-
Hoe zult u staan voor de oordeelstroon?De Wachttoren 1995 | 15 oktober
-
-
„Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen.” — MATTHEÜS 25:31.
-
-
Hoe zult u staan voor de oordeelstroon?De Wachttoren 1995 | 15 oktober
-
-
4. Wat is ons begrip geweest omtrent de tijdsbepaling van de gelijkenis van de schapen en de bokken, maar waarom zullen wij nu aandacht aan de gelijkenis schenken? (Spreuken 4:18)
4 Wij hebben lange tijd gemeend dat de gelijkenis liet zien dat Jezus in 1914 plaatsnam op zijn troon en sindsdien oordelen velde — eeuwig leven voor de schapen, definitieve dood voor de bokken. Maar uit een herbeschouwing van de gelijkenis blijkt dat wij ons begrip moeten herzien wat de tijdsbepaling van de gelijkenis betreft alsook wat erdoor wordt geïllustreerd. Dit verbeterde inzicht laat duidelijk uitkomen hoe belangrijk ons predikingswerk en van welk groot gewicht de reactie van de mensen is. Laten wij, om te zien waarop dit diepere begrip van de gelijkenis gebaseerd is, eens beschouwen wat de bijbel te kennen geeft over Jehovah en Jezus als Koningen en als Rechters.
Jehovah als de Opperste Rechter
5, 6. Waarom is het passend Jehovah niet alleen als Koning maar ook als Rechter te bezien?
5 Jehovah bestuurt het universum en oefent macht uit over de gehele schepping. Omdat hij geen begin en geen einde heeft, is hij „Koning der eeuwigheid” (1 Timotheüs 1:17; Psalm 90:2, 4; Openbaring 15:3). Hij bezit de autoriteit om inzettingen, of wetten, op te stellen en ze ten uitvoer te leggen. Maar zijn autoriteit omvat tevens dat hij een Rechter is. Jesaja 33:22 zegt: „Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning; hijzelf zal ons redden.”
6 Gods dienstknechten erkennen Jehovah reeds lang als de Rechter in rechtszaken en geschilpunten. Nadat „de Rechter van de gehele aarde” het bewijsmateriaal over de slechtheid van Sodom en Gomorra nauwkeurig had onderzocht, luidde zijn oordeel bijvoorbeeld niet alleen dat de inwoners het verdienden vernietigd te worden, maar liet hij dat rechtvaardige oordeel ook voltrekken (Genesis 18:20-33; Job 34:10-12). Wat dient het ons gerust te stellen te weten dat Jehovah een rechtvaardig Rechter is die zijn oordelen altijd ten uitvoer kan leggen!
7. Hoe handelde Jehovah als Rechter in zijn bemoeienissen met Israël?
7 In het oude Israël velde Jehovah soms rechtstreeks een oordeel. Zou u destijds geen troost hebben geput uit de wetenschap dat een volmaakte Rechter de aangelegenheden besliste? (Leviticus 24:10-16; Numeri 15:32-36; 27:1-11) God voorzag ook in „rechterlijke beslissingen” die volkomen juist waren als maatstaven voor het rechtspreken (Leviticus 25:18, 19; Nehemia 9:13; Psalm 19:9, 10; 119:7, 75, 164; 147:19, 20). Hij is „Rechter van de gehele aarde”, dus gaat het ons allen aan. — Hebreeën 12:23.
8. Welk met de kwestie verband houdende visioen kreeg Daniël?
8 Met betrekking tot deze kwestie beschikken wij over een „ooggetuigenverslag”. De profeet Daniël kreeg een visioen van verscheurende beesten die regeringen of rijken afbeeldden (Daniël 7:1-8, 17). Vervolgens zei hij dat „er tronen werden geplaatst en de Oude van Dagen zich neerzette. Zijn kleding was zo wit als sneeuw” (Daniël 7:9). Merk op dat Daniël tronen zag „en [dat] de Oude van Dagen [Jehovah] zich neerzette”. Vraag uzelf af: ’Was Daniël er hier getuige van dat God Koning werd?’
