„Deze dingen moeten geschieden”
„Jezus gaf hun ten antwoord: ’. . . Deze dingen moeten geschieden, maar het einde is er nog niet.’” — MATTHEÜS 24:4-6.
1. Welk onderwerp dient onze belangstelling te wekken?
ONGETWIJFELD hebt u belangstelling voor uw leven en voor uw toekomst. Dan dient u ook belangstelling te hebben voor een onderwerp dat in 1877 de aandacht van C. T. Russell trok. Russell, die later de Watch Tower Society stichtte, schreef The Object and Manner of Our Lord’s Return (Het doel en de wijze van de wederkomst van onze Heer). Deze 64 bladzijden tellende brochure ging over Jezus’ wederkomst of komst in de toekomst (Johannes 14:3). Bij een gelegenheid toen de apostelen zich op de Olijfberg bevonden, vroegen zij over die wederkomst: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid [of „komst”, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap] en van het besluit van het samenstel van dingen?” — Mattheüs 24:3.
2. Waarom zijn er veel tegenstrijdige opvattingen over wat Jezus voorzei?
2 Weet en begrijpt u Jezus’ antwoord? Het is in drie van de Evangeliën te vinden. Professor D. A. Carson verklaart: „Weinig hoofdstukken van de bijbel hebben meer meningsverschillen onder uitleggers teweeggebracht dan Mattheüs 24 en de parallelle verslagen ervan in Markus 13 en Lukas 21.” Vervolgens geeft hij zijn eigen mening — slechts nog een van de tegenstrijdige menselijke opvattingen. In de laatste eeuw of zo hebben veel van zulke opvattingen een gebrek aan geloof te zien gegeven. De voorstanders ervan beweerden dat Jezus nooit datgene heeft gezegd wat wij in de Evangeliën lezen, dat zijn uitspraken later werden vervalst of dat zijn voorzegging niet is uitgekomen — opvattingen die door de hogere kritiek zijn uitgedacht. Een commentator bezag het Evangelie van Markus zelfs ’in het licht van de Mahayana-boeddhistische filosofie’!
3. Hoe denken Jehovah’s Getuigen over Jezus’ profetie?
3 In tegenstelling daarmee aanvaarden Jehovah’s Getuigen de authenticiteit en betrouwbaarheid van de bijbel, met inbegrip van wat Jezus de vier apostelen vertelde die drie dagen voor zijn dood met hem op de Olijfberg waren. Vanaf de dagen van C. T. Russell heeft Gods volk progressief een helderder begrip gekregen van de profetie die Jezus hier uitsprak. In de laatste paar jaar heeft De Wachttoren hun kijk op deze profetie zelfs nog meer verduidelijkt. Hebt u die inlichtingen in u opgenomen en gezien welk effect ze op uw leven hebben?a Laten wij ze nog eens beschouwen.
Een tragische vervulling in het verschiet
4. Waarom kunnen de apostelen Jezus vragen over de toekomst hebben gesteld?
4 De apostelen wisten dat Jezus de Messias was. Toen zij hem dus over zijn dood, opstanding en wederkomst hoorden spreken, moeten zij zich hebben afgevraagd: ’Als Jezus sterft en heengaat, hoe kan hij dan de schitterende dingen ten uitvoer brengen die van de Messias worden verwacht?’ Bovendien sprak Jezus over een einde van Jeruzalem en zijn tempel. De apostelen kunnen zich hebben afgevraagd: ’Wanneer en hoe zal dat geschieden?’ In een poging deze dingen te begrijpen, vroegen de apostelen: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn wanneer al deze dingen tot een besluit zullen komen?” — Markus 13:4; Mattheüs 16:21, 27, 28; 23:37–24:2.
5. Hoe heeft Jezus’ antwoord een vervulling in de eerste eeuw gevonden?
5 Jezus voorzei dat er oorlogen, hongersnoden, pestilenties, aardbevingen, haat en vervolging van christenen, valse messiassen en een omvangrijke prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk zouden zijn. Dan zou het einde komen (Mattheüs 24:4-14; Markus 13:5-13; Lukas 21:8-19). Jezus zei dit in het begin van het jaar 33 G.T. Gedurende de volgende decennia konden zijn waakzame discipelen zien dat de voorzegde dingen inderdaad op een opvallende wijze plaatsvonden. Ja, de geschiedenis bewijst dat het teken destijds in vervulling ging en in 66–70 G.T. door toedoen van de Romeinen tot een besluit van het joodse samenstel van dingen leidde. Hoe kwam dat tot stand?
