Gered uit een „goddeloos geslacht”
„O ongelovig en verdraaid geslacht, hoe lang moet ik nog bij u blijven en u verdragen?” — LUKAS 9:41.
1. (a) Waarvan is onze rampspoedige tijd een voorbode? (b) Wat zegt de Schrift over overlevenden?
WIJ leven in een rampspoedige tijd. Aardbevingen, overstromingen, hongersnoden, ziekte, wetteloosheid, bombardementen, afgrijselijke oorlogvoering — deze rampspoeden en nog meer hebben de mensheid tijdens onze twintigste eeuw overspoeld. De allergrootste rampspoed dreigt ons echter in de nabije toekomst te treffen. Welke rampspoed? Een „grote verdrukking . . . zoals er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, neen, en ook niet meer zal voorkomen” (Mattheüs 24:21). Toch kunnen velen van ons uitzien naar een vreugdevolle toekomst! Waarom? Omdat Gods Woord „een grote schare” beschrijft „die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen . . . ’Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen . . . Zij zullen geen honger of dorst meer lijden . . . En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.’” — Openbaring 7:1, 9, 14-17.
2. Wat was de eerste profetische vervulling van de beginverzen van Mattheüs 24, Markus 13 en Lukas 21?
2 Het geïnspireerde verslag in Mattheüs 24:3-22, Markus 13:3-20 en Lukas 21:7-24 vormt het eerste gedeelte van Jezus’ profetische beschrijving van „het besluit van het samenstel van dingen”.a Deze profetie had een eerste vervulling ten aanzien van het verdorven joodse samenstel van dingen in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening, culminerend in een weergaloze „grote verdrukking” die over de joden kwam. De gehele religieuze en politieke structuur van het joodse samenstel, met Jeruzalems tempel als middelpunt, werd omvergeworpen om nooit meer hersteld te worden.
3. Waarom is het dringend noodzakelijk dat wij thans acht slaan op Jezus’ profetie?
3 Laten wij nu de omstandigheden beschouwen waaronder de eerste vervulling van Jezus’ profetie plaatsvond. Dit zal ons helpen de parallelle vervulling in deze tijd beter te begrijpen. Het zal ons tonen hoe dringend noodzakelijk het is nu positieve stappen te doen teneinde de allergrootste verdrukking die de gehele mensheid bedreigt, te overleven. — Romeinen 10:9-13; 15:4; 1 Korinthiërs 10:11; 15:58.
„Het einde” — Wanneer?
4, 5. (a) Waarom waren godvrezende joden uit de eerste eeuw G.T. geïnteresseerd in de profetie van Daniël 9:24-27? (b) Hoe werd deze profetie vervuld?
4 Omstreeks 539 v.G.T. ontving Gods profeet Daniël een visioen van gebeurtenissen die zich tijdens de laatste „week” van een periode van „zeventig [jaar]weken” zouden voordoen (Daniël 9:24-27). Deze „weken” begonnen in 455 v.G.T., toen koning Artaxerxes van Perzië opdracht gaf de stad Jeruzalem te herbouwen. De laatste „week” begon toen de Messias, Jezus Christus, bij zijn doop en zalving in 29 G.T. verscheen.b Godvrezende joden uit de eerste eeuw G.T. waren zich terdege bewust van deze tijdfactor in Daniëls profetie. In Lukas 3:15 lezen wij bijvoorbeeld met betrekking tot de menigten die in 29 G.T. samenstroomden om de prediking van Johannes de Doper te horen, dat „het volk vol verwachting was en allen in hun hart overlegden omtrent Johannes: ’Zou hij misschien de Christus zijn?’”
5 De zeventigste „week” zou een periode van zeven jaar zijn waarin de joden speciale gunst werd betoond. Deze periode, die in 29 G.T. begon, omvatte Jezus’ doop en bediening, zijn offerandelijke dood „op de helft van de week” in 33 G.T. en nog een ’halve week’ tot 36 G.T. Tijdens deze „week” werd de gelegenheid om Jezus’ gezalfde discipelen te worden, exclusief aan godvrezende joden en joodse proselieten geboden. In 70 G.T., een jaar dat niet van tevoren bekend was, vernietigden de Romeinse legioenen onder Titus het afvallige joodse samenstel vervolgens volledig. — Daniël 9:26, 27.
