GETROUWE EN BELEIDVOLLE SLAAF
In het antwoord dat Jezus Christus de apostelen gaf op hun vraag omtrent zijn toekomstige tegenwoordigheid en het besluit van het bestaande samenstel van dingen, verwerkte hij een gelijkenis of illustratie die handelde over een „getrouwe en beleidvolle slaaf”. De getrouwe slaaf werd door zijn meester aangesteld over diens huisknechten om ervoor te zorgen dat zij hun voedsel kregen. Indien de slaaf bij de terugkeer van zijn meester (kennelijk van de een of andere reis) werd goedgekeurd, zou hij als beloning over alle bezittingen van de meester worden aangesteld. — Mt 24:3, 45-51.
In de parallelle illustratie in Lukas 12:42-48 wordt de slaaf een beheerder genoemd, dat wil zeggen, een huismeester of -bestuurder, iemand die over dienstknechten is aangesteld, hoewel hij zelf eveneens een dienstknecht is. In de oudheid nam een getrouwe slaaf dikwijls die positie in. (Vgl. Ge 24:2; ook het geval van Jozef in Ge 39:1-6.) In Jezus’ illustratie krijgt de beheerder eerst slechts tot taak het toezicht uit te oefenen op de voedselvoorraad en er zorg voor te dragen dat dit voedsel op de juiste tijd aan het lichaam van bedienden of dienstknechten van de meester wordt uitgedeeld. Omdat hij zich op getrouwe en beleidvolle wijze van deze bediening kwijt, wordt zijn toewijzing later uitgebreid en krijgt hij het toezicht over alle bezittingen van de meester. Het is duidelijk wie de hier genoemde „meester” (Gr.: kuʹri·os, ook weergegeven met „heer”) is, want Jezus had reeds aangetoond dat hijzelf die positie ten aanzien van zijn discipelen innam, en bij gelegenheid spraken zij hem ook zo aan (Mt 10:24, 25; 18:21; 24:42; Jo 13:6, 13). Nu rest nog de vraag wie of wat door de getrouwe en beleidvolle slaaf of beheerder wordt afgebeeld en wat er met zijn uitdelen van voedsel aan de huisknechten wordt bedoeld.
Het woord „slaaf” staat in het enkelvoud. Dit betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat de „slaaf” slechts één bepaalde persoon afbeeldt die zo’n voorrecht zou krijgen. De Schrift bevat voorbeelden waaruit blijkt dat een enkelvoudig zelfstandig naamwoord wordt gebruikt om een collectieve groep aan te duiden. Zo richt Jehovah zich bijvoorbeeld tot de natie Israël als collectieve groep en zegt dan tot hen: „Gij zijt mijn getuigen [meervoud], . . . ja, mijn knecht [enkelvoud] die ik verkozen heb” (Jes 43:10). „De antichrist” blijkt een collectieve groep te zijn die uit individuele antichristen bestaat (1Jo 2:18; 2Jo 7). Zo gaat het ook om een samengestelde slaaf. Die zou in de tijd van het einde het kanaal worden voor het „te rechter tijd” geven van geestelijk voedsel (Mt 24:3, 45; Lu 12:42). In de eerste eeuw stelde Jezus het patroon in voor de manier waarop geestelijk voedsel in de christelijke gemeente uitgedeeld zou worden. Net zoals hij letterlijk voedsel via enkele discipelen aan de menigte uitdeelde, zo zou ook geestelijk voedsel via enkele personen worden verschaft (Mt 14:19; Mr 6:41; Lu 9:16). Jezus leidde de apostelen op voor de rol die zij na Pinksteren 33 G.T. zouden hebben: een kanaal voor het uitdelen van geestelijk voedsel. Later gingen zij met andere ouderlingen als een besturend lichaam dienen dat problemen behandelde en leiding gaf aan het prediken en onderwijzen van het goede nieuws van het Koninkrijk (Han 2:42; 8:14; 15:1, 2, 6-29). Na de dood van de apostelen begon een grote afval. Maar in de tijd van het einde koos Jezus een kleine groep gezalfde mannen uit om als „de getrouwe en beleidvolle slaaf” te dienen en tijdens zijn tegenwoordigheid geestelijk voedsel te bereiden en uit te delen. Zo volgt hij het patroon uit de eerste eeuw om velen via enkele personen te voeden.
De huisknechten zijn alle leden van de christelijke gemeente die geestelijk voedsel krijgen, zowel de gezalfden als de „andere schapen” (Jo 10:16). Daar horen ook de individuele leden van „de getrouwe en beleidvolle slaaf” bij, aangezien het voedsel ook aan hen wordt uitgedeeld. Degenen die de getrouwe slaaf vormen, zullen meer verantwoordelijkheid krijgen als zij bij de beloofde komst van de meester getrouw blijken te zijn. Wanneer zij hun hemelse beloning ontvangen en mederegeerders met Christus worden, zal hij hen aanstellen over „al zijn bezittingen”. Samen met de rest van de 144.000 zullen zij delen in Christus’ grote hemelse autoriteit. — Mt 24:46, 47; Lu 12:43, 44.