BARTIMEÜS
(Bartime̱üs) [Zoon van Timeüs (Geëerd)].
Een blinde bedelaar aan wie Jezus het gezichtsvermogen teruggaf. Bartimeüs zat met een niet met name genoemde metgezel buiten de stad Jericho toen Jezus en een talrijke schare voorbijkwamen. Bartimeüs vroeg wat de reden van die toeloop van mensen was, en toen hem dit werd verteld, begon hij te roepen: „Zoon van David, Jezus, wees mij barmhartig!” Anderen legden hem bars het zwijgen op, maar hij bleef des te meer schreeuwen. Toen Jezus hem riep, wierp hij zijn bovenkleed af, haastte zich naar de Meester en smeekte hem of hij het gezichtsvermogen mocht terugkrijgen. Jezus bemerkte dat de man geloof had, en door medelijden bewogen, genas hij hem. Hierop volgde Bartimeüs hem, terwijl hij God verheerlijkte. — Mr 10:46-52; Mt 20:29-34; Lu 18:35-43.
Volgens het verslag van Markus en van Mattheüs gebeurde dit toen Jezus „uit Jericho wegging”, maar Lukas zegt dat het plaatsvond „toen hij [Jezus] . . . in de nabijheid van Jericho kwam” (Mt 20:29; Mr 10:46; Lu 18:35). Sommigen zeggen dat het hier om twee afzonderlijke gebeurtenissen gaat. Joseph P. Free schrijft hierover: „De archeologie heeft echter meer licht op deze schijnbare tegenstrijdigheid geworpen. In het begin van de twintigste eeuw n.Chr. werden er door Ernst Sellin van de Deutsche Orient-Gesellschaft opgravingen te Jericho verricht (1907–1909). De opgravingen brachten aan het licht dat het Jericho uit Jezus’ tijd een dubbelstad was . . . De oude joodse stad lag ongeveer anderhalve kilometer van de Romeinse stad verwijderd. In het licht hiervan is het mogelijk dat Mattheüs over de joodse stad spreekt, waaruit Christus was weggegaan, terwijl Lukas spreekt over de Romeinse stad, waar Christus nog niet was aangekomen. Christus ontmoette en genas de blinde Bartimeüs derhalve op weg van de oude naar de nieuwe stad.” — Archaeology and Bible History, 1964, blz. 295.