Welke toekomst voor de schapen en de bokken?
„Hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt.” — MATTHEÜS 25:32.
1, 2. Waarom dient de gelijkenis van de schapen en de bokken ons te interesseren?
JEZUS CHRISTUS was beslist de grootste Onderwijzer op aarde (Johannes 7:46). Een van zijn onderwijsmethoden was het gebruik van gelijkenissen of illustraties (Mattheüs 13:34, 35). Deze waren eenvoudig maar brachten diepe geestelijke en profetische waarheden krachtig over.
2 In de gelijkenis van de schapen en de bokken wees Jezus op een tijd waarin hij in een speciale hoedanigheid zou optreden: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en . . .” (Mattheüs 25:31). Dit dient ons te interesseren omdat het de illustratie is die het besluit vormt van Jezus’ antwoord op de vraag: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Mattheüs 24:3) Maar wat betekent dit voor ons?
3. Welke ontwikkelingen zouden zich, zoals Jezus eerder in zijn rede zei, onmiddellijk na het begin van de grote verdrukking voordoen?
3 Jezus voorzei treffende ontwikkelingen die zich „onmiddellijk na” het uitbreken van de grote verdrukking zouden voordoen, ontwikkelingen die voor ons nog in de toekomst liggen. Hij zei dat dan „het teken van de Zoon des mensen” zou verschijnen. Dit zal een geweldige uitwerking hebben op „alle stammen der aarde”, die „de Zoon des mensen op de wolken des hemels [zullen] zien komen met kracht en grote heerlijkheid”. De Zoon des mensen zal vergezeld worden door „zijn engelen” (Mattheüs 24:21, 29-31).a Hoe staat het met de gelijkenis van de schapen en de bokken? Hedendaagse bijbels plaatsen deze in hoofdstuk 25, maar ze maakt deel uit van Jezus’ antwoord, verschaft verdere details over zijn komst in heerlijkheid en vestigt de aandacht op het feit dat hij „alle natiën” zal oordelen. — Mattheüs 25:32.
De personages in de gelijkenis
4. Wat wordt er in het begin van de gelijkenis van de schapen en de bokken over Jezus gezegd, en wie verschijnen er nog meer in het beeld?
4 Jezus begint de gelijkenis door te zeggen: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn.” U weet waarschijnlijk wie „de Zoon des mensen” is. Evangelieschrijvers hebben die uitdrukking vaak op Jezus toegepast. Ook Jezus zelf heeft dit gedaan, waarbij hij ongetwijfeld dacht aan Daniëls visioen van „iemand gelijk een mensenzoon” die toegang verkreeg tot de Oude van Dagen om „heerschappij en waardigheid en een koninkrijk” te ontvangen (Daniël 7:13, 14; Mattheüs 26:63, 64; Markus 14:61, 62). Hoewel Jezus de belangrijkste persoon is in deze gelijkenis is hij niet alleen. Eerder in deze rede, zoals aangehaald in Mattheüs 24:30, 31, zei hij dat wanneer de Zoon des mensen ’met kracht en grote heerlijkheid komt’, zijn engelen een uiterst belangrijke rol zullen spelen. Evenzo blijkt Jezus in de gelijkenis van de schapen en de bokken vergezeld te zijn van engelen wanneer hij ’op zijn glorierijke troon plaats neemt’ om te oordelen. (Vergelijk Mattheüs 16:27.) De Rechter en zijn engelen zijn echter in de hemel; is dit ook het geval met de mensen over wie in de gelijkenis wordt gesproken?
5. Hoe kunnen wij Jezus’ „broeders” identificeren?
5 Een blik op de gelijkenis onthult drie groepen die wij moeten identificeren. Behalve de schapen en de bokken voegt de Zoon des mensen er de derde groep aan toe, waarvan de identiteit zeer belangrijk is om de schapen en de bokken te kunnen identificeren. Jezus noemt deze derde groep zijn geestelijke broeders (Mattheüs 25:40, 45). Zij moeten ware aanbidders zijn, want Jezus zei: „Al wie de wil doet van mijn Vader . . ., die is mijn broer en zuster en moeder” (Mattheüs 12:50; Johannes 20:17). Nog specifieker schreef Paulus over christenen die deel uitmaken van „Abrahams zaad” en zonen van God zijn. Hij noemde hen Jezus’ „broeders” en „deelgenoten van de hemelse roeping”. — Hebreeën 2:9–3:1; Galaten 3:26, 29.
