VOORHOOFDSBAND
Een band die over het voorhoofd wordt gedragen.
Hoewel de Israëlieten ’Gods wet als een teken op hun hand moesten binden’ en ze als een ’voorhoofdsband tussen hun ogen’ moesten hebben, werd hiermee kennelijk niet het letterlijk dragen van schriftplaatsen bedoeld (De 6:6-8; 11:18). Hun werd weliswaar geboden een letterlijke franje aan hun klederen te dragen als herinnering aan Gods geboden (Nu 15:38-40), maar dat het „teken” en de „voorhoofdsband” figuurlijk bedoeld waren, blijkt uit Gods instructies aan de Israëlieten in verband met het gedenken van hun bevrijding. Dit gedenken moest, zoals werd gezegd, eveneens „tot een teken op uw hand en tot een gedachtenis tussen uw ogen” en „tot een voorhoofdsband tussen uw ogen” dienen. — Ex 13:9, 14-16.
In welke betekenis moesten de Israëlieten Gods wet als een voorhoofdsband tussen hun ogen dragen?
Het schijnt dat Jehovah bedoelde dat zij de Wet zo duidelijk voor ogen moesten houden en zo zorgvuldig in acht moesten nemen alsof ze op een tablet tussen hun ogen was geschreven en een teken op hun hand was, zodat zij, waar zij ook keken en wat zij ook deden, de Wet nooit buiten beschouwing zouden laten. Enige tijd na hun terugkeer uit Babylon ontwikkelden de joden echter een formalistische religie, gebaseerd op overleveringen van mensen (Mt 15:3, 9), waarin zij een letterlijke toepassing aan deze wet gaven. Zij schreven op stroken perkament vier bijbelpassages, namelijk Exodus 13:1-10, 11-16; Deuteronomium 6:4-9; 11:13-21. Op zijn minst in later tijd werd het perkament opgerold in kleine doosjes van kalfshuid en op het voorhoofd en op de linkerarm bevestigd. Joodse mannen droegen deze doosjes tijdens het morgengebed, behalve op feestdagen en op de sabbat.
Jezus Christus veroordeelde de huichelarij van de schriftgeleerden en de Farizeeën die, om met hun rechtvaardigheid indruk op anderen te maken, de doosjes met schriftplaatsen die zij als beschermmiddel droegen, verbreedden (Mt 23:2, 5). Het Griekse woord fu·la·kteʹri·on, „fylacterion”, dat betrekking heeft op zo’n doosje met schriftplaatsen, betekent in eerste instantie een wachtpost, fortificatie of beschermmiddel. Ze werden dus als een beschermmiddel of amulet gedragen.
De bijbel geeft echter de raad om het hart te beveiligen en niet uit te zijn op een mooie of vrome uiterlijke verschijning (Mt 23:27, 28; Sp 4:23). Er wordt de nadruk op gelegd dat niet het dragen van schriftplaatsen op het lichaam, maar het beveiligen van praktische wijsheid en denkvermogen en het verwerven van verstand iemand werkelijk tot nut is. — Sp 3:21, 22; 4:7-9.