9. Wat is één betekenis van ’zich neerzetten’ op een troon? Geef voorbeelden.
9 Welnu, wanneer wij lezen dat iemand „zich neerzette” op een troon, zouden wij kunnen denken dat hij koning was geworden, omdat de bijbel soms zulke taal gebruikt. Bijvoorbeeld: „Nu geschiedde het toen [Zimri] begon te regeren, dat hij, zodra hij op zijn troon zat, . . .” (1 Koningen 16:11; 2 Koningen 10:30; 15:12; Jeremia 33:17). Een Messiaanse profetie luidde: „Hij moet neerzitten en heersen op zijn troon.” ’Op een troon gaan zitten’ kan dus betekenen koning worden (Zacharia 6:12, 13). Jehovah wordt beschreven als een Koning die op een troon zit (1 Koningen 22:19; Jesaja 6:1; Openbaring 4:1-3). Hij is „Koning der eeuwigheid”. Toch kon er, toen hij een nieuw aspect van zijn soevereiniteit tot uitdrukking bracht, van hem worden gezegd dat hij Koning was geworden, alsof hij opnieuw op zijn troon was gaan zitten. — 1 Kronieken 16:1, 31; Jesaja 52:7; Openbaring 11:15-17; 15:3; 19:1, 2, 6.
10. Wat was een voorname taak van Israëlitische koningen? Licht dit toe.
10 Maar hier is een belangrijk punt: Een voorname taak van koningen in de oudheid was het behandelen van rechtszaken en het vellen van vonnissen of oordelen (Spreuken 20:8; 29:14). Roep u Salomo’s wijze vonnis eens te binnen toen twee vrouwen aanspraak maakten op dezelfde baby (1 Koningen 3:16-28; 2 Kronieken 9:8). Een van zijn regeringsgebouwen was „de Troonvoorhal . . ., waar hij zou rechtspreken”, ook „de gerechtsvoorhal” genoemd (1 Koningen 7:7). Jeruzalem werd beschreven als de plaats waar „de tronen voor het gericht [hebben] gestaan” (Psalm 122:5). ’Op een troon gaan zitten’ kan dus duidelijk ook betrekking hebben op het uitoefenen van rechterlijke macht. — Exodus 18:13; Spreuken 20:8.
11, 12. (a) Wat betekende het dat Jehovah, zoals in Daniël hoofdstuk 7 wordt vermeld, zich neerzette? (b) Hoe bevestigen andere teksten dat Jehovah zich neerzet om te oordelen?
11 Laten wij nu terugkeren naar het tafereel waarin Daniël zag dat „de Oude van Dagen zich neerzette”. Daniël 7:10 voegt hieraan toe: „Het Gerecht nam plaats, en er waren boeken die geopend werden.” Ja, de Oude van Dagen ’zat’ om recht te spreken inzake wereldheerschappij en de Mensenzoon waardig te oordelen heerschappij uit te oefenen (Daniël 7:13, 14). Vervolgens lezen wij dat „de Oude van Dagen kwam en het oordeel zelf werd geveld ten gunste van de heiligen”, degenen die geschikt geoordeeld zijn om met de Mensenzoon heerschappij uit te oefenen (Daniël 7:22). Ten slotte ’zette het Gerecht zelf zich neer’ om een ongunstig oordeel uit te spreken over de laatste wereldmacht. — Daniël 7:26.a
12 Dat Daniël God ’op een troon zag zitten’, betekende dus dat Hij was gekomen om recht te spreken. Al eerder had David gezongen: „Gij [Jehovah] hebt mijn rechtszaak en mijn pleit behartigd; gij hebt op de troon gezeten, rechtsprekend met rechtvaardigheid” (Psalm 9:4, 7). En Joël schreef: „Laten de natiën zich opmaken en optrekken naar de laagvlakte van Josafat; want daar zal ik [Jehovah] zitten ten einde alle natiën . . . te oordelen” (Joël 3:12; vergelijk Jesaja 16:5). Zowel Jezus als Paulus bevond zich in een rechterlijke situatie waarin een mens ’zat’ om een rechtszaak te behandelen en een oordeel uit te spreken.b — Johannes 19:12-16; Handelingen 23:3; 25:6.
Jezus’ positie
13, 14. (a) Welke verzekering had Gods volk dat Jezus Koning zou worden? (b) Wanneer nam Jezus plaats op zijn troon, en in welke betekenis regeerde hij vanaf 33 G.T.?
13 Jehovah is zowel Koning als Rechter. Hoe staat het met Jezus? De engel die zijn geboorte aankondigde, zei: „Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, . . . en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn” (Lukas 1:32, 33). Jezus zou de blijvende erfgenaam van het Davidische koningschap zijn (2 Samuël 7:12-16). Hij zou vanuit de hemel regeren, want David zei: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer [Jezus] luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’ De staf van uw sterkte zal Jehovah uit Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden.’” — Psalm 110:1-4.