6. Wie zijn „de geringsten” van Jezus’ broeders?
6 Waarom maakte Jezus melding van „de geringsten” van zijn broeders? Die woorden doen sterk denken aan wat de apostelen hem eerder hadden horen zeggen. Toen Jezus Johannes de Doper, die vóór Jezus was gestorven en derhalve een aardse hoop had, vergeleek met degenen die hemels leven zullen verkrijgen, zei hij: „Er [is] geen grotere verwekt dan Johannes de Doper; maar wie een mindere is in het koninkrijk der hemelen, is groter dan hij” (Mattheüs 11:11). Sommigen die naar de hemel gaan, hebben misschien een vooraanstaande positie bekleed in de gemeente, zoals de apostelen, terwijl anderen wat dit betreft minder op de voorgrond traden, maar zij zijn allen Jezus’ geestelijke broeders (Lukas 16:10; 1 Korinthiërs 15:9; Efeziërs 3:8; Hebreeën 8:11). Dus ook al leken sommigen op aarde onbelangrijk, toch waren zij zijn broeders en hadden dienovereenkomstig bejegend moeten worden.
Wie zijn de schapen en de bokken?
7, 8. Wat zei Jezus over de schapen, en wat kunnen wij dus aangaande hen concluderen?
7 Wij lezen over het oordeel dat over de schapen wordt uitgesproken: „[Jezus] zal . . . tot die aan zijn rechterhand zeggen: ’Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid. Want ik werd hongerig en gij hebt mij iets te eten gegeven; ik werd dorstig en gij hebt mij iets te drinken gegeven. Ik was een vreemde en gij hebt mij gastvrij ontvangen; naakt, en gij hebt mij gekleed. Ik werd ziek en gij hebt mij verzorgd. Ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen.’ Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden en zeggen: ’Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en u gevoed, of dorstig en u iets te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemde gezien en u gastvrij ontvangen, of naakt en u gekleed? Wanneer hebben wij u ziek of in de gevangenis gezien en zijn naar u toe gegaan?’ En de koning zal hun ten antwoord geven: ’Voorwaar, ik zeg u: Voor zover gij het voor een van de geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan.’” — Mattheüs 25:34-40.
8 Het is duidelijk dat de schapen die waardig worden geoordeeld om aan Jezus’ rechterhand van eer en gunst geplaatst te worden, een klasse van mensen vertegenwoordigen (Efeziërs 1:20; Hebreeën 1:3). Wat hebben zij gedaan, en wanneer? Jezus zegt dat zij hem vriendelijk, respectvol en edelmoedig van voedsel, drank en kleding voorzien hebben en hem geholpen hebben toen hij ziek of in de gevangenis was. Wanneer de schapen zeggen dat zij dit niet voor Jezus persoonlijk hebben gedaan, laat hij uitkomen dat zij wel zijn geestelijke broeders, het overblijfsel van gezalfde christenen, hebben ondersteund, zodat zij het in dat opzicht voor hem hebben gedaan.
9. Waarom heeft de gelijkenis geen betrekking op de periode van het Millennium?
9 De gelijkenis heeft geen betrekking op de periode van het Millennium, want de gezalfden zullen dan geen mensen zijn die honger of dorst lijden of ziek of in de gevangenis zijn. Velen van hen hebben deze dingen echter tijdens het besluit van dit samenstel van dingen ervaren. Sinds Satan naar de aarde is geworpen, heeft hij het overblijfsel voortdurend tot een speciaal voorwerp van zijn woede gemaakt en spot, marteling en de dood over hen gebracht. — Openbaring 12:17.