6. Welke ontwikkeling tussen de Romeinen en de joden vond er in 66 G.T. plaats?
6 Tijdens de hete Judese zomer van 66 G.T. deden joodse Zeloten een aanval op Romeinse bewakers in een fort bij de tempel in Jeruzalem waardoor elders in het land geweld werd uitgelokt. In History of the Jews vertelt professor Heinrich Graetz: „Cestius Gallus, wiens taak het als Stadhouder van Syrië was de eer van de Romeinse legers hoog te houden, . . . kon de opstand die zich om hem heen verspreidde niet langer aanzien zonder iets te doen om de voortgang ervan te stuiten. Hij riep zijn legioenen bijeen en de naburige vorsten zonden vrijwillig hun troepen.” Dit leger van 30.000 manschappen omsingelde Jeruzalem. Na enige keren slaags te zijn geraakt, trokken de joden zich achter de muren bij de tempel terug. „Gedurende vijf achtereenvolgende dagen bestormden de Romeinen de muren, maar werden steeds door de projectielen van de Judeeërs tot de aftocht gedwongen. Pas op de zesde dag wisten zij een deel van de noordelijke muur vóór de Tempel te ondermijnen.”
7. Waarom konden Jezus’ discipelen dingen anders zien dan de meeste joden?
7 Denk u eens in hoe de joden in verwarring moeten hebben verkeerd, aangezien zij lang gedacht hadden dat God hen en hun heilige stad zou beschermen! Jezus’ discipelen waren echter gewaarschuwd dat Jeruzalem rampspoed te wachten stond. Jezus had voorzegd: „Er zullen dagen over u komen waarin uw vijanden een versterking rondom u zullen bouwen met puntige palen en u zullen omsingelen en u van alle kanten zullen benauwen, en zij zullen u en uw kinderen in u tegen de grond verpletteren, en zij zullen in u geen steen op de andere laten” (Lukas 19:43, 44). Maar zou dat de dood betekenen voor de christenen die zich in 66 G.T. in Jeruzalem bevonden?
8. Welke tragedie voorzei Jezus en wie waren „de uitverkorenen” ter wille van wie de dagen verkort zouden worden?
8 Toen Jezus de apostelen op de Olijfberg antwoord gaf, voorzei hij: „Die dagen zullen dagen van een verdrukking zijn zoals er sedert het begin der schepping, welke God heeft geschapen, tot op die tijd niet is voorgekomen en niet meer zal voorkomen. Indien Jehovah de dagen trouwens niet had verkort, zou geen vlees worden gered. Maar ter wille van de uitverkorenen, die hij heeft uitverkoren, heeft hij de dagen verkort” (Markus 13:19, 20; Mattheüs 24:21, 22). De dagen zouden dus verkort worden en „de uitverkorenen” gered. Wie waren zij? Beslist niet de opstandige joden die beweerden Jehovah te aanbidden maar die zijn Zoon hadden verworpen (Johannes 19:1-7; Handelingen 2:22, 23, 36). De ware uitverkorenen destijds waren die joden en niet-joden die geloof oefenden in Jezus als de Messias en Redder. God had zulke personen uitverkoren, en op Pinksteren 33 G.T. had hij hen tot een nieuwe geestelijke natie, „het Israël Gods”, gevormd. — Galaten 6:16; Lukas 18:7; Handelingen 10:34-45; 1 Petrus 2:9.
9, 10. Hoe werden de dagen van de Romeinse aanval „verkort” en met welk resultaat?
9 Werden de dagen „verkort” en de gezalfde uitverkorenen in Jeruzalem gered? Professor Graetz oppert: „[Cestius Gallus] achtte het niet raadzaam de strijd tegen heldhaftige ijveraars voort te zetten en in die tijd van het jaar, wanneer de herfstregens spoedig een aanvang zouden nemen . . . en zouden kunnen beletten dat het leger bevoorraad werd, aan een langdurige militaire onderneming te beginnen. Om die reden achtte hij het waarschijnlijk raadzamer zich terug te trekken.” Wat Cestius Gallus ook gedacht mag hebben, het Romeinse leger trok zich van de stad terug, met grote verliezen die hun door de achtervolgende joden werden toegebracht.
