Jehovah is een dankbare God
„God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond . . ., zou vergeten.” — HEBREEËN 6:10.
1. Hoe toonde Jehovah zijn waardering voor de Moabitische Ruth?
JEHOVAH heeft veel waardering voor de inspanningen van personen die er oprecht naar streven zijn wil te doen, en hij beloont hen rijkelijk (Hebreeën 11:6). De getrouwe Boaz was bekend met dat prachtige facet van Gods persoonlijkheid, want hij zei tegen de Moabitische Ruth, die liefdevol voor haar alleenstaande schoonmoeder zorgde: „Moge Jehovah uw handelwijze belonen, en moogt gij een volmaakt loon krijgen van Jehovah” (Ruth 2:12). Werd Ruth door God gezegend? Zeer beslist. Haar verhaal staat zelfs opgetekend in de Bijbel! Bovendien trouwde ze met Boaz en werd ze een voorouder van zowel koning David als Jezus Christus (Ruth 4:13, 17; Mattheüs 1:5, 6, 16). Dat is slechts een van de vele voorbeelden in de Bijbel waaruit Jehovah’s waardering voor zijn dienstknechten blijkt.
2, 3. (a) Wat maakt Jehovah’s uitingen van waardering opmerkelijk? (b) Waarom kan Jehovah oprecht zijn waardering uiten? Illustreer dat.
2 Jehovah zou het van zijn kant onrechtvaardig vinden als hij niet van waardering blijk gaf. In Hebreeën 6:10 lezen we: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond doordat gij de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten.” Het opmerkelijke aan deze verklaring is dat God zijn waardering voor toegewijde mensen toont ook al zijn ze zondaars en bereiken ze zijn heerlijkheid niet. — Romeinen 3:23.
3 Vanwege onze onvolmaaktheid kunnen we het gevoel hebben dat onze daden van godvruchtige toewijding onbetekenend zijn en we daarom Gods zegen niet waard zijn. Maar omdat Jehovah onze beweegredenen kent en onze omstandigheden volledig begrijpt, heeft hij oprecht waardering voor de dienst die we met heel onze ziel verrichten (Mattheüs 22:37). Ter illustratie: Een moeder vindt een cadeautje voor haar op tafel, een goedkoop kettinkje. Ze zou het geschenk als van weinig waarde kunnen bezien en er haar schouders over ophalen. Maar uit het kaartje dat erbij zit, blijkt dat het een cadeautje is van haar kleine meid, die er al haar spaarcentjes aan heeft uitgegeven. Nu beziet de moeder het geschenk opeens heel anders. Ze zal het kind, misschien met tranen in haar ogen, omhelzen en haar diepe waardering tot uitdrukking brengen.
4, 5. Hoe volgde Jezus in het tonen van waardering Jehovah na?
4 Omdat Jehovah volkomen op de hoogte is van onze beweegredenen en beperkingen, waardeert hij het als we hem het beste geven wat we hebben, of dat nu veel is of weinig. Jezus was in dat opzicht een volmaakte weerspiegeling van zijn Vader. Denk eens aan het Bijbelse verslag over het penningske van de weduwe. „Toen [Jezus] nu opkeek, zag hij de rijken hun gaven in de schatkisten werpen. Voorts zag hij een zekere behoeftige weduwe twee kleine geldstukken van zeer weinig waarde daarin werpen, en hij zei: ’Ik zeg u naar waarheid: Deze weduwe heeft, ofschoon zij arm is, er meer in geworpen dan zij allen. Want al dezen hebben er van wat zij over hadden, gaven in geworpen, maar deze vrouw heeft er van haar gebrek alles wat zij voor haar levensonderhoud bezat, in geworpen.’” — Lukas 21:1-4.
5 Jezus kende de omstandigheden van de vrouw — hij wist dat ze een arme weduwe was — en daardoor besefte hij de werkelijke waarde van haar gave en had hij er diepe waardering voor. Hetzelfde kan van Jehovah worden gezegd (Johannes 14:9). Is het niet aanmoedigend te weten dat je ongeacht je omstandigheden gunst kunt vinden in de ogen van onze dankbare God en van zijn Zoon?
Jehovah beloont een godvrezende Ethiopiër
6, 7. Waarom en hoe toonde Jehovah zijn waardering voor Ebed-Melech?