6. Hoe kwam „het walgelijke ding” in 66 G.T. in actie, en hoe reageerden de christenen?
6 Aldus werd de joodse priesterschap, die Jeruzalems tempel had bezoedeld en de moord op Gods Zoon had beraamd, verdelgd. Ook de nationale en stamarchieven werden vernietigd. Daarna kon geen enkele jood wettelijk aanspraak maken op een priesterlijke of koninklijke erfenis. Maar gelukkig waren de gezalfde geestelijke joden afgescheiden als een koninklijke priesterschap om ’alom de voortreffelijkheden bekend te maken’ van Jehovah God (1 Petrus 2:9). Toen het Romeinse leger in 66 G.T. Jeruzalem voor de eerste maal belegerde en zelfs de tempelmuur ondergroef, herkenden christenen die militaire strijdmacht als „het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, waarover door bemiddeling van de profeet Daniël gesproken is, [staande] in een heilige plaats”. Gehoorzaam aan Jezus’ profetische gebod vluchtten de christenen in Jeruzalem en Judea voor bescherming naar het bergland. — Mattheüs 24:15, 16; Lukas 21:20, 21.
7, 8. Welk „teken” zagen de christenen, maar wat wisten zij niet?
7 Die getrouwe joodse christenen zagen de vervulling van Daniëls profetie en waren ooggetuigen van de rampspoedige oorlogen, hongersnoden, pestilenties, aardbevingen en wetteloosheid die Jezus als een onderdeel van het „teken . . . van het besluit van het samenstel van dingen” had voorzegd (Mattheüs 24:3). Maar had Jezus hun verteld wanneer Jehovah daadwerkelijk het oordeel aan dat verdorven samenstel zou voltrekken? Nee. Wat hij over het hoogtepunt van zijn toekomstige koninklijke tegenwoordigheid voorzei, was beslist ook van toepassing op de eerste-eeuwse „grote verdrukking”: „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen.” — Mattheüs 24:36.
8 Aan de hand van Daniëls profetie hadden de joden kunnen berekenen wanneer Jezus als de Messias zou verschijnen (Daniël 9:25). Maar hun werd geen datum gegeven voor de „grote verdrukking” waarin het afvallige joodse samenstel van dingen uiteindelijk werd verwoest. Pas na de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel beseften zij dat 70 G.T. de datum was. Zij waren zich echter wel bewust van Jezus’ profetische woorden dat „dit geslacht geenszins zal voorbijgaan voordat al deze dingen geschieden” (Mattheüs 24:34). De toepassing van het hier gebruikte woord „geslacht” is kennelijk anders dan in Prediker 1:4, waar sprake is van opeenvolgende geslachten die in de loop van een tijdsperiode komen en gaan.
Waarop duidt „dit geslacht”?
9. Hoe definiëren lexicons het Griekse woord geʹne·a?
9 Hoe zullen de vier apostelen die met Jezus op de Olijfberg zaten en zijn profetie over „het besluit van het samenstel van dingen” hoorden, de uitdrukking „dit geslacht” hebben opgevat? In de Evangeliën is het woord „geslacht” de vertaling van het Griekse woord geʹne·a, dat moderne lexicons als volgt definiëren: „Lett[erlijk] degenen die v[an] een gemeenschappelijke voorvader afstammen” (Walter Bauers Greek-English Lexicon of the New Testament). „Dat wat verwekt is, een familie; . . . opeenvolgende leden van een nakomelingschap . . . of van een gekenmerkte groep . . . of van het geheel der mensen die in dezelfde tijd leven, Matth. 24:34; Mark. 13:30; Luk. 1:48; 21:32; Fil. 2:15, en vooral van degenen van het joodse geslacht die in dezelfde periode leven” (W. E. Vines Expository Dictionary of New Testament Words). „Dat wat verwekt is, mensen van dezelfde afstamming, een familie; . . . het geheel der mensen die in dezelfde tijd leven: Mt. xxiv. 34; Mk. xiii. 30; Lk. i. 48 . . . i[n] h[et] b[ijzonder] gebruikt met betrekking tot het joodse geslacht dat in een en dezelfde periode leefde.” — J. H. Thayers Greek-English Lexicon of the New Testament.
