Lichtdragers — Met welk doel?
„Ik heb u aangesteld als een licht der natiën.” — HANDELINGEN 13:47.
1. Welke invloed oefende het in Handelingen 13:47 vermelde gebod op de apostel Paulus uit?
„JEHOVAH [heeft] ons in de volgende woorden het gebod opgelegd: ’Ik heb u aangesteld als een licht der natiën, opdat gij tot aan het uiteinde der aarde tot redding zoudt zijn’”, zei de apostel Paulus (Handelingen 13:47). Hij zei dit niet alleen, maar was zich ook bewust van de ernst hiervan. Nadat Paulus een christen was geworden, wijdde hij zijn leven aan het ten uitvoer brengen van dit gebod (Handelingen 26:14-20). Is ook ons dat gebod opgelegd? En zo ja, waarom is het dan belangrijk in onze tijd?
Toen voor de mensheid ’de lichten uitgingen’
2. (a) Welke gebeurtenissen die een diepgaande invloed op het geestelijke en morele klimaat van de wereld hadden, vonden plaats toen deze wereld haar tijd van het einde binnenging? (b) Hoe reageerde een Brits staatsman op wat hij in augustus 1914 zag gebeuren?
2 Voordat de meeste mensen die nu leven, geboren waren, ging deze wereld haar tijd van het einde binnen. Belangrijke gebeurtenissen volgden elkaar snel op. Satan de Duivel, de voornaamste bevorderaar van geestelijke en morele duisternis, werd naar de aarde geslingerd (Efeziërs 6:12; Openbaring 12:7-12). De mensheid was al in haar eerste wereldoorlog gestort. Begin augustus 1914, toen oorlog onafwendbaar leek te zijn, stond Sir Edward Grey, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, voor het raam van zijn kantoor in Londen en zei: „In heel Europa gaan de lampen uit; wij zullen het niet meer beleven dat ze weer aangaan.”
3. Hoeveel succes hebben wereldleiders gehad in hun pogingen om de vooruitzichten voor de mensheid rooskleuriger te maken?
3 In een poging die lichten weer aan te krijgen, werd in 1920 de Volkenbond in het leven geroepen. Maar de lichten gaven nauwelijks een flikkering te zien. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog probeerden de wereldleiders het nog eens, ditmaal met de organisatie der Verenigde Naties. Weer brandden de lichten niet helder. Met het oog op meer recente gebeurtenissen spreken wereldleiders nu echter over „een nieuwe wereldorde”. Maar men kan moeilijk zeggen dat een „nieuwe wereld” van hun makelij ware vrede en zekerheid heeft gebracht. Integendeel, gewapende conflicten, etnische strijd, misdaad, werkloosheid, armoede, milieuvervuiling en ziekten blijven de levensvreugde van de mens bederven.
4, 5. (a) Wanneer en hoe werd de menselijke familie in duisternis gedompeld? (b) Wat is noodzakelijk om verademing te verschaffen?
4 In feite zijn lang vóór 1914 de lichten voor de mensheid uitgegaan. Dat gebeurde zo’n 6000 jaar geleden in Eden, toen onze eerste menselijke ouders verkozen hun eigen beslissingen te nemen zonder zich te storen aan de tot uitdrukking gebrachte wil van God. De verschrikkelijke ervaringen die sindsdien ’s mensen deel zijn geworden, zijn eenvoudigweg episoden tijdens de uitoefening van wat de bijbel „de autoriteit der duisternis” noemt (Kolossenzen 1:13). Onder de invloed van Satan de Duivel stortte Adam, de eerste mens, de wereld in zonde; en vanaf Adam hebben zonde en de dood zich tot de hele mensheid uitgebreid (Genesis 3:1-6; Romeinen 5:12). Zo verloor de mensheid de goedkeuring van Jehovah, de Bron van licht en van leven. — Psalm 36:9.
5 De enige manier waarop het licht weer voor leden van de mensheid zou kunnen gaan schijnen, zou zijn doordat zij de goedkeuring van Jehovah God, de Schepper van de mensheid, zouden verwerven. Dan zou „het omwindsel dat alle volken omwindt”, de veroordeling op grond van de zonde, kunnen worden weggenomen. Hoe zou dit mogelijk zijn? — Jesaja 25:7.
Degene die „tot een licht der natiën” is gegeven
6. Welke schitterende vooruitzichten heeft Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus voor ons mogelijk gemaakt?
