Volg hun geloof na
Hij bleef loyaal onder beproevingen
GESPANNEN keek Petrus naar de gezichten van Jezus’ toehoorders. Ze waren in de synagoge van Kapernaüm. Petrus’ huis stond in die stad; het vissersbedrijf waar hij werkte was daar, aan de oever van de Zee van Galilea; veel van zijn vrienden, familieleden en zakenrelaties woonden er. Geen wonder dat Petrus heel graag wilde dat zijn stadsgenoten Jezus net zo bezagen als hij, dat ze net zo enthousiast waren als hij wanneer ze van de grootste van alle onderwijzers iets over Gods koninkrijk leerden. Maar dat leek vandaag niet erg waarschijnlijk.
Velen luisterden al niet meer. Sommigen waren hoorbaar aan het mopperen en maakten bezwaar tegen Jezus’ boodschap. Maar wat Petrus nog het meest zorgen baarde, was de reactie van sommigen van Jezus’ eigen discipelen. Hun gezichten vertoonden niet meer de blijdschap die het gevolg is van geestelijke verlichting, de opwinding iets ontdekt te hebben, de vreugde de waarheid te leren kennen. Nu keken ze geërgerd, vijandig zelfs. Sommigen zeiden ronduit dat Jezus’ toespraak aanstootgevend was. Ze weigerden nog langer te luisteren, verlieten de synagoge en verlieten ook Jezus.
Het was voor Petrus en voor zijn mede-apostelen een moeilijke tijd. Petrus begreep niet alles wat Jezus die dag zei. Ongetwijfeld zag hij in waarom Jezus’ woorden op het eerste gezicht weerzin konden wekken. Maar wat zou Petrus doen? Het was niet de eerste keer dat zijn loyaliteit aan zijn Meester op de proef werd gesteld, en het zou ook niet de laatste keer zijn. Laten we eens zien hoe Petrus’ geloof hem hielp tegen zulke problemen opgewassen te zijn en loyaal te blijven.
Hij bleef loyaal toen anderen deloyaal werden
Petrus stond vaak verbaasd van Jezus. Telkens weer deed en zei zijn Meester het tegenovergestelde van wat mensen van Hem verwachtten. Net een dag eerder had Jezus door een wonder een menigte van duizenden mensen te eten gegeven. Als reactie daarop hadden ze geprobeerd hem tot koning uit te roepen. Maar hij verbaasde velen door zich terug te trekken en zijn discipelen op te dragen in een boot te stappen en naar Kapernaüm te varen. Terwijl zijn discipelen ’s nachts over de stormachtige Zee van Galilea voeren, verbaasde Jezus hen opnieuw door op het water te lopen, waarbij hij Petrus ook nog een belangrijke les in geloof gaf.a
De volgende morgen kwamen ze er al gauw achter dat de menigte in bootjes was gestapt en hen had weten te vinden. Maar kennelijk werden de mensen gedreven door het verlangen Jezus opnieuw een wonder te zien doen en eten te krijgen, en niet door honger naar geestelijke waarheden. Jezus berispte hen om hun materialistische instelling. Die discussie werd voortgezet in de synagoge van Kapernaüm, waar Jezus weer tegen de verwachtingen inging omdat hij een belangrijke maar moeilijke waarheid wilde onderwijzen.
Jezus wilde dat die mensen hem niet als een bron van alleen letterlijk voedsel zagen maar als een geestelijke voorziening van God, als degene wiens leven en dood als mens voor anderen eeuwig leven mogelijk zou maken. Daarom vertelde hij een illustratie waarin hij zichzelf vergeleek met manna, het brood dat in Mozes’ tijd uit de hemel kwam. Toen sommigen bezwaar maakten, gebruikte hij een krachtige illustratie om uit te leggen dat ze zijn vlees moesten eten en zijn bloed moesten drinken om leven te verwerven. Toen werden de protesten hardnekkiger. Sommigen zeiden: „Deze rede is aanstootgevend; wie kan ernaar luisteren?” Velen van Jezus’ eigen discipelen besloten hem niet langer te volgen (Johannes 6:48-60, 66).b
Wat zou Petrus doen? Ook hij moet versteld hebben gestaan van Jezus’ woorden. Hij begreep nog niet dat Jezus moest sterven om Gods wil te volbrengen. Maar was hij daarom geneigd om hetzelfde te doen als de grillige discipelen die Jezus op die dag in de steek lieten? Nee, Petrus was in een belangrijk opzicht anders dan die mannen. Hoe dan?
