Blijf het Koninkrijk en Gods rechtvaardigheid zoeken
„Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” — MATTHEÜS 6:33.
1, 2. Tot wat maakten de schriftgeleerden en Farizeeën daden die op zich goed waren, en welke waarschuwing gaf Jezus zijn volgelingen?
DE schriftgeleerden en Farizeeën zochten rechtvaardigheid op hun eigen manier, die niet Gods manier was. Dat niet alleen, maar wanneer zij dingen deden die op zich goed waren, maakten zij er huichelachtige vertoningen van om door de mensen gezien te worden. Zij dienden niet God, maar hun eigen ijdelheid. Jezus waarschuwde zijn discipelen voor een dergelijk uiterlijk vertoon: „Ziet er goed op toe dat gij uw rechtvaardigheid niet voor het oog van de mensen beoefent om door hen opgemerkt te worden; anders zult gij geen beloning hebben bij uw Vader, die in de hemelen is.” — Mattheüs 6:1.
2 Jehovah waardeert degenen die aan de armen geven — maar niet degenen die geven op de manier van de Farizeeën. Jezus waarschuwde zijn discipelen hen niet te imiteren: „Wanneer gij dus gaven van barmhartigheid gaat schenken, trompet het dan niet voor u uit, zoals de huichelaars doen in de synagogen en op de straten, opdat zij door de mensen verheerlijkt mogen worden. Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun beloning reeds ten volle.” — Mattheüs 6:2.
3. (a) In welk opzicht werden de schriftgeleerden en Farizeeën ten volle betaald voor hun geven? (b) Hoe nam Jezus een ander standpunt ten aanzien van geven in?
3 Het Griekse woord voor ’zij hebben reeds ten volle’ (ap·eʹcho) kwam vaak op kwitanties voor. Dat de uitdrukking in de Bergrede wordt gebruikt, duidt erop dat „zij hun beloning hebben ontvangen”, dat wil zeggen, „zij hebben de kwitantie van hun beloning getekend: aan hun recht om hun beloning te ontvangen, is voldaan, precies alsof zij er reeds een kwitantie voor afgegeven hadden” (An Expository Dictionary of New Testament Words, door W. E. Vine). Plechtige beloften aangaande giften voor de armen vonden publiekelijk op straat plaats. In de synagogen werden de namen van de schenkers bekendgemaakt. Zij die grote bedragen gaven, werden speciaal geëerd doordat zij tijdens de dienst in de synagoge naast de rabbi’s mochten zitten. Zij gaven om door de mensen gezien te worden; zij werden door de mensen gezien en verheerlijkt; daarom konden zij de kwitantie voor de beloning die zij voor hun geven ontvingen, voor „Voldaan” tekenen. Wat een totaal ander standpunt nam Jezus in! Geef ’in het verborgene; dan zal uw Vader, die in het verborgene toeziet, het u vergelden’. — Mattheüs 6:3, 4; Spreuken 19:17.
Gebeden die God behagen
4. Waarom noemde Jezus de Farizeeën vanwege hun gebeden huichelaars?
4 Jehovah waardeert gebeden die tot hem worden gericht — maar niet als dit wordt gedaan op de manier waarop de Farizeeën baden. Jezus zei tot zijn volgelingen: „Wanneer gij bidt, moogt gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan graag in de synagogen en op de hoeken van de brede straten te bidden om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun beloning reeds ten volle” (Mattheüs 6:5). De Farizeeën hadden vele gebeden die zij dagelijks, op bepaalde tijden en ongeacht waar zij zich bevonden, moesten opzeggen. Eigenlijk moesten zij deze gebeden opzeggen wanneer er niemand anders bij was. Maar met opzet zorgden zij ervoor dat zij zich, wanneer het uur voor het gebed was aangebroken, „op de hoeken van de brede straten” bevonden, waar mensen die in vier richtingen voorbijkwamen, hen goed konden zien.
5. (a) Op grond van welke verdere praktijken werden de gebeden van de Farizeeën niet door God verhoord? (b) Aan welke dingen kende Jezus de eerste plaats toe in zijn modelgebed, en stemmen de mensen in deze tijd daarmee in?