10 Die verbazingwekkende Romeinse aftocht maakte het mogelijk dat „vlees” — Jezus’ discipelen die in Jeruzalem in gevaar verkeerden — werd gered. De geschiedenis bericht dat toen de gelegenheid daartoe zich voordeed, christenen het gebied ontvluchtten. Wat een tentoonspreiding van Gods vermogen om al van tevoren de toekomst te kennen en om de overleving van zijn aanbidders te verzekeren! Wat gebeurde er echter met de ongelovige joden die in Jeruzalem en Judea bleven?
Tijdgenoten zouden het meemaken
11. Wat zei Jezus over „dit geslacht”?
11 Veel joden waren van mening dat hun stelsel van aanbidding, met de tempel als middelpunt, tot onbepaalde tijd zou blijven bestaan. Maar Jezus zei: „Leert . . . van de vijgeboom . . . het volgende: Zodra zijn jonge tak zacht wordt en in het blad schiet, weet gij dat de zomer nabij is. Zo ook gij, wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur. Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan voordat al deze dingen geschieden. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” — Mattheüs 24:32-35.
12, 13. Hoe zouden de discipelen Jezus’ vermelding van „dit geslacht” begrepen hebben?
12 In de jaren voorafgaande aan 66 G.T. zouden christenen veel van de inleidende onderdelen van het samengestelde teken in vervulling zien gaan — oorlogen, hongersnoden, zelfs een omvangrijke prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk (Handelingen 11:28; Kolossenzen 1:23). Maar wanneer zou het einde komen? Wat bedoelde Jezus toen hij zei: ’Dit geslacht [Grieks: geʹne·a] zal niet voorbijgaan’? Jezus had de grote massa van de destijds levende joden die hem tegenstonden, met inbegrip van de religieuze leiders, vaak ’een goddeloos, overspelig geslacht’ genoemd (Mattheüs 11:16; 12:39, 45; 16:4; 17:17; 23:36). Toen hij op de Olijfberg dus weer over „dit geslacht” sprak, bedoelde hij kennelijk niet het hele joodse geslacht door de geschiedenis heen; ook had hij het niet over zijn volgelingen, hoewel zij „een uitverkoren geslacht” waren (1 Petrus 2:9). Evenmin zei Jezus dat „dit geslacht” een tijdsperiode is.
13 Jezus had het veeleer over de joden die hem destijds tegenstonden en die de vervulling van het door hem uitgesproken teken zouden zien. Met betrekking tot de verwijzing naar „dit geslacht” in Lukas 21:32 merkt professor Joel B. Green op: „In het Derde Evangelie heeft ’dit geslacht’ (en soortgelijke zinsneden) geregeld betrekking op een categorie mensen die het voornemen van God tegenstaan. . . . [Het duidt] op mensen die het goddelijke voornemen hardnekkig de rug toekeren.”b
14. Wat maakte dat „geslacht” mee, maar hoe anders liep het voor christenen af?
14 Het goddeloze geslacht van joodse tegenstanders dat kon zien dat het teken in vervulling ging, zou tevens het einde meemaken (Mattheüs 24:6, 13, 14). En dat gebeurde ook! In 70 G.T. kwam het Romeinse leger onder aanvoering van Titus, de zoon van keizer Vespasianus, terug. Het lijden van de in de stad ingesloten joden was bijna ongelooflijk.c Flavius Josephus, die er ooggetuige van was, bericht dat er tegen de tijd dat de Romeinen de stad verwoestten ongeveer 1.100.000 joden waren omgekomen en zo’n 100.000 gevangengenomen, van wie de meesten weldra op gruwelijke wijze de dood zouden vinden door honger of in Romeinse theaters. Ja, de verdrukking van 66–70 G.T. was de grootste die Jeruzalem en het joodse samenstel ooit hadden meegemaakt of ooit zouden meemaken. Hoe anders was de afloop voor christenen die Jezus’ profetische waarschuwing ter harte hadden genomen en Jeruzalem na de aftocht van de Romeinse legers in 66 G.T. hadden verlaten! De gezalfde christelijke „uitverkorenen” werden in 70 G.T. „gered” of bleven veilig behouden. — Mattheüs 24:16, 22.
Nog een andere, toekomstige vervulling
15. Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat Jezus’ profetie een grotere vervulling na 70 G.T. zou hebben?