14 Wanneer zou dat zijn? Jezus regeerde niet als Koning toen hij een mens was (Johannes 18:33-37). In 33 G.T. stierf hij, werd opgewekt en steeg op naar de hemel. Hebreeën 10:12 zegt: „Deze heeft voor altijd één slachtoffer voor zonden gebracht en is aan de rechterhand van God gaan zitten.” Welke autoriteit bezat Jezus? „[God deed] hem aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten . . . zitten, hoog boven elke regering en autoriteit en kracht en heerschappij . . . en heeft hem hoofd over alle dingen gemaakt met betrekking tot de gemeente” (Efeziërs 1:20-22). Omdat Jezus toen koninklijke autoriteit over christenen had, kon Paulus schrijven dat Jehovah „ons [heeft] bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons [heeft] overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde”. — Kolossenzen 1:13; 3:1.
15, 16. (a) Waarom zeggen wij dat Jezus niet in 33 G.T. Koning van Gods koninkrijk werd? (b) Wanneer begon Jezus in Gods koninkrijk te regeren?
15 Destijds trad Jezus echter niet op als Koning en Rechter over de natiën. Hij zat naast God en wachtte totdat de tijd zou aanbreken om als Koning van Gods koninkrijk op te treden. Paulus schreef over hem: „Met betrekking tot wie van de engelen heeft hij ooit gezegd: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel’?” — Hebreeën 1:13.
16 Jehovah’s Getuigen hebben veel bewijsmateriaal gepubliceerd waaruit blijkt dat Jezus’ wachtperiode ten einde liep in 1914, toen hij in de onzichtbare hemelen heerser van Gods koninkrijk werd. Openbaring 11:15, 18 zegt: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” „Doch de natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam.” Ja, de natiën hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog gramschap jegens elkaar tot uitdrukking gebracht (Lukas 21:24). De oorlogen, aardbevingen, pestilenties, voedseltekorten en dergelijke, waarvan wij sinds 1914 getuige zijn geweest, bevestigen dat Jezus nu in Gods koninkrijk regeert en dat het definitieve einde van de wereld nabij is. — Mattheüs 24:3-14.
17. Welke hoofdpunten hebben wij tot dusver vastgesteld?
17 Bij wijze van kort overzicht: Van God kan worden gezegd dat hij als Koning op een troon zit, terwijl hij in een andere betekenis op zijn troon kan gaan zitten om te oordelen. In 33 G.T. zat Jezus aan Gods rechterhand, en hij is nu Koning van het Koninkrijk. Maar treedt Jezus, die nu als Koning regeert, ook als Rechter op? En waarom dient dit ons, vooral in deze tijd, te interesseren?
18. Waardoor wordt bewezen dat Jezus ook Rechter zou zijn?
18 Jehovah, die het recht heeft om rechters aan te stellen, koos Jezus uit als een Rechter die aan Zijn maatstaven voldeed. Jezus gaf dit te kennen toen hij over mensen sprak die geestelijk levend waren geworden: „De Vader oordeelt volstrekt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon toevertrouwd” (Johannes 5:22). Toch gaat Jezus’ rol als Rechter verder dan dat soort van oordeelvellingen, want hij is rechter van de levenden en van de doden (Handelingen 10:42; 2 Timotheüs 4:1). Paulus verklaarde eens: „[God] heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man [Jezus] die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.” — Handelingen 17:31; Psalm 72:2-7.
19. Waarom is het correct om van Jezus te zeggen dat hij als Rechter op zijn troon plaatsneemt?
19 Kunnen wij derhalve terecht de conclusie trekken dat Jezus in de specifieke rol van Rechter op een glorierijke troon plaatsneemt of gaat zitten? Ja. Jezus zei tot de apostelen: „In de herschepping, wanneer de Zoon des mensen plaats neemt op zijn glorierijke troon, zult gij die mij zijt gevolgd, ook zelf op twaalf tronen zitten en de twaalf stammen van Israël oordelen” (Mattheüs 19:28). Hoewel Jezus nu Koning van het Koninkrijk is, zal zijn verdere in Mattheüs 19:28 genoemde activiteit omvatten dat hij tijdens het Millennium op een troon zit om te oordelen. Dan zal hij de gehele mensheid oordelen, de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen (Handelingen 24:15). Het is nuttig dit in gedachte te houden wanneer wij onze aandacht richten op een van Jezus’ gelijkenissen, die betrekking heeft op onze tijd en op ons leven.
Wat behelst de gelijkenis?