5 In een tentoonspreiding van valse heiligheid ’spraken zij voor de schijn lange gebeden uit’ (Lukas 20:47). Eén mondelinge overlevering zei: „De vrome mannen uit de oudheid plachten een uur te wachten voordat zij de Tefilla [het gebed] opzeiden” (misjna). Tegen die tijd zou iedereen stellig hun vroomheid zien en bewonderen! Zulke gebeden kwamen niet hoger dan hun eigen hoofd. Jezus zei te bidden wanneer er niemand anders bij was, zonder nutteloze herhaling, en hij gaf hun een eenvoudig model (Mattheüs 6:6-8; Johannes 14:6, 14; 1 Petrus 3:12). In Jezus’ modelgebed werd aan de belangrijkste dingen de eerste plaats toegekend: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede” (Mattheüs 6:9-13). Weinig mensen in deze tijd kennen Gods naam, laat staan dat zij willen dat die geheiligd wordt. Zij maken hem daardoor tot een naamloze god. Gods koninkrijk kome? Velen denken dat het er al is, binnen in hen. Het kan zijn dat zij erom bidden dat zijn wil wordt gedaan, maar de meesten doen hun eigen wil. — Spreuken 14:12.
6. Waarom veroordeelde Jezus de joodse vasten als zinloos?
6 Vasten is aanvaardbaar voor Jehovah — maar niet als dit wordt gedaan op de manier waarop de Farizeeën het deden. Net als in het geval van het schenken van aalmoezen en het opzenden van gebeden door de schriftgeleerden en Farizeeën wees Jezus ook hun vasten als zinloos van de hand. „Wanneer gij vast, zet dan niet langer een bedrukt gezicht zoals de huichelaars, want zij vertrekken hun gezicht opdat het de mensen mag toeschijnen dat zij vasten. Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun beloning reeds ten volle” (Mattheüs 6:16). In hun mondelinge overleveringen stond aangegeven dat de Farizeeën zich tijdens het vasten niet mochten wassen noch zalven, maar dat zij as op hun hoofd moesten strooien. Wanneer de joden niet vastten, wasten zij zich geregeld en wreven hun lichaam met olie in.
7. (a) Hoe moesten Jezus’ volgelingen zich gedragen wanneer zij vastten? (b) Wat voor vasten wilde Jehovah in Jesaja’s tijd?
7 Met betrekking tot vasten zei Jezus tot zijn volgelingen: „Wrijf . . . uw hoofd met olie in en was uw gezicht, opdat het niet de mensen mag toeschijnen dat gij vast, maar uw Vader” (Mattheüs 6:17, 18). In Jesaja’s tijd schepten afvallige joden behagen in hun vasten, waarbij zij hun ziel in droefheid bogen en met gebogen hoofd in zak en as neerzaten. Maar Jehovah wilde dat zij de onderdrukten vrijlieten, de hongerigen voedden, de daklozen onderdak verschaften en de naakten kleedden. — Jesaja 58:3-7.
Vergaar hemelse schatten
8. Waardoor verloren de schriftgeleerden en Farizeeën uit het oog hoe zij Gods goedkeuring konden verwerven, en welk later door Paulus tot uitdrukking gebrachte beginsel zagen zij over het hoofd?
8 In hun najagen van rechtvaardigheid verloren de schriftgeleerden en Farizeeën uit het oog hoe zij Gods goedkeuring konden verwerven en waren zij erop uit door mensen bewonderd te worden. Zij lieten zich zo volledig door de overleveringen van mensen in beslag nemen dat zij het geschreven Woord van God terzijde stelden. Zij richtten hun hart op een aardse positie in plaats van op hemelse schatten. Zij negeerden een eenvoudige waarheid die een tot het christendom bekeerde Farizeeër jaren later optekende: „Wat gij ook doet, verricht uw werk met geheel uw ziel als voor Jehovah en niet voor mensen, want gij weet dat gij van Jehovah als rechtmatige beloning de erfenis zult ontvangen.” — Kolossenzen 3:23, 24.