Jezus wendde zich tot zijn apostelen en zei: „Wilt ook gij niet heengaan?” (Johannes 6:67) Hij richtte zich tot de twaalf, maar Petrus gaf antwoord. Dat was vaak zo. Misschien was hij de oudste. In ieder geval was hij zeker de openhartigste; hij scheen zelden te aarzelen om te zeggen wat hij op het hart had. Dat was in dit geval de prachtige, gedenkwaardige uitspraak: „Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven” (Johannes 6:68).
Vindt u dat geen ontroerende woorden? Petrus’ geloof in Jezus had hem geholpen een schitterende eigenschap te ontwikkelen: loyaliteit. Petrus begreep heel goed dat er geen andere Redder was dan Jezus, en dat Jezus redde door middel van zijn woorden — zijn onderwijs over Gods koninkrijk. Ook al waren er enkele dingen die hij niet begreep, hij wist dat hij nergens anders heen kon om Gods goedkeuring en de zegen van eeuwig leven te krijgen.
Denkt u er ook zo over? Jammer genoeg zeggen velen in deze tijd Jezus lief te hebben maar doorstaan ze niet de toets op loyaliteit. Echte loyaliteit aan Christus vraagt dat we Petrus’ kijk hebben op Jezus’ onderwijzingen. We moeten die in ons opnemen, de betekenis ervan begrijpen en ze in ons leven toepassen — ook als ze ons verbazen doordat ze tegen onze verwachtingen of persoonlijke voorkeur ingaan. Alleen door loyaal te zijn kunnen we de hoop hebben het eeuwige leven dat Jezus ons wil geven, ook echt te krijgen.
Hij bleef loyaal toen hij werd gecorrigeerd
Niet lang na die drukke tijd nam Jezus zijn apostelen en enkele discipelen mee op een lange tocht naar het noorden. De met sneeuw bedekte top van de berg Hermon, in het uiterste noorden van het beloofde land, was soms zelfs vanaf het blauwe water van de Zee van Galilea te zien. De berg leek hoger te worden naarmate het groepje er dichterbij kwam en via het oplopende terrein de dorpen in de buurt van Cesarea Filippi naderde.c In die prachtige omgeving, met uitzicht op een groot deel van het beloofde land in het zuiden, stelde Jezus zijn volgelingen een belangrijke vraag.
„Wie zeggen de scharen dat ik ben?”, wilde hij weten. We kunnen ons voorstellen hoe Petrus in Jezus’ opmerkzame ogen keek en opnieuw de vriendelijkheid en het krachtige, heldere verstand van zijn Meester bespeurde. Jezus was geïnteresseerd in de conclusies die zijn toehoorders trokken uit wat ze zagen en hoorden. Zijn discipelen beantwoordden de vraag door enkele van de verkeerde ideeën die mensen over hem hadden, te herhalen. Maar Jezus wilde meer weten. Maakten zijn naaste volgelingen dezelfde fouten? „Wie zegt gij echter dat ik ben?”, vroeg hij (Lukas 9:18-22).
Weer had Petrus snel zijn antwoord klaar. Hij vertelde in duidelijke, krachtige taal welke conclusie zich in het hart van velen van hen had gevormd. „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”, zei hij. We kunnen ons Jezus’ goedkeurende glimlach voorstellen terwijl hij Petrus een hartelijk compliment gaf. Hij herinnerde Petrus eraan dat Jehovah God, en niet een mens, deze belangrijke waarheid zo duidelijk had gemaakt voor mensen met een oprecht geloof. Petrus was in staat gesteld een van de grootste waarheden die Jehovah tot dan toe had onthuld, te onderscheiden: de identiteit van de langbeloofde Messias, de Christus! — Mattheüs 16:16, 17.
Deze Christus was degene die in vroegere profetieën een steen werd genoemd die de bouwlieden zouden verwerpen (Psalm 118:22; Lukas 20:17). Met zulke profetieën in gedachten onthulde Jezus dat Jehovah een gemeente zou stichten op dezelfde steen, dezelfde rots, die Petrus zojuist had geïdentificeerd.d Daarna schonk hij Petrus enkele heel belangrijke voorrechten in die gemeente. Hij gaf Petrus geen primaatschap over de andere apostelen, zoals sommigen veronderstellen, maar hij gaf hem verantwoordelijkheden. Hij gaf Petrus „de sleutels van het koninkrijk” (Mattheüs 16:19). Het zou Petrus’ taak zijn de gelegenheid om Gods koninkrijk binnen te gaan, open te stellen voor drie groepen mensen — eerst voor de Joden, dan voor de Samaritanen en ten slotte voor de heidenen, de niet-Joden.