15 Dat was echter niet de grootse finale. Voordien had Jezus te kennen gegeven dat hij na de verwoesting van de stad in Jehovah’s naam zou komen (Mattheüs 23:38, 39; 24:2). Vervolgens maakte hij dit duidelijker in zijn op de Olijfberg uitgesproken profetie. Na melding te hebben gemaakt van de komende „grote verdrukking” zei hij dat er nadien valse christussen zouden verschijnen en dat Jeruzalem geruime tijd door de natiën vertreden zou worden (Mattheüs 24:21, 23-28; Lukas 21:24). Zou het kunnen zijn dat er een andere, grotere vervulling, zou komen? De feiten bevestigen dit. Wanneer wij Openbaring 6:2-8 (opgetekend na de verdrukking over Jeruzalem in 70 G.T.) met Mattheüs 24:6-8 en Lukas 21:10, 11 vergelijken, zien wij dat oorlog, voedseltekorten en plagen op een grotere schaal nog in het verschiet lagen. Deze grotere vervulling van Jezus’ woorden vindt plaats sinds in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak.
16-18. Wat verwachten wij dat er nog zal gebeuren?
16 Al tientallen jaren hebben Jehovah’s Getuigen onderwezen dat de huidige vervulling van het teken bewijst dat er nog een „grote verdrukking” moet komen. Het huidige goddeloze „geslacht” zal die verdrukking meemaken. Het schijnt dat er weer een beginfase (een aanval op alle valse religie) zal zijn, net zoals met Gallus’ aanval in 66 G.T. de verdrukking over Jeruzalem begon.d Vervolgens zal na een tijdsperiode van niet-vermelde duur het einde komen — vernietiging op wereldomvattende schaal, die overeenkomst vertoont met die in 70 G.T.
17 Doelend op de vlak voor ons liggende verdrukking zei Jezus: „Onmiddellijk na de verdrukking van die dagen [de vernietiging van de valse religie] zal de zon worden verduisterd, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt. En dan zal het teken van de Zoon des mensen in de hemel verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid.” — Mattheüs 24:29, 30.
18 Derhalve zegt Jezus zelf dat er zich „na de verdrukking van die dagen” zekere hemelverschijnselen zullen voordoen. (Vergelijk Joël 2:28-32; 3:15.) Dit zal ongehoorzame mensen dermate verbazen en schokken dat zij „zich in weeklacht [zullen] slaan”. Velen zullen „mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen”. Maar dit zal niet het geval zijn met ware christenen! Dezen ’zullen hun hoofd omhoogheffen, omdat hun bevrijding nabij komt’. — Lukas 21:25, 26, 28.
Het oordeel staat voor de deur!
19. Hoe kunnen wij vaststellen wanneer de gelijkenis van de schapen en de bokken in vervulling zal gaan?
19 Merk op dat Mattheüs 24:29-31 voorzegt dat (1) de Zoon des mensen komt, (2) deze komst met grote heerlijkheid zal zijn, (3) de engelen bij hem zullen zijn en (4) alle stammen der aarde hem zullen zien. Jezus herhaalt deze aspecten in de gelijkenis van de schapen en de bokken (Mattheüs 25:31-46). Wij kunnen derhalve concluderen dat deze gelijkenis handelt over de tijd wanneer Jezus, na de beginfase van de grote verdrukking, met zijn engelen zal komen en op zijn troon gaat zitten om te oordelen (Johannes 5:22; Handelingen 17:31; vergelijk 1 Koningen 7:7; Daniël 7:10, 13, 14, 22, 26; Mattheüs 19:28). Wie zullen er worden geoordeeld en wat zal het resultaat zijn? De gelijkenis toont aan dat Jezus zijn aandacht op alle natiën zal richten, alsof zij vlak voor zijn hemelse troon vergaderd waren.
20, 21. (a) Wat zal er met de schapen uit Jezus’ gelijkenis gebeuren? (b) Wat zullen de bokken in de toekomst ervaren?
20 Met schapen te vergelijken mannen en vrouwen zullen aan Jezus’ rechterzijde van gunst worden geplaatst. Waarom? Omdat zij hun gelegenheden hebben gebruikt om goed te doen aan zijn broeders — gezalfde christenen, die deel zullen uitmaken van Christus’ hemelse koninkrijk (Daniël 7:27; Hebreeën 2:9–3:1). In overeenstemming met deze gelijkenis hebben miljoenen met schapen te vergelijken christenen Jezus’ geestelijke broeders erkend en hebben hun best gedaan hen te ondersteunen. Dientengevolge heeft de „grote schare” de op de bijbel gebaseerde hoop om „de grote verdrukking” te overleven en vervolgens voor eeuwig te leven in het Paradijs, het aardse domein van Gods koninkrijk. — Openbaring 7:9, 14; 21:3, 4; Johannes 10:16.