6 Nog voordat Adam en Eva uit het paradijs verdreven werden, voorzei Jehovah een „zaad” dat de bevrijder zou worden van hen die rechtvaardigheid liefhebben (Genesis 3:15). Nadat dit beloofde Zaad als mens geboren was, bracht Jehovah de bejaarde Simeon in de tempel te Jeruzalem ertoe hem te identificeren als „een licht dat de sluier zal verwijderen van de natiën” (Lukas 2:29-32). Door geloof in het offer van Jezus’ volmaakte menselijke leven konden mensen worden bevrijd van de veroordeling die het gevolg was van aangeboren zonde (Johannes 3:36). In harmonie met Jehovah’s wil konden zij nu uitzien naar eeuwig leven in volmaaktheid als deel van het hemelse koninkrijk of als onderdanen ervan op een paradijsaarde. Wat een prachtige voorziening!
7. Waarom worden wij door zowel de beloften in Jesaja 42:1-4 als de eerste-eeuwse vervulling ervan met hoop vervuld?
7 Jezus Christus zelf is de waarborg dat deze schitterende vooruitzichten werkelijkheid zullen worden. In verband met Jezus’ gezondmaking van mensen die lijden ondergingen, paste de apostel Mattheüs datgene wat in Jesaja 42:1-4 is opgetekend op Jezus toe. In die schriftplaats staat onder andere: „Zie! Mijn knecht, die ik stevig vasthoud! Mijn uitverkorene, die mijn ziel heeft goedgekeurd! Ik heb mijn geest in hem gelegd. Gerechtigheid voor de natiën zal hij voortbrengen.” En is dat niet waar mensen van alle natiën behoefte aan hebben? De profetie vervolgt: „Hij zal niet schreeuwen noch zijn stem verheffen, en op de straat zal hij zijn stem niet laten horen. Een geknakt riet zal hij niet breken; en wat een kwijnende vlaspit betreft, hij zal ze niet uitblussen.” In overeenstemming hiermee behandelde Jezus mensen die al zo veel lijden ondergingen, niet hard. Hij toonde medelijden met hen, onderwees hen omtrent Jehovah’s voornemens en genas hen. — Mattheüs 12:15-21.
8. In welke betekenis is Jezus door Jehovah gegeven „tot een verbond voor het volk” en „tot een licht der natiën”?
8 De Gever van deze profetie richt zich tot zijn Knecht, tot Jezus, en zegt: „Ikzelf, Jehovah, heb u in rechtvaardigheid geroepen en ik vatte u vervolgens bij de hand. En ik zal u beveiligen en u geven tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën, om de blinde ogen te openen, om de gevangene uit de kerker te leiden, uit het huis van bewaring hen die in duisternis zitten” (Jesaja 42:6, 7). Ja, Jehovah heeft Jezus Christus gegeven tot een verbond, als een plechtige waarborg van een belofte. Wat is dat aanmoedigend! Toen Jezus op aarde was, gaf hij er blijk van zich werkelijk om de mensheid te bekommeren; hij gaf zelfs zijn leven voor de mensheid. Hij is degene aan wie Jehovah de heerschappij over alle natiën heeft toevertrouwd. Geen wonder dat Jehovah hem een licht der natiën noemde. Jezus zelf zei: „Ik ben het licht der wereld.” — Johannes 8:12.
9. Waarom wijdde Jezus zich niet aan het verbeteren van het destijds bestaande samenstel van dingen?
9 Met welk doel deed Jezus dienst als het licht der wereld? Beslist niet voor een werelds of materialistisch doel. Hij weigerde zich ervoor in te spannen orde op zaken te stellen in het destijds bestaande politieke stelsel en wilde noch van Satan, de heerser der wereld, noch van het volk koningschap aanvaarden (Lukas 4:5-8; Johannes 6:15; 14:30). Jezus gaf blijk van innig mededogen met degenen die werden gekweld en verzachtte hun lijden op manieren waartoe anderen niet in staat waren. Maar hij wist dat blijvende bevrijding van lijden niet verkregen kon worden binnen het raamwerk van een mensenmaatschappij die ingevolge aangeboren zonde onder goddelijke veroordeling stond en die door onzichtbare goddeloze geestenkrachten werd gemanipuleerd. Met goddelijk inzicht richtte Jezus zijn hele leven op het doen van Gods wil. — Hebreeën 10:7.
