Vragen van lezers
◼ Gaf Jezus ons in Mattheüs 10:21 de waarschuwing dat vele broeders in de gemeente zich tegen hun geestelijke broeders zullen keren?
Nee, dat is niet de essentie van Jezus’ waarschuwing, die luidt: „Voorts zal de ene broer de andere ter dood overleveren, en een vader zijn kind, en kinderen zullen tegen de ouders opstaan en zullen hen ter dood laten brengen.” — Mattheüs 10:21.
Uit de context blijkt dat Jezus dit zei tot zijn twaalf apostelen toen hij hen uitzond op een predikingstocht in Israël. Veel van wat hij zei, had in eerste instantie betekenis voor de apostelen. Hij zei bijvoorbeeld dat zij kracht ontvingen om wonderbaarlijke genezingen te verrichten, demonen uit te werpen en zelfs doden op te wekken (Mattheüs 10:1, 8; 11:1). De geschiedenis toont aan dat niet alle christenen zulke wonderbaarlijke krachten ontvingen, hetgeen bevestigt dat Jezus zich hier tot een specifiek gehoor richtte — zijn apostelen.
Een deel van wat Jezus zei, reikte echter verder dan de predikingstocht van de apostelen. Hij zei hun: „Weest op uw hoede voor de mensen . . . Gij zult . . . ter wille van mij voor bestuurders en koningen worden gesleept, hun en de natiën tot een getuigenis” (Mattheüs 10:17, 18). Op die tocht hebben de twaalf waarschijnlijk met tegenstand te maken gehad, maar er zijn geen aanwijzingen dat zij „voor bestuurders en koningen” werden gebracht om een getuigenis te geven voor „de natiën”.a In latere jaren verschenen de apostelen voor heersers, zoals de koningen Herodes Agrippa I en II, Sergius Paulus, Gallio en zelfs keizer Nero (Handelingen 12:1, 2; 13:6, 7; 18:12; 25:8-12, 21; 26:1-3). Jezus’ woorden waren dus ook ten dele later van toepassing.
Jezus’ raad ging verder met de waarschuwing: „De ene broer [zal] de andere ter dood overleveren.” Hij doelde niet op geestelijke broeders, evenmin als hij geestelijke vaders of kinderen bedoelde met zijn volgende woorden in vers 21: „Een vader [zal] zijn kind [overleveren], en kinderen zullen tegen de ouders opstaan en zullen hen ter dood laten brengen.” Jezus bedoelde dat de apostelen zelfs van de kant van verwanten vijandigheid of tegenstand konden verwachten. — Mattheüs 10:35, 36.
De apostelen zouden op die predikingstocht volharding nodig hebben. Jezus zei verder: „Gij zult ter wille van mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle mensen; wie echter heeft volhard tot het einde, die zal gered worden.” — Mattheüs 10:22.
Een deel van wat Jezus bij die gelegenheid zei, heeft betekenis voor ons als Jehovah’s Getuigen in deze tijd. De nadruk van onze prediking ligt op het Koninkrijk. Wij verrichten onze bediening gratis en zoeken naar mensen die geïnteresseerd zijn in de boodschap of die die boodschap waard zijn. Omzichtigheid is passend. Er zijn heel wat tegenstanders. Soms veroorzaken verwanten, buren of collega’s ernstige problemen, vooral voor oprechte personen die de weg van waar christendom beginnen te volgen. Jezus herhaalde een waarschuwing omtrent zulke tegenstand toen hij „het teken” van zijn tegenwoordigheid beschreef (Mattheüs 24:3, 9, 10; Lukas 21:16, 17). Hij sprak ook opnieuw over de noodzaak voor ons om ’te volharden tot het einde, teneinde gered te worden’. Ja, wij moeten volharden tot het einde van ons huidige leven of totdat dit samenstel van dingen eindigt en wij de nieuwe wereld kunnen binnengaan. — Mattheüs 24:13.
[Voetnoten]
a Andere vertalingen geven dit weer als „de heidenen”. Onder andere leest men dit in de Statenvertaling, Leidse Vertaling en Willibrordvertaling.