9. Welke gevaren kunnen een aardse schat bedreigen, maar waardoor zal de ware schat beveiligd worden?
9 Jehovah heeft belangstelling voor uw toewijding aan hem, niet voor uw bankrekening. Hij weet dat uw hart daar is waar uw schat zich bevindt. Kunnen roest en mot uw schat verteren? Kunnen dieven door lemen muren heen graven en uw schat stelen? Of kan, in deze moderne tijd van economische instabiliteit, inflatie de koopkracht van uw schat doen afnemen of kan een beurskrach uw schat tot niets reduceren? Zal uw schat gestolen worden omdat de misdaad schrikbarend toeneemt? Niet als uw schat in de hemel is opgeslagen. Niet als uw oog — een lamp waardoor uw hele lichaam verlicht wordt — zuiver is, scherp ingesteld op Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid. Met rijkdom is het nu eenmaal zo gesteld dat die heel gemakkelijk verdwijnt. „Tob u niet af om rijkdom te verwerven. Ga niet af op uw eigen verstand. Hebt gij uw ogen er een vluchtige blik op laten werpen, terwijl het niets is? Want zonder mankeren maakt hij zich vleugels als van een arend en vliegt weg naar de hemel” (Spreuken 23:4, 5). Waarom zou rijkdom u slapeloze nachten bezorgen? „De overvloed die de rijke toebehoort, staat hem niet toe te slapen” (Prediker 5:12). Denk aan Jezus’ waarschuwing: „Gij kunt niet God en de Rijkdom als slaaf dienen.” — Mattheüs 6:19-24.
Geloof dat bezorgdheid verdrijft
10. Waarom is het zo belangrijk dat u geloof in God stelt en niet in stoffelijke bezittingen, en welke raad gaf Jezus?
10 Jehovah wil dat u geloof stelt in hem, en niet in stoffelijke bezittingen. „Zonder geloof [is het] onmogelijk hem welgevallig te zijn, want wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken” (Hebreeën 11:6). Jezus zei: „Ook al heeft iemand overvloed, zijn leven spruit niet voort uit de dingen die hij bezit” (Lukas 12:15). Miljoenen op de bank zullen niet kunnen bewerkstelligen dat zieke longen blijven werken of een vermoeid hart blijft pompen. „Daarom zeg ik u”, zo vervolgde Jezus in zijn Bergrede: „Weest niet langer bezorgd voor uw ziel, met betrekking tot wat gij zult eten of wat gij zult drinken, of voor uw lichaam, met betrekking tot wat gij zult aantrekken. Betekent de ziel niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding?” — Mattheüs 6:25.
11. Waar vond Jezus stof voor veel van zijn illustraties, en hoe wordt dit in de Bergrede gedemonstreerd?
11 Jezus bediende zich op meesterlijke wijze van illustraties. Alles wat hij om zich heen zag, bracht hem op ideeën. Hij zag een vrouw een aangestoken lamp op een lampestandaard zetten en verwerkte dit in een illustratie. Hij zag een herder schapen van bokken scheiden; er werd een illustratie uit geboren. Hij zag kinderen op de marktplaats spelen; het werd een illustratie. Zo was het ook in de Bergrede. Terwijl hij over bezorgdheid voor fysieke behoeften sprak, zag hij illustraties in de vogels die rondfladderden en de lelies waarmee de heuvelhellingen als een tapijt bedekt waren. Zaaien en oogsten de vogels? Nee. Spinnen en weven de lelies? Nee. God heeft ze gemaakt; hij zorgt voor ze. U bent echter meer waard dan vogels en lelies (Mattheüs 6:26, 28-30). Hij gaf zijn Zoon voor ú, niet voor die andere scheppingen. — Johannes 3:16.
12. (a) Werd met de illustratie over de vogels en de bloemen bedoeld dat Jezus’ discipelen niet hoefden te werken? (b) Wat liet Jezus uitkomen betreffende werk en geloof?
12 Jezus vertelde zijn volgelingen hier niet dat zij niet hoefden te werken om voor zichzelf in voedsel en kleding te voorzien. (Zie Prediker 2:24; Efeziërs 4:28; 2 Thessalonicenzen 3:10-12.) Op die lentemorgen waren de vogels druk bezig hun voedsel bijeen te scharrelen, elkaar het hof te maken, nestjes te bouwen, hun eieren uit te broeden en hun jongen te voeden. Zij werkten, maar zonder zich zorgen te maken. Ook de bloemen waren bezig hun wortels in de aarde te laten doordringen op zoek naar water en mineralen, en hun bladeren omhoog te stuwen in de richting van het zonlicht. Ze moesten tot volle wasdom komen en bloeien en hun zaad verspreiden voordat ze afstierven. Ze werkten, maar zonder zich zorgen te maken. God zorgt voor vogels en lelies. ’Zal hij dan niet veeleer voor u zorgen, kleingelovigen?’ — Mattheüs 6:30.
