DOOSJE MET SCHRIFTPLAATSEN
Een betrekkelijk klein doosje waarin zich vier gedeelten van de Wet bevonden (Ex 13:1-10, 11-16; De 6:4-9; 11:13-21) en dat door joodse mannen op het voorhoofd en op de linkerarm werd gedragen. Over het gebruik om dergelijke doosjes of fylacteria (gebedsriemen) te dragen, staat in The Jewish Encyclopedia (1976, Deel X, blz. 21): „De rabbi’s baseerden de wetten inzake het dragen van fylacteria op vier bijbelpassages (Deut. vi. 8, xi. 18; Ex. xiii. 9, 16). Hoewel deze passages door de meeste commentators letterlijk werden geïnterpreteerd, . . . waren de rabbi’s van oordeel dat in de bijbel slechts de algemene wet tot uitdrukking werd gebracht en dat de toepassing en zorgvuldige uitvoering ervan geheel en al op overleveringen en gevolgtrekkingen berustten.”
Christus Jezus berispte de schriftgeleerden en Farizeeën omdat zij ’de doosjes met schriftplaatsen die zij als beschermmiddel droegen, verbreedden’ (Mt 23:5). Door deze doosjes groter te maken, wilden zij bij anderen kennelijk de indruk wekken dat zij zich bijzonder ijverig en nauwgezet aan de Wet hielden. Jezus’ woorden geven te kennen dat de religieuze leiders deze doosjes als beschermmiddel of amulet beschouwden. Het Griekse woord fu·la·kteʹri·on betekent eigenlijk in eerste instantie een wachtpost, fortificatie of beschermmiddel. — Zie VOORHOOFDSBAND.