10. (a) Welke identieke definitie geven twee autoriteiten wanneer zij Mattheüs 24:34 aanhalen? (b) Hoe wordt deze definitie door een theologisch woordenboek en enkele bijbelvertalingen ondersteund?
10 Vine en Thayer halen dus beiden Mattheüs 24:34 aan wanneer zij „dit geslacht” (he geʹne·a hauʹte) definiëren als „het geheel der mensen die in dezelfde tijd leven”. De Theological Dictionary of the New Testament (1964) ondersteunt deze definitie door te verklaren: „Dat Jezus het woord ’geslacht’ gebruikt, duidt erop dat hij volledigheid beoogt: hij doelt op het hele volk en is zich bewust van hun gemeenschappelijke zondigheid.” Een „gemeenschappelijke zondigheid” trad beslist duidelijk aan het licht in de joodse natie toen Jezus op aarde was, evenals ze een kenmerk is van het wereldsamenstel in deze tijd.c
11. (a) Door welke autoriteit dienen wij ons in de eerste plaats te laten leiden wanneer wij willen vaststellen hoe he geʹne·a hauʹte toegepast moet worden? (b) Hoe heeft deze autoriteit de term gebruikt?
11 Christenen die deze kwestie bestuderen, laten hun denkwijze natuurlijk in de eerste plaats leiden door de manier waarop de geïnspireerde evangelieschrijvers de Griekse term he geʹne·a hauʹte, of „dit geslacht”, gebruikten toen zij Jezus’ woorden weergaven. De uitdrukking werd consequent in negatieve zin gebruikt. Zo noemde Jezus de joodse religieuze leiders „slangen, adderengebroed”, en zei vervolgens dat het oordeel van Gehenna aan „dit geslacht” voltrokken zou worden (Mattheüs 23:33, 36). Was dit oordeel evenwel beperkt tot de huichelachtige religieuze leiders? Beslist niet. Bij een aantal gelegenheden hoorden Jezus’ discipelen hem over „dit geslacht” spreken en de term onveranderlijk in een veel ruimere betekenis toepassen. Welke betekenis was dat?
„Dit goddeloze geslacht”
12. Hoe bracht Jezus ten aanhoren van zijn discipelen „de scharen” met „dit geslacht” in verband?
12 In 31 G.T., tijdens Jezus’ grote bediening in Galilea en kort na het Pascha, hoorden zijn discipelen hem tot „de scharen” zeggen: „Met wie zal ik dit geslacht vergelijken? Het gelijkt op jonge kinderen die op de marktplaatsen zitten en hun speelmakkers toeroepen en zeggen: ’Wij hebben voor u op de fluit gespeeld, maar gij hebt niet gedanst; wij hebben geweeklaagd, maar gij hebt u niet in droefheid geslagen.’ Want Johannes [de Doper] is gekomen, niet etend en niet drinkend, en toch zegt men: ’Hij heeft een demon’; de Zoon des mensen [Jezus] is gekomen, wèl etend en wèl drinkend, en nog zegt men: ’Ziet! Een mens die een veelvraat is en verslaafd aan het drinken van wijn, een vriend van belastinginners en zondaars.’” Voor die beginselloze „scharen” was het nooit goed! — Mattheüs 11:7, 16-19.
13. Wie werden door Jezus, in tegenwoordigheid van zijn discipelen, als „dit goddeloze geslacht” geïdentificeerd en veroordeeld?
13 Later in 31 G.T., toen Jezus en zijn discipelen aan hun tweede predikingstocht in Galilea begonnen, vroegen „enigen der schriftgeleerden en Farizeeën” Jezus om een teken. Hij zei hun en „de scharen” die aanwezig waren: „Een goddeloos en overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de reusachtige vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn. . . . Zo zal het ook gaan met dit goddeloze geslacht” (Mattheüs 12:38-46). Kennelijk omvatte „dit goddeloze geslacht” zowel de religieuze leiders als „de scharen” die nooit zover kwamen dat zij een begrip kregen van het teken dat met Jezus’ dood en opstanding in vervulling ging.d
14. Welke veroordeling hoorden Jezus’ discipelen hem over de Sadduceeën en de Farizeeën uitspreken?
14 Na het Pascha in 32 G.T., toen Jezus en zijn discipelen in het Galilese gebied van Magadan kwamen, vroegen de Sadduceeën en de Farizeeën Jezus opnieuw om een teken. Hij herhaalde tegenover hen: „’Een goddeloos en overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona.’ Daarop ging hij weg en liet hen achter” (Mattheüs 16:1-4). Die religieuze huichelaars waren als leiders van de ongelovige „scharen” die door Jezus als „dit goddeloze geslacht” werden veroordeeld, werkelijk uitermate laakbaar.