13. (a) Waarom was het passend dat Jezus een ellemaat gebruikte toen hij over het verlengen van de levensduur sprak? (b) Hoe kunt u uw leven als het ware met ontelbare miljoenen kilometers verlengen?
13 Heb dus geloof. Wees niet bezorgd. Bezorgdheid zal nergens iets aan veranderen. „Wie van u kan door bezorgd te zijn”, zo vroeg Jezus, „één el aan zijn levensduur toevoegen?” (Mattheüs 6:27) Maar waarom brengt Jezus een letterlijke lengtemaat — een el — in verband met een levensduur, wat een tijdmaat is? Misschien omdat de bijbel de levensduur van een mens vaak met een reis vergelijkt, door uitdrukkingen te gebruiken als „de weg der zondaars”, „het pad van de rechtvaardigen”, een ’brede weg die naar de vernietiging voert’ en een ’smalle weg die naar het leven voert’ (Psalm 1:1; Spreuken 4:18; Mattheüs 7:13, 14). Bezorgdheid voor dagelijkse behoeften kan iemands leven nog niet met een fractie, „één el” bij wijze van spreken, verlengen. Maar er bestaat een manier om uw leven als het ware te verlengen met ontelbare miljoenen kilometers. Niet door bezorgd te zijn en te zeggen: „Wat zullen wij eten?” of: „Wat zullen wij drinken?” of: „Wat zullen wij aantrekken?”, maar door geloof te hebben en te doen wat Jezus ons zegt te doen: „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” — Mattheüs 6:31-33.
Tot Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid geraken
14. (a) Wat is het thema van de Bergrede? (b) Op welke verkeerde wijze zochten de schriftgeleerden en Farizeeën het Koninkrijk en rechtvaardigheid?
14 In de openingszin van zijn Bergrede sprak Jezus over het koninkrijk der hemelen als toebehorend aan hen die zich bewust zijn van hun geestelijke nood. In de vierde zin zei hij dat degenen die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, verzadigd zouden worden. Hier kent Jezus aan zowel het Koninkrijk als Jehovah’s rechtvaardigheid de grootste belangrijkheid toe. Deze dingen zijn het thema van de Bergrede. Ze vormen het antwoord op de noden van de gehele mensheid. Maar door middel waarvan kan men tot Gods koninkrijk en Gods rechtvaardigheid geraken? Hoe blijven wij die zoeken? Niet op de manier waarop de schriftgeleerden en Farizeeën dit deden. Zij zochten het Koninkrijk en rechtvaardigheid door middel van de Mozaïsche wet, die volgens hun bewering de mondelinge overleveringen omvatte, aangezien zij geloofden dat zowel de geschreven Wet als de mondelinge overleveringen bij de berg Sinaï door God aan Mozes waren gegeven.
15. (a) Wanneer waren volgens de joden hun mondelinge overleveringen ontstaan, en hoe verhieven zij ze boven de geschreven Mozaïsche wet? (b) Wanneer vonden deze overleveringen werkelijk hun oorsprong, en welke uitwerking hadden ze op de Mozaïsche wet?
15 Hun overlevering dienaangaande luidde: „Mozes ontving de Wet [voetnoot: „De ’mondelinge wet’”] vanaf de Sinaï en vertrouwde ze toe aan Jozua, en Jozua aan de oudere mannen, en de oudere mannen aan de Profeten; en de Profeten vertrouwden ze toe aan de mannen van de Grote Synagoge.” Mettertijd werd hun mondelinge wet zelfs boven de geschreven Wet verheven: „[Indien] hij zondigt tegen de woorden van de [geschreven] Wet, is hij niet laakbaar,” maar indien „hij toevoegt aan de woorden van de Schriftgeleerden [mondelinge overleveringen], is hij laakbaar” (misjna). Hun mondelinge overleveringen vonden hun oorsprong niet bij de Sinaï. In feite begonnen ze zich zo’n twee eeuwen vóór Christus snel te vermenigvuldigen. Ze voegden toe aan en deden af van de geschreven Mozaïsche wet en maakten die krachteloos. — Vergelijk Deuteronomium 4:2; 12:32.