Jezus zei later echter dat degenen aan wie veel is gegeven, meer te verantwoorden zouden hebben, en dat bleek ook in Petrus’ geval op te gaan (Lukas 12:48). Jezus bleef belangrijke waarheden over de Messias onthullen, zoals het feit dat hij in Jeruzalem zou moeten lijden en sterven. Die dingen verontrustten Petrus. Hij nam Jezus apart en berispte hem met de woorden: „Wees goed voor uzelf, Heer; gij zult deze bestemming geenszins hebben” (Mattheüs 16:21, 22).
Petrus bedoelde het ongetwijfeld goed, dus hij zal verbaasd hebben gestaan van Jezus’ antwoord. Jezus keerde hem de rug toe, keek naar de andere discipelen — die waarschijnlijk hetzelfde dachten — en zei: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen” (Mattheüs 16:23; Markus 8:32, 33). Jezus’ woorden houden praktische raad in voor ons allemaal. Het is heel makkelijk om menselijke gedachten de voorrang te geven boven Gods gedachten. Als we dat doen, ook al willen we behulpzaam zijn, zouden we onbedoeld Satan in de kaart kunnen spelen in plaats van Gods voornemen te dienen. Maar hoe reageerde Petrus?
Hij wist natuurlijk dat Jezus hem niet in letterlijke zin Satan de Duivel noemde. Tenslotte zei Jezus tegen Petrus niet wat hij tegen Satan had gezegd. Tegen Satan had hij gezegd: „Ga weg”; tegen Petrus zei hij: „Ga achter mij” (Mattheüs 4:10). Jezus stootte deze apostel in wie hij heel veel goeds zag niet van zich af, maar hij corrigeerde Petrus’ verkeerde denkwijze in deze kwestie. Het is makkelijk te begrijpen dat Petrus niet steeds als een struikelblok vóór zijn Meester moest gaan staan, maar juist achter hem moest blijven als een volgeling die hem steunde.
Ging Petrus argumenteren, werd hij boos of ging hij mokken? Nee; hij aanvaardde de correctie nederig. Zo toonde hij opnieuw loyaliteit. Iedereen die Christus volgt, zal af en toe correctie nodig hebben. Alleen als we dat onderricht nederig aanvaarden en ervan leren, kunnen we een steeds hechtere band krijgen met Jezus Christus en zijn Vader, Jehovah God (Spreuken 4:13).
Zijn loyaliteit werd beloond
Niet lang daarna deed Jezus nog een verrassende uitspraak: „Voorwaar, ik zeg u dat sommigen van hen die hier staan, geenszins de dood zullen smaken voordat zij eerst de Zoon des mensen in zijn koninkrijk zien komen” (Mattheüs 16:28). Die woorden zullen Petrus ongetwijfeld nieuwsgierig hebben gemaakt. Wat bedoelde Jezus? Misschien vroeg Petrus zich af of de strenge correctie die hij net had gekregen, betekende dat zulke speciale voorrechten niet voor hem waren weggelegd.
Ongeveer een week later nam Jezus echter Jakobus, Johannes en Petrus mee en bracht hen „een hoge berg” op — misschien de berg Hermon, die maar een paar kilometer verderop lag. Het was kennelijk nacht, want de drie apostelen vochten tegen de slaap. Maar terwijl Jezus bad, gebeurde er iets waardoor ze meteen klaarwakker waren (Mattheüs 17:1; Lukas 9:28, 29, 32).
Jezus begon voor hun ogen te veranderen. Zijn gezicht begon te schijnen, licht te geven, totdat het zo stralend was als de zon. Ook zijn kleren werden glinsterend wit. Toen verschenen er twee gestalten bij hem. De ene stelde Mozes voor en de andere Elia. Ze spraken met hem over „zijn heengaan, dat hij te Jeruzalem moest vervullen” — kennelijk zijn dood en opstanding. Wat had Petrus het duidelijk bij het verkeerde eind gehad toen hij ontkende dat Jezus zo’n pijnlijke ervaring tegemoet ging! — Lukas 9:30, 31.
Petrus vond dat hij op de een of andere manier moest deelnemen aan dit bijzondere visioen. Het leek erop dat Mozes en Elia bij Jezus weggingen. Daarom zei Petrus: „Onderwijzer, het is heel goed dat wij hier zijn, laten wij daarom drie tenten opslaan, één voor u en één voor Mozes en één voor Elia.” Natuurlijk waren er geen tenten nodig voor die visionaire voorstellingen van twee dienstknechten van Jehovah die allang overleden waren. Petrus wist echt niet wat hij zei. Maar voelt u zich toch niet aangetrokken tot deze enthousiaste en hartelijke man? — Lukas 9:33.