10, 11. (a) Waarom is het onredelijk om aan te nemen dat de schapen iedereen omvatten die iets vriendelijks voor Jezus’ broeders doet? (b) Wie beelden de schapen terecht af?
10 Zegt Jezus dat iedereen die ook maar iets vriendelijks voor een van zijn broeders doet, zoals hem of haar een stuk brood of een glas water geven, ervoor in aanmerking komt een van deze schapen te zijn? Zeker, zulke vriendelijkheden kunnen menslievendheid weerspiegelen, maar er schijnt in het geval van de schapen uit deze gelijkenis in werkelijkheid veel meer bij betrokken te zijn. Jezus doelde bijvoorbeeld stellig niet op atheïsten of geestelijken die toevallig iets vriendelijks voor een van zijn broeders doen. Integendeel, Jezus noemde de schapen tweemaal „rechtvaardigen” (Mattheüs 25:37, 46). De schapen moeten dus personen zijn die Christus’ broeders over een langdurige periode hulp hebben geboden — actief hebben ondersteund — en zo’n mate van geloof aan de dag hebben gelegd dat zij een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God zijn gaan innemen.
11 In de loop der eeuwen hebben velen zich net als Abraham in een rechtvaardige positie verheugd (Jakobus 2:21-23). Noach, Abraham en andere getrouwen behoren tot de „andere schapen” die leven in het Paradijs onder Gods koninkrijk zullen beërven. In recente tijden hebben nog miljoenen meer de ware aanbidding als andere schapen opgenomen en zijn samen met de gezalfden „één kudde” geworden (Johannes 10:16; Openbaring 7:9). Deze personen met een aardse hoop erkennen Jezus’ broeders als gezanten van het Koninkrijk en zijn hun derhalve te hulp gekomen — zowel letterlijk als geestelijk. Jezus beschouwt datgene wat de andere schapen voor zijn broeders op aarde doen, als voor hem gedaan. Zulke personen die in leven zijn wanneer hij komt om de natiën te oordelen, zullen als schapen geoordeeld worden.
12. Waarom zouden de schapen kunnen vragen hoe zij Jezus vriendelijk hebben bejegend?
12 Als de andere schapen thans het goede nieuws samen met de gezalfden prediken en hen helpen, waarom zouden zij dan vragen: „Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en u gevoed, of dorstig en u iets te drinken gegeven?” (Mattheüs 25:37) Er zouden verschillende redenen voor kunnen bestaan. Dit is een gelijkenis. Door middel van deze gelijkenis toont Jezus zijn diepe bezorgdheid voor zijn geestelijke broeders; hij voelt met hen mee en lijdt met hen. Jezus had eerder gezegd: „Wie u ontvangt, ontvangt ook mij, en wie mij ontvangt, ontvangt ook hem die mij heeft uitgezonden” (Mattheüs 10:40). In deze illustratie breidt Jezus het beginsel uit en toont hij aan dat wat er voor zijn broeders wordt gedaan (goed of slecht) zelfs tot in de hemel reikt; het is alsof het voor hem in de hemel wordt gedaan. Ook beklemtoont Jezus hier Jehovah’s maatstaf voor het oordeel door duidelijk te maken dat Gods oordeel, hetzij gunstig of ongunstig, zowel deugdelijk als rechtvaardig is. De bokken kunnen niet met het excuus aankomen: ’O, als wij u maar persoonlijk hadden gezien.’
13. Waarom zouden met bokken te vergelijken mensen Jezus wellicht met „Heer” aanspreken?
13 Als wij eenmaal hebben begrepen wanneer het in deze gelijkenis besproken oordeel wordt geveld, wordt het ons duidelijker wie de bokken zijn. De vervulling vindt plaats wanneer „het teken van de Zoon des mensen in de hemel [zal] verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan, en zij zullen de Zoon des mensen . . . zien komen met kracht en grote heerlijkheid” (Mattheüs 24:29, 30). Het kan zijn dat overlevenden van de over Babylon de Grote gebrachte verdrukking die de broeders van de Koning boosaardig hebben behandeld, de Rechter nu wanhopig met „Heer” aanspreken, in de hoop hun leven te redden. — Mattheüs 7:22, 23; vergelijk Openbaring 6:15-17.
