninkrijk in 1914 wachten om de beloofde zegen te ontvangen, en hoe weten wij dit?
12 Zoals iedereen duidelijk kan zien, regeert de beloofde Messías niet in het aardse Jeruzalem in het Midden-Oosten als vervulling van het Abrahamitische verbond. In tegenstelling tot zijn voorvader David uit de oudheid, zal de Messías en „Vredevorst” niet alléén regeren. Hij beloofde dat hij zijn twaalf apostelen en zijn andere door de geest verwekte discipelen, in totaal een aantal van 144.000, als mederegeerders met hem in het Koninkrijk zou opnemen (Openbaring 7:1-8; 14:1-4). Er is nog een overblijfsel van zulke discipelen op aarde. Wat is er voor hen gedaan ten behoeve van een verdere vervulling van het Abrahamitische verbond, met betrekking waartoe God een eed heeft gezworen? Iemand die een vooraanstaande toekomstige mederegeerder in dat Koninkrijk was, de apostel Paulus, schreef in Galaten 3:8: „De Schrift nu, tevoren ziende dat God mensen uit de natiën rechtvaardig zou verklaren ten gevolge van geloof, heeft het goede nieuws vooraf aan Abraham bekendgemaakt, namelijk: ’Door bemiddeling van u zullen alle natiën gezegend worden.’”
13 Christenen die uit de natiën gekozen waren, behoefden niet tot na de oprichting van het Koninkrijk in 1914 te wachten om de beloofde zegen te ontvangen, want de apostel Paulus vervolgde zijn betoog met de woorden: „Dientengevolge worden zij die aan geloof vasthouden, met de gelovige Abraham gezegend” (Galaten 3:9). Paulus was een christen en werd gezegend, evenals alle andere door de geest verwekte christenen uit zijn tijd.a En ook thans worden de beloofde zegeningen ervaren door het overblijfsel, dat bestaat uit door de geest verwekte christenen die vasthouden aan geloof in de Messías als het voornaamste „zaad” van Abraham tot zegen van de gehele mensheid.
14. (a) Hoe zijn de gezalfde christenen op een speciale manier overeenkomstig het Abrahamitische verbond gezegend? (b) Op welke wijze is Jehovah hierdoor gerechtvaardigd?
14 Door zich aan Jehovah op te dragen en deze opdracht door de waterdoop te symboliseren, en doordat zij vervolgens door Gods geest tot een geestelijke staat worden verwekt, zijn deze christenen geestelijke zonen van de Grotere Abraham, Jehovah God, geworden. Ook zijn zij medeërfgenamen geworden met Jezus Christus, de Grotere Isaäk (Romeinen 8:17). Zij worden inderdaad in overeenstemming met het Abrahamitische verbond op een speciale manier gezegend. Jehovah heeft ten uitvoer gebracht wat hij heeft gezworen, en daardoor heeft hij zichzelf gerechtvaardigd als iemand die de waarheid spreekt, iemand die volmaakt in staat is ten uitvoer te brengen wat hij bij zijn eigen naam plechtig gezworen heeft.
15. Wat is elk lid van het overblijfsel van door de geest verwekte christenen, zoals Paulus zegt?
15 Elk lid van het overblijfsel van door de geest verwekte christenen is in geestelijk opzicht een jood. Het is zoals de apostel Paulus zei: „Niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt. Maar hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest, en niet door een geschreven reglement.” — Romeinen 2:28, 29.
16. Wie zijn de geestelijke joden die overeenkomen met de in Zacharia 8:23 voorzegde „man die een jood is”?
16 In dit „besluit van het samenstel van dingen” vormen die door de geest verwekte christenen, die door een besnijdenis van hun hart innerlijke joden zijn, als klasse de in Zacharia 8:23 voorzegde „man die een jood is”. In die schriftplaats staat: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Het zal zijn in die dagen dat tien mannen uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, en zeggen: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is.”’”
17. (a) Wie worden afgebeeld door de „tien mannen” die Jehovah samen met het hedendaagse overblijfsel van de geestelijke joden willen aanbidden? (b) Waarin verheugen de „andere schapen” zich thans door zich in de aanbidding van Jehovah bij de geestelijke joden aan te sluiten?
17 Degenen met wie deze „tien mannen” willen „gaan” om gezamenlijk Jehovah God te aanbidden, zijn de leden van het hedendaagse overblijfsel van de geestelijke joden, de klasse die „de getrouwe en beleidvolle slaaf” uit Matthéüs 24:45-47 vormt. Aangezien het getal tien op aardse volledigheid duidt, vormen de „tien mannen uit alle talen der natiën” een afbeelding van alle symbolische schapen die in Matthéüs 25:32-46 worden voorzegd. Deze behoren tot de klasse van „andere schapen” waarover Jezus zei dat hij die samen met het met schapen te vergelijken overblijfsel tot „één kudde” zou maken onder de zorg van de ’ene herder’, hijzelf (Johannes 10:16). Op deze wijze krijgen zij een voorproefje van de zegeningen die hun op grond van het Abrahamitische verbond ten deel zullen vallen door bemiddeling van het „zaad” van de Grotere Abraham, Jehovah God. Datgene wat God heeft gezworen voor de mensheid te doen, staat dus beslist voor de deur!
[Voetnoten]
a Een voetnoot in de Engelse NW-Verwijsbijbel zegt bij Handelingen 11:26 over de naam „christenen”: „Hebreeuws: Mesji·chi·jimʹ, ’messianisten.’”
[Illustratie op blz. 89]
De bijbel voorzei dat mensen uit alle natiën zich met het geestelijke Israël zouden verbinden