15. Hoe kregen Jezus en zijn discipelen vlak voor en opnieuw onmiddellijk na de transfiguratie te maken met ’dit geslacht’?
15 Tegen het einde van zijn bediening in Galilea riep Jezus de schare en zijn discipelen bij zich en zei: „Wie zich in dit overspelige en zondige geslacht over mij en mijn woorden schaamt, over hem zal ook de Zoon des mensen zich schamen” (Markus 8:34, 38). De onberouwvolle joden in die tijd vormden dus kennelijk „dit overspelige en zondige geslacht”. Toen Jezus en zijn discipelen enkele dagen later, na Jezus’ transfiguratie, „bij de schare kwamen”, vroeg een man aan Jezus of hij zijn zoon wilde genezen. Jezus merkte op: „O ongelovig en verdraaid geslacht, hoe lang moet ik nog bij u blijven? Hoe lang moet ik u nog verdragen?” — Mattheüs 17:14-17; Lukas 9:37-41.
16. (a) Hoe veroordeelde Jezus toen hij in Judea was „de scharen” opnieuw? (b) Hoe beging „dit geslacht” de boosaardigste van alle misdaden?
16 Het was waarschijnlijk in Judea, na het Loofhuttenfeest in 32 G.T., dat Jezus „de scharen” die rondom hem „samenstroomden”, opnieuw veroordeelde door te zeggen: „Dit geslacht is een goddeloos geslacht; het zoekt een teken. Maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona” (Lukas 11:29). Ten slotte, toen de religieuze leiders Jezus voor het gerecht brachten, bood Pilatus aan hem vrij te laten. Het verslag zegt: „De overpriesters en de oudere mannen overreedden de scharen dat zij om Barabbas zouden vragen, doch Jezus zouden laten ombrengen. . . . Pilatus zei tot hen: ’Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus wordt genoemd?’ Zij zeiden allen: ’Aan de paal met hem!’ Hij zei: ’Wat voor slechts heeft hij dan gedaan?’ Maar zij bleven des te meer schreeuwen: ’Aan de paal met hem!’” Dat „goddeloze geslacht” wilde Jezus’ bloed zien! — Mattheüs 27:20-25.
17. Hoe reageerden sommigen van „dit kromme geslacht” op Petrus’ prediking met Pinksteren?
17 Een „ongelovig en verdraaid geslacht”, opgehitst door zijn religieuze leiders, had aldus een zeer belangrijk aandeel aan het bewerkstelligen van de dood van de Heer Jezus Christus. Vijftig dagen later, met Pinksteren 33 G.T., ontvingen de discipelen heilige geest en begonnen in verschillende talen te spreken. Op het horen van het geluid „kwam de menigte bijeen”, en de apostel Petrus sprak hen toe als „mannen van Judea en al gij inwoners van Jeruzalem” en zei: „Deze man [Jezus] . . . hebt gij door de hand van wetteloze mensen aan een paal geslagen en om het leven gebracht.” Hoe reageerden sommigen van die luisteraars? „Zij [werden] diep in hun hart getroffen.” Petrus deed vervolgens een beroep op hen om berouw te hebben. Hij „legde . . . grondig getuigenis af en bleef hen vermanen en zei: ’Wordt gered uit dit kromme geslacht.’” Als reactie hierop waren er ongeveer drieduizend die „zijn woord van harte aanvaardden [en] werden gedoopt”. — Handelingen 2:6, 14, 23, 37, 40, 41.
„Dit geslacht” geïdentificeerd
18. Waarop heeft Jezus’ gebruik van de term „dit geslacht” consequent betrekking?
18 Wat is derhalve het „geslacht” waarop Jezus in tegenwoordigheid van zijn discipelen zo vaak doelde? Hoe begrepen zij zijn woorden: „Dit geslacht [zal] geenszins . . . voorbijgaan voordat al deze dingen geschieden”? Jezus stapte beslist niet af van de onveranderlijke manier waarop hij de term „dit geslacht” gebruikte, die hij consequent toepaste op de grote menigte tijdgenoten met hun „blinde gidsen”, die samen de joodse natie vormden (Mattheüs 15:14). „Dit geslacht” ervoer alle door Jezus voorzegde ellende en ging toen voorbij in een weergaloze „grote verdrukking” die over Jeruzalem kwam. — Mattheüs 24:21, 34.