14. Op basis waarvan zal Jezus de schapen en de bokken oordelen?
14 Jezus’ oordeel zal echter niet gebaseerd zijn op de wanhopige beweringen van voormalige kerkgangers, atheïsten of anderen (2 Thessalonicenzen 1:8). In plaats daarvan zal de Rechter de hartetoestand van mensen in ogenschouw nemen alsook hun in het verleden begane daden jegens zelfs maar „een van deze geringsten [van zijn broeders]”. Toegegeven, het aantal gezalfde christenen dat nog op aarde is, neemt af. Maar zolang de gezalfden, die gezamenlijk „de getrouwe en beleidvolle slaaf” vormen, geestelijk voedsel en geestelijke leiding blijven verschaffen, hebben toekomstige schapen de gelegenheid goed te doen aan de slaafklasse, zoals de ’grote schare uit alle natiën en stammen en volken’ dit heeft gedaan. — Openbaring 7:9, 14.
15. (a) Hoe hebben velen er blijk van gegeven als bokken te zijn? (b) Waarom dienen wij het te vermijden iemand een schaap of een bok te noemen?
15 Hoe zijn Christus’ broeders en de miljoenen andere schapen die als één kudde met hen verenigd zijn, behandeld? Veel mensen zullen Christus’ vertegenwoordigers misschien niet persoonlijk hebben aangevallen, maar zij hebben zijn volk evenmin liefdevol behandeld. Omdat met bokken te vergelijken personen de goddeloze wereld verkiezen, verwerpen zij de Koninkrijksboodschap, of zij deze nu direct of indirect horen (1 Johannes 2:15-17). Natuurlijk is Jezus uiteindelijk degene die is aangesteld om het oordeel te vellen. Het is niet aan ons om vast te stellen wie schapen en wie bokken zijn. — Markus 2:8; Lukas 5:22; Johannes 2:24, 25; Romeinen 14:10-12; 1 Korinthiërs 4:5.
Welke toekomst voor elke groep?
16, 17. Welke toekomst zullen de schapen hebben?
16 Jezus’ oordeel over de schapen luidde: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” Wat een hartelijke uitnodiging — „Komt”! Waar naar toe? Naar het eeuwige leven, zoals zijn slotconclusie luidde: „De rechtvaardigen [zullen heengaan] in het eeuwige leven.” — Mattheüs 25:34, 46.
17 In de gelijkenis van de talenten toonde Jezus aan wat er verlangd wordt van degenen die met hem in de hemel zullen regeren, maar in deze gelijkenis toont hij aan wat er verwacht wordt van de onderdanen van het Koninkrijk (Mattheüs 25:14-23). Om kort te gaan, wegens hun onverdeelde ondersteuning van Jezus’ broeders beërven de schapen een plaats in het aardse gebied van zijn koninkrijk. Zij zullen zich in leven op een paradijsaarde verheugen — een vooruitzicht dat God „sinds de grondlegging” van de loskoopbare mensen-„wereld” voor hen heeft bereid. — Lukas 11:50, 51.
18, 19. (a) Welk oordeel zal Jezus over de bokken vellen? (b) Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat de bokken geen eeuwig lijden wacht?
18 Wat een totaal tegengesteld oordeel wordt er aan de bokken voltrokken! „Maar tot die aan zijn linkerhand zal hij dan zeggen: ’Gaat weg van mij, gij die zijt vervloekt, in het eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid. Want ik werd hongerig, maar gij hebt mij niets te eten gegeven, en ik werd dorstig, maar gij hebt mij niets te drinken gegeven. Ik was een vreemde, maar gij hebt mij niet gastvrij ontvangen; naakt, maar gij hebt mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, maar gij hebt mij niet verzorgd.’ Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: ’Heer, wanneer hebben wij u hongerig of dorstig of als vreemde of naakt of ziek of in de gevangenis gezien en hebben u niet gediend?’ Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: ’Voorwaar, ik zeg u: Voor zover gij het niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij het niet voor mij gedaan.’” — Mattheüs 25:41-45.