10. In welke opzichten en met welk doel deed Jezus dienst als het licht der wereld?
10 In welke opzichten en met welk doel deed Jezus derhalve dienst als het licht der wereld? Hij wijdde zich aan de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk (Lukas 4:43; Johannes 18:37). Door getuigenis af te leggen van de waarheid omtrent Jehovah’s voornemen verheerlijkte Jezus tevens de naam van zijn hemelse Vader (Johannes 17:4, 6). Bovendien stelde Jezus, als het licht der wereld, religieuze onwaarheden aan de kaak en verschafte aldus geestelijke vrijheid voor hen die in religieuze slavernij werden gehouden. Hij ontmaskerde Satan als de onzichtbare manipulator van degenen die zich door hem laten gebruiken. Ook identificeerde Jezus duidelijk wat werken zijn die tot de duisternis behoren (Mattheüs 15:3-9; Johannes 3:19-21; 8:44). En bovenal bewees hij het licht der wereld te zijn door zijn volmaakte menselijke leven als losprijs af te leggen, waardoor hij voor degenen die geloof oefenen in deze voorziening de weg opende om vergeving van zonden te verkrijgen, in een goedgekeurde verhouding met God te staan en het vooruitzicht te hebben op eeuwig leven als leden van Jehovah’s universele gezin (Mattheüs 20:28; Johannes 3:16). En ten slotte, door gedurende zijn hele leven vast te houden aan volmaakte godvruchtige toewijding, hield Jezus Jehovah’s soevereiniteit hoog en bewees hij dat de Duivel een leugenaar is, waardoor hij het voor hen die rechtvaardigheid liefhebben mogelijk maakte eeuwige zegeningen te ontvangen. Maar zou Jezus de enige lichtdrager zijn?
„Gij zijt het licht der wereld”
11. Wat moesten Jezus’ discipelen doen wilden zij lichtdragers zijn?
11 In Mattheüs 5:14 zei Jezus tot zijn discipelen: „Gij zijt het licht der wereld.” Zij moesten in zijn voetstappen treden. Zowel door hun levenswijze als door hun prediking moesten zij anderen naar Jehovah als de Bron van ware verlichting leiden. In navolging van Jezus moesten zij Jehovah’s naam bekendmaken en Zijn soevereiniteit hoog houden. Net als Jezus moesten zij het koninkrijk Gods als de enige hoop voor de mensheid bekendmaken. Ook moesten zij religieuze onwaarheid, de werken die tot de duisternis behoren en de goddeloze die de onzichtbare kracht hierachter is, aan de kaak stellen. Volgelingen van Christus moesten de mensen overal vertellen over Jehovah’s liefdevolle voorziening voor redding door bemiddeling van Jezus Christus. En met hoeveel ijver hebben de vroege christenen zich van die toewijzing gekweten, te beginnen in Jeruzalem en Judea, en vandaar naar Samaria, zoals Jezus had geboden! — Handelingen 1:8.
12. (a) Tot hoever zou het geestelijke licht zich uitstrekken? (b) Wat kon Paulus door Jehovah’s geest onderscheiden in verband met Jesaja 42:6, en welke uitwerking dient die profetie op ons leven te hebben?
12 Maar de prediking van het goede nieuws zou niet tot dat veld beperkt blijven. Jezus droeg zijn volgelingen op ’discipelen te maken van mensen uit alle natiën’ (Mattheüs 28:19). Toen Saulus van Tarsus bekeerd werd, gaf de Heer duidelijk te kennen dat Saulus (die de apostel Paulus werd) niet alleen tot de joden maar ook tot de heidenen moest prediken (Handelingen 9:15). Met de hulp van de heilige geest ging Paulus beseffen wat daarbij betrokken was. Zo onderscheidde hij dat de profetie in Jesaja 42:6, die rechtstreeks in Jezus Christus wordt vervuld, ook een indirect gebod inhoudt voor allen die geloof oefenen in Christus. Daarom zei Paulus in Handelingen 13:47, waar hij een aanhaling deed uit Jesaja: „Jehovah [heeft] ons in de volgende woorden het gebod opgelegd: ’Ik heb u aangesteld als een licht der natiën, opdat gij tot aan het uiteinde der aarde tot redding zoudt zijn.’” Hoe staat het met u? Hebt u die verplichting om een lichtdrager te zijn op u genomen? Richt uw hele leven zich, net als in het geval van Jezus en Paulus, op het doen van Gods wil?
Door God geschonken licht en waarheid om ons te leiden
13. Wat is, in overeenstemming met Psalm 43:3, ons vurige gebed, en waartegen beschermt dit ons?
13 Indien wij op onze eigen manier zouden proberen ’de lichten weer aan te doen’, de toekomst rooskleuriger te maken voor de mensheid, zouden wij de zin van Gods geïnspireerde Woord ernstig misverstaan. Maar oprechte christenen zien, ongeacht wat de wereld over het algemeen doet, naar Jehovah op als de ware Bron van licht. Hun gebed komt overeen met de in Psalm 43:3 opgetekende smeekbede: „Zend uw licht en uw waarheid uit. Mogen díe mij geleiden. Mogen ze mij brengen naar uw heilige berg en naar uw grootse tabernakel.”