Hij en Jakobus en Johannes werden die nacht nogmaals beloond. Er vormde zich een wolk die hen op de berg overdekte. Er kwam een stem uit de wolk — de stem van Jehovah God! Hij zei: „Dit is mijn Zoon, degene die is uitverkoren. Luistert naar hem.” Toen was het visioen voorbij, en ze waren weer alleen met Jezus op de berg (Lukas 9:34-36).
Wat een geschenk was dat visioen voor Petrus — en voor ons! Tientallen jaren later schreef Petrus over het voorrecht dat hij die nacht had gehad om een van de „ooggetuigen van zijn luister” te zijn doordat hij in feite een toekomstbeeld te zien kreeg van Jezus als luisterrijke hemelse Koning. Dat visioen was een bevestiging van vele profetieën in Gods Woord en het sterkte Petrus’ geloof voor de beproevingen die hij nog zou moeten meemaken (2 Petrus 1:16-19). Wij kunnen dat ook ervaren als we net als Petrus loyaal blijven aan de Meester die Jehovah over ons heeft aangesteld, als we van hem leren, zijn onderricht en correctie aanvaarden en hem elke dag nederig volgen.
[Voetnoten]
a Zie het artikel „Volg hun geloof na — Hij vocht tegen angst en twijfel” in De Wachttoren van 1 oktober 2009.
b Hoe veranderlijk de menigte in de synagoge was, wordt duidelijk als we hun reacties op Jezus’ toespraak vergelijken met hun uitlatingen een dag eerder, toen ze hem enthousiast een profeet van God noemden (Johannes 6:14).
c Vanaf de oever van de Zee van Galilea, ongeveer 200 meter beneden zeeniveau, leidde die tocht van bijna 50 kilometer het groepje via een gebied met prachtig natuurschoon naar zo’n 350 meter boven zeeniveau.
d Zie het kader „Wie is de rots?” op blz. 28.
[Kader/Illustratie op blz. 28]
Wie is de rots?
„Gij zijt Petrus, en op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen” (Mattheüs 16:18). Deze woorden, die Jezus tot zijn apostel Petrus sprak, zijn vaak opgevat in de zin dat Petrus het fundament van de christelijke gemeente zou zijn. De katholieke kerk leert dat Jezus Petrus het primaatschap over de andere apostelen gaf en hem feitelijk als de eerste paus aanstelde. Daarom prijken Jezus’ woorden in de Sint-Pietersbasiliek in Rome in manshoge letters in het Latijn aan de binnenkant van de koepel.
Bedoelde Jezus dat Petrus de rots was waarop hij zijn gemeente zou bouwen? Nee. Hier volgen drie redenen waarom we daar zeker van kunnen zijn. Ten eerste waren de andere apostelen erbij, en zij hebben Jezus’ woorden niet zo opgevat. Als Jezus in hun bijzijn Petrus een vooraanstaande plaats gaf, waarom maakten ze er dan later herhaaldelijk ruzie over wie van hen de belangrijkste was? (Markus 9:33-35; Lukas 22:24-26) Ten tweede maakte de apostel Paulus later duidelijk dat niet Petrus de rots was maar Jezus Christus (1 Korinthiërs 3:11; 10:4). Ten derde gaf Petrus zelf tientallen jaren later te kennen dat hij zichzelf niet als de rots bezag. Integendeel, hij schreef dat Jezus de lang geleden voorzegde, door God zelf gekozen „fundament-hoeksteen” was (1 Petrus 2:4-8).
Omdat Petrus’ naam „Rots” betekent, houden sommigen vol dat Jezus bedoelde dat Petrus de rots was. Maar eigenlijk is Petrus’ naam geen synoniem van het woord „rots” dat in hetzelfde vers wordt gebruikt. Petrus’ naam betekent „Een (rots)steen; Een stuk rots” en is een mannelijk zelfstandig naamwoord; het woord dat met „rots” is vertaald, is een vrouwelijk zelfstandig naamwoord en duidt op een rotsmassa. Hoe moeten we Jezus’ woorden dan opvatten? Feitelijk zei hij tegen Petrus: ’Jij, degene die ik Petrus, de rotssteen, heb genoemd, hebt de ware identiteit onderscheiden van de rotsmassa, de Christus, die als fundament van de christelijke gemeente zal dienen.’ Wat een voorrecht voor Petrus dat hij gebruikt werd om zo’n belangrijke waarheid te onthullen!
Illustratie op blz. 24, 25]
Petrus bleef loyaal, ook toen hij gecorrigeerd moest worden
[Illustratie op blz. 26]
Petrus’ loyaliteit werd beloond met een adembenemend visioen