19 Bijbelstudenten weten dat dit niet kan betekenen dat onsterfelijke zielen van met bokken te vergelijken personen lijden zullen ondergaan in een eeuwig vuur. Nee, want mensen zijn zielen; zij bezitten geen onsterfelijke ziel (Genesis 2:7; Prediker 9:5, 10; Ezechiël 18:4). Door de bokken tot ’eeuwig vuur’ te veroordelen, doelt de Rechter op vernietiging zonder toekomstige hoop, hetgeen ook het permanente einde voor de Duivel en zijn demonen zal zijn (Openbaring 20:10, 14). Jehovah’s Rechter velt dus tegenovergestelde vonnissen. Hij zegt tot de schapen: „Komt”, en tot de bokken: „Gaat weg van mij.” De schapen zullen ’eeuwig leven’ beërven. De bokken gaan heen in de „eeuwige afsnijding”. — Mattheüs 25:46.b
Wat betekent het voor ons?
20, 21. (a) Welk belangrijke werk moeten christenen verrichten? (b) Welk scheidingswerk is nu aan de gang? (c) In welke situatie zullen de mensen verkeren wanneer de gelijkenis van de schapen en de bokken in vervulling begint te gaan?
20 De vier apostelen die Jezus’ antwoord over het teken van zijn tegenwoordigheid en het besluit van het samenstel hoorden, hadden veel om over na te denken. Zij moesten wakker en waakzaam blijven (Mattheüs 24:42). Zij moesten ook het getuigeniswerk verrichten dat in Markus 13:10 werd vermeld. Jehovah’s Getuigen houden zich thans energiek met dat werk bezig.
21 Wat betekent dit nieuwe begrip van de gelijkenis van de schapen en de bokken echter voor ons? Welnu, de mensen nemen nu al hun standpunt in. Sommigen zijn op ’de brede weg die naar de vernietiging voert’, terwijl anderen proberen op ’de smalle weg’ te blijven „die naar het leven voert” (Mattheüs 7:13, 14). Maar de tijd waarin Jezus het in de gelijkenis afgebeelde definitieve oordeel over de schapen en de bokken zal uitspreken, ligt nog in de toekomst. Wanneer de Zoon des mensen in de rol van Rechter komt, zal hij vaststellen dat vele ware christenen — in werkelijkheid „een grote schare” opgedragen schapen — ervoor in aanmerking zullen komen het laatste deel van „de grote verdrukking” te overleven en de nieuwe wereld binnen te gaan. Dat vooruitzicht dient thans een bron van vreugde te zijn (Openbaring 7:9, 14). Aan de andere kant zullen grote aantallen mensen uit „alle natiën” er blijk van hebben gegeven als weerspannige bokken te zijn. Zij „zullen heengaan in de eeuwige afsnijding”. Wat een verademing voor de aarde!
22, 23. Waarom is ons predikingswerk in deze tijd zo belangrijk, aangezien de vervulling van de gelijkenis nog in de toekomst ligt?
22 Hoewel de in de gelijkenis beschreven oordeelvelling in de nabije toekomst ligt, vindt er zelfs nu al iets uiterst belangrijks plaats. Wij christenen zijn met een levenreddend werk bezig door een boodschap bekend te maken die een scheiding onder de mensen teweegbrengt (Mattheüs 10:32-39). Paulus schreef: „Want ’een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal gered worden’. Hoe zullen zij echter hem aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? Hoe zullen zij vervolgens geloof stellen in hem van wie zij niet hebben gehoord? Hoe zullen zij vervolgens horen zonder dat iemand predikt?” (Romeinen 10:13, 14) Door onze openbare bediening raken mensen in meer dan 230 landen bekend met de naam van God en zijn boodschap van redding. De gezalfde broeders van Christus staan nog steeds aan de spits van dit werk. Ongeveer vijf miljoen andere schapen hebben zich nu bij hen aangesloten. En overal op aarde reageren mensen gunstig op de door Jezus’ broeders bekendgemaakte boodschap.