14, 15. (a) Op welke manieren zendt Jehovah nu zijn licht en waarheid uit? (b) Hoe kunnen wij tonen dat Gods licht en waarheid ons werkelijk leiden?
14 Jehovah blijft dat gebed van zijn loyale dienstknechten verhoren. Hij zendt licht uit door zijn voornemen bekend te maken, door zijn dienstknechten in staat te stellen het te begrijpen en door vervolgens in vervulling te doen gaan wat hij bekendgemaakt heeft. Wanneer wij tot God bidden, is dat niet louter een formaliteit, iets wat wij eenvoudig doen om een schijn van heiligheid te wekken. Wij willen oprecht dat het van Jehovah afkomstige licht ons leidt, zoals de psalm zegt. Wij aanvaarden de verantwoordelijkheid die gepaard gaat met het ontvangen van het licht dat God verschaft. Net als de apostel Paulus onderscheiden wij dat de vervulling van Jehovah’s Woord een indirect gebod inhoudt voor allen die er geloof in oefenen. Wij hebben het gevoel bij anderen in de schuld te staan zolang wij hun niet het goede nieuws hebben gegeven dat God met dat doel aan ons heeft toevertrouwd. — Romeinen 1:14, 15.
15 Het licht en de waarheid die Jehovah in onze tijd heeft uitgezonden, maken duidelijk dat Jezus Christus vanaf zijn hemelse troon actief regeert (Psalm 2:6-8; Openbaring 11:15). Jezus voorzei dat dit goede nieuws van het Koninkrijk gedurende zijn koninklijke tegenwoordigheid op de gehele bewoonde aarde zou worden gepredikt tot een getuigenis (Mattheüs 24:3, 14). Dat werk wordt nu, heel intensief, over de gehele aarde gedaan. Als wij dat werk tot het allerbelangrijkste in ons leven maken, worden wij door Gods licht en waarheid geleid, zoals de psalmist zei.
De heerlijkheid van Jehovah zelf is gaan schijnen
16, 17. Hoe heeft Jehovah in 1914 zijn heerlijkheid op zijn met een vrouw te vergelijken organisatie laten schijnen, en welk gebod heeft hij haar gegeven?
16 In bezielende taal beschrijft de Schrift de wijze waarop het goddelijke licht tot mensen overal ter wereld doordringt. Jesaja 60:1-3, gericht tot Jehovah’s „vrouw”, of zijn hemelse organisatie van loyale dienstknechten, zegt: „Sta op, o vrouw, verspreid licht, want uw licht is gekomen en de heerlijkheid van Jehovah zelf is over u gaan schijnen. Want zie! niets dan duisternis zal de aarde bedekken, en dikke donkerheid de nationale groepen; maar over u zal Jehovah gaan schijnen, en over u zal zíjn heerlijkheid worden gezien. En natiën zullen stellig tot uw licht gaan, en koningen tot de glans van uw schijnen.”
17 De heerlijkheid van Jehovah is op zijn hemelse met een vrouw te vergelijken organisatie gaan schijnen in het jaar 1914, toen zij na een lange wachtperiode het Messiaanse koninkrijk, met Jezus Christus als Koning, voortbracht (Openbaring 12:1-5). Jehovah’s glorierijke licht schijnt met goddelijke goedkeuring op die regering als de rechtmatige regering voor heel de aarde.
18. (a) Waarom bedekt duisternis de aarde, zoals voorzegd in Jesaja 60:2? (b) Hoe kunnen afzonderlijke personen uit die duisternis worden bevrijd?
18 In tegenstelling daarmee bedekt duisternis de aarde en dikke donkerheid de nationale groepen. Waarom? Omdat de natiën de regering van Gods geliefde Zoon verwerpen ten gunste van menselijke heerschappij. Zij denken dat zij door zich van de ene menselijke regeringsvorm te ontdoen en een andere te kiezen, hun problemen zullen oplossen. Maar dit brengt hun niet de verademing waarop zij hopen. Zij zien niet wie er achter de schermen zit en de natiën vanuit het geestenrijk manipuleert (2 Korinthiërs 4:4). Zij verwerpen de Bron van het ware licht en verkeren daarom in duisternis (Efeziërs 6:12). Maar ongeacht wat de natiën doen, afzonderlijke personen kunnen uit die duisternis worden bevrijd. Hoe? Door volledig geloof te stellen in Gods koninkrijk en zich daaraan te onderwerpen.