20, 21. Wat vroegen Jezus’ apostelen met betrekking tot onze tijd, en tot welke vraag geeft dit aanleiding?
20 Kort voordat Jezus stierf, vroegen zijn apostelen hem: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Mattheüs 24:3) Jezus voorzei belangrijke ontwikkelingen op aarde voordat ’het einde zou komen’. Kort voor dat einde zullen de natiën „de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid”. — Mattheüs 24:14, 29, 30.
21 Hoe zal het de mensen in die natiën echter vergaan wanneer de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid verschijnt? Laten wij dit te weten komen uit de gelijkenis van de schapen en de bokken, die begint met de woorden: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen vóór hem vergaderd worden.” — Mattheüs 25:31, 32.
22, 23. Welke punten duiden erop dat de gelijkenis van de schapen en de bokken niet in 1914 in vervulling begon te gaan?
22 Heeft deze gelijkenis betrekking op de tijd toen Jezus in 1914 in koninklijke macht op de troon plaatsnam, zoals wij lange tijd hebben aangenomen? Welnu, Mattheüs 25:34 noemt hem inderdaad Koning, dus is de gelijkenis logischerwijs van toepassing sinds Jezus in 1914 Koning werd. Maar wat voor oordeelswerk deed hij kort daarna? Hij oordeelde niet „alle natiën”. Hij richtte zijn aandacht veeleer op degenen die beweerden deel uit te maken van „het huis van God” (1 Petrus 4:17). In overeenstemming met Maleachi 3:1-3 stelde Jezus, als Jehovah’s boodschapper, een gerechtelijk onderzoek in onder de gezalfde christenen die op aarde verbleven. Het was ook de tijd voor het vellen van een vonnis over de christenheid, die valselijk beweerde „het huis van God” te zijn (Openbaring 17:1, 2; 18:4-8).c Toch wijst niets erop dat Jezus op dat tijdstip, of wat dat betreft sindsdien, op de troon zat om mensen van alle natiën definitief als schapen of bokken te oordelen.
23 Als wij Jezus’ activiteit in de gelijkenis analyseren, zien wij dat hij ermee bezig is een definitief oordeel over alle natiën te vellen. De gelijkenis geeft niet te kennen dat dit oordeelswerk zich over een langdurige periode van vele jaren zou uitstrekken, alsof iedereen die in de afgelopen decennia is gestorven, geoordeeld werd om vast te stellen of hij of zij de eeuwige dood of eeuwig leven verdiende. Naar het schijnt, zijn de meesten die in de afgelopen decennia zijn gestorven, naar het gemeenschappelijke graf van de mensheid gegaan (Openbaring 6:8; 20:13). De gelijkenis beschrijft echter de tijd waarin Jezus rechtspreekt over de mensen van „alle natiën” die dan in leven zijn en voor de voltrekking van zijn gerechtelijke oordeel staan.
24. Wanneer zal de gelijkenis van de schapen en de bokken in vervulling gaan?
24 Met andere woorden, de gelijkenis wijst op de toekomst, wanneer de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid zal komen. Hij zal op zijn troon plaatsnemen om een oordeel te vellen over mensen die dan leven. Zijn oordeel zal gebaseerd zijn op de wijze waarop zij zich hebben doen kennen. In die tijd zal „het onderscheid . . . tussen een rechtvaardige en een goddeloze” duidelijk zijn vastgesteld (Maleachi 3:18). Het daadwerkelijke uitspreken en voltrekken van het oordeel zal in een kort tijdsbestek plaatsvinden. Jezus zal rechtvaardige gerechtelijke uitspraken doen gebaseerd op wat er omtrent personen aan het licht is gekomen. — Zie ook 2 Korinthiërs 5:10.
25. Wat wordt in Mattheüs 25:31 afgebeeld wanneer daar wordt gezegd dat de Zoon des mensen op een glorierijke troon plaatsneemt?
25 Dit betekent derhalve dat het ’plaats nemen van Jezus op zijn glorierijke troon’ om te oordelen, waarvan in Mattheüs 25:31 sprake is, betrekking heeft op de toekomstige tijd wanneer deze machtige Koning op zijn troon zal plaatsnemen om het oordeel over de natiën uit te spreken en te voltrekken. Ja, het oordeelstafereel in Mattheüs 25:31-33, 46, waarbij Jezus betrokken is, kan vergeleken worden met het tafereel in Daniël hoofdstuk 7, waar de regerende Koning, de Oude van Dagen, zich neerzette om zijn rol als Rechter te vervullen.