16. Hoe komt Gods rechtvaardigheid voor de mensheid tot stand?
16 Gods rechtvaardigheid komt niet door middel van de Wet tot stand maar buiten de Wet om: „Door de werken der wet [zal] geen vlees rechtvaardig verklaard worden voor hem, want door de wet is de nauwkeurige kennis van zonde. Maar nu is, buiten de wet om, Gods rechtvaardigheid openbaar gemaakt, waarvan door de Wet en de Profeten getuigenis wordt afgelegd, ja, Gods rechtvaardigheid door middel van het geloof in Jezus Christus” (Romeinen 3:20-22). Gods rechtvaardigheid komt dus tot stand door geloof in Christus Jezus — hiervan werd ruimschoots ’door de Wet en de Profeten getuigenis afgelegd’. De Messiaanse profetieën werden in Jezus vervuld. Hij vervulde ook de Wet; ze werd uit de weg geruimd doordat ze aan zijn martelpaal werd genageld. — Lukas 24:25-27, 44-46; Kolossenzen 2:13, 14; Hebreeën 10:1.
17. Hoe bleven de joden, volgens de apostel Paulus, in gebreke de rechtvaardigheid van God te leren kennen?
17 Daarom schreef de apostel Paulus over de joden die in gebreke bleven rechtvaardigheid te zoeken: „Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis; want omdat zij de rechtvaardigheid van God niet kenden, maar hun eigen rechtvaardigheid tot stand trachtten te brengen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen. Want Christus is het einde van de Wet, zodat een ieder die geloof oefent, rechtvaardigheid verkrijgt” (Romeinen 10:2-4). Paulus schreef ook over Christus Jezus: „Degene die geen zonde kende, heeft hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door bemiddeling van hem Gods rechtvaardigheid zouden worden.” — 2 Korinthiërs 5:21.
18. Hoe werd „een aan de paal gehangen Christus” door de joodse aanhangers van overleveringen, de Griekse filosofen en „de geroepenen” beschouwd?
18 De joden beschouwden een stervende Messias als een onbeduidende zwakkeling. De Griekse filosofen beschouwden zo’n Messias als dwaasheid en dreven er de spot mee. Niettemin is het precies zoals Paulus verklaarde: „De joden vragen om tekenen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij prediken een aan de paal gehangen Christus, voor de joden een oorzaak tot struikelen, maar voor de natiën dwaasheid; voor hen echter die de geroepenen zijn, zowel joden als Grieken, Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. Want iets dwaas van God is wijzer dan de mensen, en iets zwaks van God is sterker dan de mensen” (1 Korinthiërs 1:22-25). Christus Jezus is een manifestatie van Gods kracht en wijsheid en is het middel waarvan God zich bedient om de gehoorzame mensheid rechtvaardigheid en eeuwig leven deelachtig te doen worden. „Er [is] in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven waardoor wij gered moeten worden.” — Handelingen 4:12.
19. Wat zal in het volgende artikel worden getoond?
19 In het volgende artikel zal worden getoond dat wij, willen wij aan de vernietiging ontkomen en tot eeuwig leven geraken, Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid moeten blijven zoeken. Dat moet niet alleen worden gedaan door naar Jezus’ woorden te luisteren, maar ook door te doen wat hij zegt.
Overzichtsvragen
◻ Tot wat maakten de joodse religieuze ijveraars hun gaven van barmhartigheid, hun gebeden en het vasten dat zij deden?
◻ Waar is de veilige bergplaats voor uw schat?
◻ Waarom moeten wij ons niet bezorgd maken over onze stoffelijke behoeften?
◻ Wat beweerden de joden ten onrechte over de oorsprong van hun mondelinge overleveringen?
◻ Door middel waarvan komen Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid?
[Illustratie op blz. 16]
De Farizeeën stonden graag op straathoeken te bidden, waar zij door de mensen gezien konden worden