19, 20. (a) Waarom en hoe is Jehovah’s heerlijkheid op Jezus’ gezalfde volgelingen gaan schijnen? (b) Om welke reden heeft Jehovah zijn gezalfden tot lichtdragers gemaakt? (c) Hoe zijn, zoals voorzegd, „koningen” en „natiën” tot het van God afkomstige licht getrokken?
19 De christenheid heeft geen geloof gesteld in Gods koninkrijk en heeft zich er niet aan onderworpen. Maar de met de geest gezalfde volgelingen van Jezus Christus wel. Het gevolg is dat Jehovah’s licht van goddelijke goedkeuring op deze zichtbare vertegenwoordigers van zijn hemelse vrouw is gaan schijnen en zijn heerlijkheid duidelijk op hen rust (Jesaja 60:19-21). Zij verheugen zich in geestelijk licht dat door geen enkele verandering op het politieke of economische wereldtoneel weggenomen kan worden. Zij zijn door Jehovah uit Babylon de Grote bevrijd (Openbaring 18:4). Zij verheugen zich in zijn goedkeurende glimlach omdat zij zijn strenge onderricht hebben aanvaard en zijn soevereiniteit loyaal hebben hoog gehouden. Hun toekomstverwachtingen zijn schitterend, en zij verheugen zich in de hoop die hij hun in het vooruitzicht heeft gesteld.
20 Maar met welk doel heeft Jehovah zo met hen gehandeld? Zoals hijzelf in Jesaja 60:21 heeft gezegd, is het opdat hem „luister wordt verleend”, opdat zijn naam wordt geëerd en anderen tot hem als de enige ware God getrokken worden — en dat tot hun eigen blijvende welzijn. In overeenstemming hiermee hebben deze aanbidders van de ware God in 1931 de naam Jehovah’s Getuigen aangenomen. Werden er als gevolg van hun getuigenisgeven „koningen” tot het licht getrokken dat zij weerkaatsten, zoals Jesaja voorzei? Ja! Niet de politieke regeerders van de aarde, maar het resterende aantal van degenen die ervoor in aanmerking komen als koningen met Christus in zijn hemelse koninkrijk te regeren (Openbaring 1:5, 6; 21:24). En hoe staat het met „natiën”? Zijn zij aangetrokken tot dit licht? Zeer beslist! Geen enkele afzonderlijke politieke natie wordt aangetrokken, maar een grote schare van mensen uit alle natiën heeft haar standpunt ingenomen aan de zijde van Gods koninkrijk, en zij zien er reikhalzend naar uit bevrijd te worden en Gods nieuwe wereld binnen te gaan. Dat zal een werkelijk nieuwe wereld zijn waarin rechtvaardigheid zal heersen. — 2 Petrus 3:13; Openbaring 7:9, 10.
21. Hoe kunnen wij laten zien dat wij het doel van de onverdiende goedheid die Jehovah heeft bewezen door ons een begrip van zijn wil te verlenen, niet hebben gemist?
21 Behoort u tot die groeiende menigte lichtdragers? Jehovah heeft ons een begrip van zijn wil verleend, zodat wij net als Jezus lichtdragers kunnen zijn. Mogen wij allen door ons ijverig te betonen in het werk dat Jehovah zijn dienstknechten voor onze tijd heeft toevertrouwd, laten zien dat wij het doel van de onverdiende goedheid die God ons heeft bewezen, niet hebben gemist (2 Korinthiërs 6:1, 2). Geen werk in onze tijd is belangrijker. En wij kunnen geen groter voorrecht hebben dan Jehovah te verheerlijken door het van hem afkomstige glorierijke licht tot anderen te weerkaatsen.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat zijn de grondoorzaken van de verschrikkelijke problemen van de mensheid?
◻ In welke opzichten zijn zowel Jezus als zijn volgelingen „het licht der wereld”?
◻ Hoe worden wij door Jehovah’s licht en waarheid geleid?
◻ Hoe heeft Jehovah zijn heerlijkheid op zijn organisatie laten schijnen?
◻ Met welk doel heeft Jehovah zijn volk tot lichtdragers gemaakt?
[Illustraties op blz. 9]
Een gebeurtenis in Eden helpt ons de verschrikkelijke problemen van de mensheid in deze tijd te begrijpen
[Verantwoording]
Tom Haley/Sipa
Paringaux/Sipa