21 Wat zal het anders met de bokken aflopen! Over hen wordt in Mattheüs 24:30 gezegd dat zij „zich in weeklacht slaan” wanneer Jezus komt. En daar hebben zij alle reden voor, want zij zullen een bericht hebben opgebouwd waaruit blijkt dat zij het goede nieuws van het Koninkrijk hebben verworpen, dat zij Jezus’ discipelen hebben tegengestaan en dat zij de wereld, die voorbijgaat, hebben verkozen (Mattheüs 10:16-18; 1 Johannes 2:15-17). Jezus — niet een van zijn discipelen op aarde — bepaalt wie de bokken zijn. Over hen zegt hij: „Dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding.” — Mattheüs 25:46.
22. Welk onderdeel van Jezus’ profetie verdient onze verdere aandacht?
22 Ons toegenomen begrip van de profetie in Mattheüs hoofdstuk 24 en 25 is opwindend. Maar er is een onderdeel van Jezus’ profetie dat onze verdere aandacht verdient — ’het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt en in een heilige plaats staat’. Jezus drukte zijn volgelingen op het hart met betrekking hiertoe onderscheidingsvermogen te gebruiken en gereed te zijn stappen te ondernemen (Mattheüs 24:15, 16). Wat is dit „walgelijke ding”? Wanneer staat het in een heilige plaats? En hoe zijn onze huidige en toekomstige levensvooruitzichten hierbij betrokken? Dit zal in het volgende artikel worden besproken.
[Voetnoten]
a Zie de studieartikelen in De Wachttoren van 15 februari 1994, 15 oktober en 1 november 1995 en 15 augustus 1996.
b De Britse geleerde G. R. Beasley-Murray merkt op: „De uitdrukking ’dit geslacht’ dient voor uitleggers geen moeilijkheid op te leveren. Hoewel het woord genea in het vroegere Grieks weliswaar geboorte, nageslacht en derhalve geslacht in de zin van door gemeenschappelijke afstamming gekenmerkte groep betekende, . . . wordt het in de [Griekse Septuaginta] het meest gebruikt ter vertaling van de Hebreeuwse term dôr, die mensenleeftijd, tijdperk, of geslacht in de zin van tijdgenoten betekent. . . . In aan Jezus toegeschreven uitspraken schijnt de term een tweeledige betekenis te hebben; enerzijds wordt daarmee altijd op zijn tijdgenoten gedoeld, en anderzijds ligt er altijd kritiek in opgesloten.”
c In History of the Jews zegt professor Graetz dat de Romeinen soms 500 gevangenen per dag aan palen hingen. Andere gevangengenomen joden werden de handen afgehakt en vervolgens werden zij weer de stad ingestuurd. Wat voor toestanden heersten daar? „Het geld had zijn waarde verloren, want er kon geen brood voor worden gekocht. Mannen vochten in de straten wanhopig om het weerzinwekkendste en walgelijkste voedsel, een handvol stro, een stuk leer of voor de honden gegooid afval. . . . Het snel toenemende aantal onbegraven lijken verpestte de zwoele zomerlucht en de bevolking viel ten prooi aan ziekte, honger en het zwaard.”
d Het volgende artikel bespreekt dit aspect van de toekomstige verdrukking.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Hoe ging Mattheüs 24:4-14 in de eerste eeuw in vervulling?
◻ Hoe werden, zoals in Mattheüs 24:21, 22 was voorzegd, in de tijd van de apostelen de dagen verkort en werd er vlees gered?
◻ Waardoor werd het in Mattheüs 24:34 genoemde „geslacht” gekenmerkt?
◻ Hoe weten wij dat de op de Olijfberg uitgesproken profetie nog een andere, grotere vervulling zou hebben?
◻ Wanneer en hoe zal de gelijkenis van de schapen en de bokken in vervulling gaan?
[Illustratie op blz. 12]
Detail op de Titusboog in Rome waarop buit van Jeruzalems verwoesting staat afgebeeld
[Verantwoording]
Soprintendenza Archeologica di Roma