19. Wanneer en hoe gingen de „hemel en aarde” van het joodse samenstel voorbij?
19 In de eerste eeuw velde Jehovah het oordeel over het joodse volk. Berouwvolle personen, die geloof gingen oefenen in Jehovah’s barmhartige voorziening door bemiddeling van Christus, werden uit die „grote verdrukking” gered. Alle geprofeteerde dingen gebeurden precies zoals Jezus had voorzegd, en vervolgens gingen de „hemel en aarde” van het joodse samenstel van dingen — de gehele natie, met haar religieuze leiders en goddeloze mensenmaatschappij — voorbij. Jehovah had het oordeel voltrokken! — Mattheüs 24:35; vergelijk 2 Petrus 3:7.
20. Op welke actuele vermaning moeten alle christenen dringend noodzakelijk acht slaan?
20 De joden die aandacht hadden geschonken aan Jezus’ profetische woorden beseften dat hun redding niet afhing van pogingen om de lengte van een „geslacht” of van enkele gedateerde „tijden of tijdperken” te berekenen, maar van het afgescheiden blijven van het goddeloze eigentijdse geslacht en ijverig Gods wil doen. Hoewel de laatste woorden van Jezus’ profetie van toepassing zijn op de grote vervulling in onze tijd, moesten ook de eerste-eeuwse joodse christenen acht slaan op de vermaning: „Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” — Lukas 21:32-36; Handelingen 1:6-8.
21. Welke plotselinge ontwikkeling kunnen wij in de nabije toekomst verwachten?
21 Thans is „de grote dag van Jehovah . . . nabij en haast zich zeer” (Zefanja 1:14-18; Jesaja 13:9, 13). Plotseling, op Jehovah’s eigen van tevoren vastgestelde ’dag en uur’, zal zijn toorn worden uitgegoten over de religieuze, politieke en commerciële elementen van de wereld, te zamen met de weerspannige mensen die dit hedendaagse ’goddeloze en overspelige geslacht’ vormen (Mattheüs 12:39; 24:36; Openbaring 7:1-3, 9, 14). Hoe zult u uit „de grote verdrukking” gered kunnen worden? Ons volgende artikel zal hier antwoord op geven en nader ingaan op de grootse hoop voor de toekomst.
[Voetnoten]
a Zie voor een gedetailleerd overzicht van deze profetie de tabel op blz. 14, 15 van De Wachttoren van 15 februari 1994.
b Zie voor verdere inlichtingen over de jaar-„weken” blz. 130-132 van het boek De bijbel — Gods woord of dat van mensen?, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
c Sommige bijbels geven he geʹne·a hauʹte in Mattheüs 24:34 als volgt weer: „deze mensen” (De Katholieke Bijbel [1938], door L. Himmelreich en C. Smits); „deze natie” (The New Testament — An Expanded Translation [1961], door K. S. Wuest; „dit volk” (Jewish New Testament [1979], door D. H. Stern).
d Deze ongelovige „scharen” dienen niet gelijkgesteld te worden met de ʽam-ha·ʼaʹrets, of „het volk van het land”, met wie de trotse religieuze leiders weigerden om te gaan maar met wie Jezus ’medelijden had’. — Mattheüs 9:36; Johannes 7:49.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat leren wij uit de vervulling van Daniël 9:24-27?
◻ Hoe definiëren moderne lexicons het bijbelse gebruik van de term „dit geslacht”?
◻ Hoe heeft Jezus de term „geslacht” consequent gebruikt?
◻ Hoe ging Mattheüs 24:34, 35 in de eerste eeuw in vervulling?
[Illustratie op blz. 12]
Jezus vergeleek „dit geslacht” met een menigte weerspannige kinderen
[Illustratie op blz. 15]
Alleen Jehovah wist van tevoren het uur voor de voltrekking van het oordeel aan het goddeloze joodse samenstel