Jezus’ leven en bediening
De illustratie van de talenten
JEZUS zet het gesprek met zijn apostelen op de Olijfberg voort door hun nog een illustratie te vertellen, de tweede in een reeks van drie. Enkele dagen tevoren, toen hij in Jericho was, had hij de illustratie van de minen verteld om aan te tonen dat het Koninkrijk nog ver in de toekomst lag. Hoewel de illustratie die hij nu vertelt enkele overeenkomstige kenmerken heeft, beschrijft ze in de vervulling ervan activiteiten tijdens Christus’ tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht. Ze illustreert dat zijn discipelen terwijl zij nog op aarde zijn, moeten werken om „zijn bezittingen” te vermeerderen.
Jezus begint: „Want het [dat wil zeggen, omstandigheden in verband met het Koninkrijk] is zoals met een mens die toen hij op het punt stond naar het buitenland te reizen, zijn slaven bij zich riep en zijn bezittingen aan hen toevertrouwde.” Jezus is de mens die, voordat hij naar het buitenland of de hemel reist, aan zijn slaven — de discipelen die in aanmerking komen voor het hemelse koninkrijk — zijn bezittingen toevertrouwt. Deze bezittingen zijn niet stoffelijk maar vertegenwoordigen een ontgonnen veld dat door zijn toedoen een potentieel bevat om meer discipelen voort te brengen.
Kort voordat Jezus naar de hemel opstijgt, vertrouwt hij zijn bezittingen aan zijn slaven toe. Hoe? Door hun de instructie te geven het ontgonnen veld te blijven bewerken door de Koninkrijksboodschap tot de verst verwijderde streken der aarde te prediken. Zoals Jezus zegt: „Aan de een [gaf hij] vijf talenten, aan een ander twee, aan weer een ander één, een ieder naar zijn eigen bekwaamheid, en hij ging naar het buitenland.”
De acht talenten — Christus’ bezittingen — worden aldus overeenkomstig de bekwaamheden of geestelijke mogelijkheden van de slaven uitgedeeld. Elk van de slaven vertegenwoordigt een klasse van discipelen. In de eerste eeuw omvatte de klasse die de vijf talenten ontving, kennelijk de apostelen. Jezus vertelt verder dat de slaven die de vijf en de twee talenten ontvingen, beide door hun Koninkrijksprediking en het maken van discipelen hun talenten verdubbelden. De slaaf die het ene talent ontving, verborg het evenwel in de grond.
„Na een lange tijd”, vervolgt Jezus, „kwam de meester van die slaven en hield afrekening met hen.” Pas in de twintigste eeuw, ongeveer 1900 jaar later, keerde Christus terug om afrekening te houden, zodat het werkelijk „na een lange tijd” was. Vervolgens legt Jezus uit:
„Die de vijf talenten had ontvangen, trad derhalve naar voren en bracht vijf extra talenten, terwijl hij zei: ’Meester, gij hebt mij vijf talenten toevertrouwd; zie, ik heb er nog vijf talenten bij verworven.’ Zijn meester zei tot hem: ’Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf! Gij zijt over weinig dingen getrouw geweest. Ik zal u over veel dingen aanstellen. Ga de vreugde van uw meester binnen.’” De slaaf die de twee talenten had ontvangen, verdubbelde zijn talenten eveneens en ontving dezelfde lof en beloning.
Hoe gaan deze getrouwe slaven echter de vreugde van hun Meester binnen? Welnu, de vreugde die hun Meester, Jezus Christus, zou ontvangen wanneer hij naar het buitenland, naar zijn Vader in de hemel, ging, was het Koninkrijk in bezit te mogen nemen. De getrouwe slaven in de hedendaagse tijd smaken de grote vreugde verdere Koninkrijksverantwoordelijkheden te mogen behartigen, en als zij hun aardse loopbaan beëindigen, zal hun de allesovertreffende vreugde ten deel vallen opgewekt te worden om het hemelse koninkrijk binnen te gaan. Maar hoe staat het met de derde slaaf?
„Meester, ik wist dat gij een veeleisend mens zijt”, klaagt deze slaaf. „Daarom werd ik bevreesd en ben ik uw talent in de grond gaan verbergen. Hier hebt gij het uwe.” De slaaf had bewust geweigerd het ontgonnen veld te bewerken door te prediken en discipelen te maken. Daarom noemt de meester hem ’slecht en traag’ en spreekt hij het vonnis uit: „Neemt hem . . . het talent af . . . en werpt de onnutte slaaf in de duisternis buiten. Daar zal hij wenen en knarsetanden.” Doordat deze boze-slaafklasse wordt buitengeworpen, worden degenen die er deel van uitmaken, van alle geestelijke vreugde beroofd.
Dit vormt een ernstige les voor allen die belijden volgelingen van Christus te zijn. Indien zij de lof en beloning van hun hemelse Meester willen ontvangen en het willen vermijden in de buiten heersende duisternis geworpen en uiteindelijk vernietigd te worden, moeten zij voor de toename van zijn bezittingen werken door een volledig aandeel aan het predikingswerk te hebben. Maakt u in dit opzicht een ijverig gebruik van uw bekwaamheden? Matthéüs 25:14-30.
◆ Welke les is in deze volgende illustratie vervat?
◆ Wie zijn de slaven, en wat zijn de bezittingen die hun worden toevertrouwd?
◆ Wanneer komt de meester om afrekening te houden, en wat treft hij aan?
◆ Welke vreugde gaat de getrouwe slaaf binnen, en wat gebeurt er met de slechte slaaf?