23 Wanneer wij van huis tot huis of informeel prediken, worden velen in de gelegenheid gesteld onze boodschap te horen. Anderen vernemen misschien dingen over Jehovah’s Getuigen en wat wij vertegenwoordigen op manieren die ons niet bekend zijn. Tot in welke mate zal Jezus wanneer de oordeelstijd aanbreekt gemeenschapsverantwoordelijkheid en gezinsverdienste in aanmerking nemen? Wij weten het niet, en het heeft geen zin om hierover te speculeren. (Vergelijk 1 Korinthiërs 7:14.) In deze tijd weigeren velen naar Gods volk te luisteren, bespotten hen of betonen zich regelrechte tegenstanders. Wij leven dus in een kritieke tijd; zulke mensen kunnen zich ontwikkelen tot personen die Jezus als bokken zal oordelen. — Mattheüs 10:22; Johannes 15:20; 16:2, 3; Romeinen 2:5, 6.
24. (a) Waarom is het belangrijk dat personen gunstig op onze prediking reageren? (b) Voor het aannemen van welke houding ten opzichte van uw bediening heeft deze studie u persoonlijk aangemoedigd?
24 Maar gelukkig reageren velen gunstig, bestuderen Gods Woord en worden getuigen van Jehovah. Sommigen die op het ogenblik schijnbaar met bokken te vergelijken zijn, kunnen veranderen en als schapen worden. Het gaat erom dat degenen die gunstig reageren en het overblijfsel van Christus’ broeders actief ondersteunen, hiermee thans een bewijs leveren waardoor voor hen een basis wordt verschaft op grond waarvan zij aan Jezus’ rechterhand geplaatst kunnen worden wanneer hij, in de nabije toekomst, op zijn troon plaatsneemt om het oordeel te vellen. Deze personen worden niet alleen nu maar ook in de toekomst gezegend. Deze gelijkenis dient ons dus aan te zetten tot ijveriger activiteit in de christelijke bediening. Voordat het te laat is, willen wij alles doen wat in ons vermogen ligt om het goede nieuws van het Koninkrijk bekend te maken en anderen op deze manier in de gelegenheid stellen er gunstig op te reageren. Het is vervolgens aan Jezus om het vonnis te vellen — hetzij gunstig of ongunstig. — Mattheüs 25:46.
[Voetnoten]
b In El Evangelio de Mateo wordt opgemerkt: „Eeuwig leven is definitief leven; het tegenovergestelde ervan is definitieve straf. Het Griekse bijvoeglijke naamwoord aionios wijst niet in de eerste plaats op duur, maar op kwaliteit. De definitieve straf is eeuwige dood.” — Emeritus professor Juan Mateos (Pauselijk Bijbelinstituut, Rome) en professor Fernando Camacho (Theologisch Centrum, Sevilla), Madrid (Spanje), 1981.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Welke parallellen tussen Mattheüs 24:29-31 en Mattheüs 25:31-33 tonen aan dat de gelijkenis van de schapen en de bokken een toekomstige toepassing heeft, en wanneer is dat?
◻ Wie zijn „de geringsten” van Jezus’ broeders?
◻ Hoe helpt Jezus’ gebruik van de uitdrukking „rechtvaardigen” ons om degenen te identificeren die wel en die niet door hen worden afgebeeld?
◻ Waarom is onze prediking thans belangrijk en dringend, hoewel de gelijkenis in de toekomst in vervulling zal gaan?
[Kader/Illustratie op blz. 24]
MERK DE PARALLELLEN OP
Mattheüs 24:29-31 Mattheüs 25:31-33
Na het begin van de grote De Zoon des mensen komt
verdrukking komt de Zoon
des mensen
Komt met grote heerlijkheid Komt in heerlijkheid en
neemt plaats op zijn
glorierijke troon
Engelen vergezellen hem Engelen komen met hem
Alle stammen der aarde Alle natiën vergaderd;
zien hem bokken definitief
geoordeeld (einde grote
verdrukking)
[Verantwoording]
Garo Nalbandian