26. Welke nieuwe uitleg van de gelijkenis is duidelijk geworden?
26 Dit begrip van de gelijkenis van de schapen en de bokken geeft te kennen dat het uitspreken van het oordeel over de schapen en de bokken in de toekomst ligt. Dit zal plaatsvinden nadat de in Mattheüs 24:29, 30 genoemde „verdrukking” uitbreekt en de Zoon des mensen ’in zijn heerlijkheid komt’. (Vergelijk Markus 13:24-26.) Wanneer dan het einde van het hele goddeloze stelsel is aangebroken, zal Jezus rechtspreken en het oordeel vellen en voltrekken. — Johannes 5:30; 2 Thessalonicenzen 1:7-10.
27. Wat dienen wij over Jezus’ laatste gelijkenis te willen weten?
27 Dit verduidelijkt ons begrip omtrent de tijdsbepaling van Jezus’ gelijkenis, die laat zien wanneer de schapen en de bokken geoordeeld zullen worden.
-
-
Welke toekomst voor de schapen en de bokken?De Wachttoren 1995 | 15 oktober
-
-
2 In de gelijkenis van de schapen en de bokken wees Jezus op een tijd waarin hij in een speciale hoedanigheid zou optreden: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en . . .” (Mattheüs 25:31). Dit dient ons te interesseren omdat het de illustratie is die het besluit vormt van Jezus’ antwoord op de vraag: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Mattheüs 24:3) Maar wat betekent dit voor ons?
3. Welke ontwikkelingen zouden zich, zoals Jezus eerder in zijn rede zei, onmiddellijk na het begin van de grote verdrukking voordoen?
3 Jezus voorzei treffende ontwikkelingen die zich „onmiddellijk na” het uitbreken van de grote verdrukking zouden voordoen, ontwikkelingen die voor ons nog in de toekomst liggen. Hij zei dat dan „het teken van de Zoon des mensen” zou verschijnen. Dit zal een geweldige uitwerking hebben op „alle stammen der aarde”, die „de Zoon des mensen op de wolken des hemels [zullen] zien komen met kracht en grote heerlijkheid”. De Zoon des mensen zal vergezeld worden door „zijn engelen” (Mattheüs 24:21, 29-31).a Hoe staat het met de gelijkenis van de schapen en de bokken? Hedendaagse bijbels plaatsen deze in hoofdstuk 25, maar ze maakt deel uit van Jezus’ antwoord, verschaft verdere details over zijn komst in heerlijkheid en vestigt de aandacht op het feit dat hij „alle natiën” zal oordelen. — Mattheüs 25:32.
De personages in de gelijkenis
4. Wat wordt er in het begin van de gelijkenis van de schapen en de bokken over Jezus gezegd, en wie verschijnen er nog meer in het beeld?
4 Jezus begint de gelijkenis door te zeggen: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn.” U weet waarschijnlijk wie „de Zoon des mensen” is. Evangelieschrijvers hebben die uitdrukking vaak op Jezus toegepast. Ook Jezus zelf heeft dit gedaan, waarbij hij ongetwijfeld dacht aan Daniëls visioen van „iemand gelijk een mensenzoon” die toegang verkreeg tot de Oude van Dagen om „heerschappij en waardigheid en een koninkrijk” te ontvangen (Daniël 7:13, 14; Mattheüs 26:63, 64; Markus 14:61, 62). Hoewel Jezus de belangrijkste persoon is in deze gelijkenis is hij niet alleen. Eerder in deze rede, zoals aangehaald in Mattheüs 24:30, 31, zei hij dat wanneer de Zoon des mensen ’met kracht en grote heerlijkheid komt’, zijn engelen een uiterst belangrijke rol zullen spelen. Evenzo blijkt Jezus in de gelijkenis van de schapen en de bokken vergezeld te zijn van engelen wanneer hij ’op zijn glorierijke troon plaats neemt’ om te oordelen. (Vergelijk Mattheüs 16:27.)
-
-
Welke toekomst voor de schapen en de bokken?De Wachttoren 1995 | 15 oktober
-
-
MERK DE PARALLELLEN OP
Mattheüs 24:29-31 Mattheüs 25:31-33
Na het begin van de grote De Zoon des mensen komt
verdrukking komt de Zoon
des mensen
Komt met grote heerlijkheid Komt in heerlijkheid en
neemt plaats op zijn
glorierijke troon
Engelen vergezellen hem Engelen komen met hem
-