6 De Bijbel laat herhaaldelijk zien dat Jehovah waardering toont voor personen die zijn wil doen. Neem bijvoorbeeld de manier waarop hij de godvrezende Ethiopiër Ebed-Melech behandelde, een tijdgenoot van Jeremia en een dienaar in de huishouding van de ontrouwe koning Zedekia van Juda. Ebed-Melech kwam erachter dat de vorsten van Juda de profeet Jeremia ten onrechte van opruiing hadden beschuldigd en hem in een regenput hadden gegooid om er van de honger te sterven (Jeremia 38:1-7). Hoewel Ebed-Melech wist dat Jeremia intens gehaat werd vanwege de boodschap die hij predikte, riskeerde hij zijn eigen leven door een beroep op de koning te doen. Moedig zei de Ethiopiër: „O mijn heer de koning, deze mannen hebben slecht gehandeld in alles wat zij de profeet Jeremia hebben aangedaan, die zij in de regenput hebben geworpen, zodat hij op de plaats zelf zal sterven wegens de hongersnood.” Op bevel van de koning nam Ebed-Melech dertig mannen mee en bevrijdde hij Gods profeet. — Jeremia 38:8-13.
7 Jehovah zag dat Ebed-Melech in geloof handelde en dat dit hem hielp elke angst die hij eventueel voelde te overwinnen. Daarom toonde Jehovah zijn waardering en zei hij bij monde van Jeremia tegen Ebed-Melech: „Zie, ik doe mijn woorden over deze stad in vervulling gaan tot rampspoed en niet ten goede . . . En ik wil u op die dag bevrijden . . . en gij zult niet gegeven worden in de hand van de mannen voor wie gijzelf bang zijt. Want ik zal u zonder mankeren ontkoming verschaffen, . . . en uw ziel zal u stellig ten buit worden, omdat gij op mij hebt vertrouwd” (Jeremia 39:16-18). En inderdaad bevrijdde Jehovah zowel Ebed-Melech als Jeremia van de goddeloze vorsten van Juda en later van de Babyloniërs, die Jeruzalem met de grond gelijkmaakten. Jehovah „behoedt de ziel van zijn loyalen; uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen”, zegt Psalm 97:10.
’Uw Vader, die in het verborgene toeziet, zal het u vergelden’
8, 9. Wat voor gebeden worden door Jehovah op prijs gesteld, zoals Jezus liet zien?
8 Dat Jehovah dankbaar is voor onze uitingen van godvruchtige toewijding en er waardering voor heeft, blijkt ook uit wat de Bijbel over het gebed zegt. „Het gebed van de oprechten is [God] welgevallig”, merkte de wijze man op (Spreuken 15:8). In Jezus’ tijd baden veel religieuze leiders in het openbaar, niet uit oprechte vroomheid maar omdat ze indruk wilden maken op anderen. „Zij hebben hun beloning reeds ten volle”, zei Jezus. „Gij echter,” onderrichtte hij zijn volgelingen, „wanneer gij bidt, ga dan in uw binnenkamer en bid na het sluiten van uw deur tot uw Vader, die in het verborgene is; dan zal uw Vader, die in het verborgene toeziet, het u vergelden.” — Mattheüs 6:5, 6.
9 Natuurlijk veroordeelde Jezus geen openbare gebeden, want bij verschillende gelegenheden bad hij zelf in het openbaar (Lukas 9:16). Maar Jehovah waardeert het enorm als we vanuit een oprecht hart tot hem bidden, zonder indruk te willen maken op anderen. Onze persoonlijke gebeden vormen in werkelijkheid een goede graadmeter voor de diepte van onze liefde voor God en ons vertrouwen in hem. Het hoeft ons dus niet te verbazen dat Jezus vaak de afzondering opzocht om te bidden. Hij deed dat een keer „vroeg in de morgen, toen het nog donker was”. Een andere keer „ging hij . . . alleen de berg op om te bidden”. En voordat Jezus zijn twaalf apostelen uitkoos, bracht hij de hele nacht alleen in gebed door. — Markus 1:35; Mattheüs 14:23; Lukas 6:12, 13.
10. Als we oprecht tot Jehovah bidden en onze diepste gevoelens uiten, waar kunnen we dan zeker van zijn?
10 Met hoeveel aandacht moet Jehovah wel niet geluisterd hebben naar de woorden van zijn Zoon, die recht uit het hart kwamen! Soms bad Jezus zelfs „met sterk geroep en tranen, . . . en hij werd wegens zijn godvruchtige vrees verhoord” (Hebreeën 5:7; Lukas 22:41-44). Als onze gebeden zo’n zelfde oprechtheid weerspiegelen en we onze diepste gevoelens uiten, kunnen we er zeker van zijn dat onze hemelse Vader aandachtig en met waardering luistert. Ja, „Jehovah is nabij allen . . . die hem aanroepen in waarachtigheid”. — Psalm 145:18.
11. Hoe denkt Jehovah over de dingen die we in het verborgene doen?
11 Als Jehovah het al waardeert wanneer we in het verborgene tot hem bidden, hoeveel te meer moet hij het dan waarderen als we hem in het verborgene gehoorzamen! Jehovah weet immers wat we in het verborgene doen (1 Petrus 3:12). We laten door getrouw en gehoorzaam te zijn als er niemand bij is, dan ook duidelijk zien dat we „een onverdeeld hart” hebben tegenover Jehovah, wat inhoudt dat we zuivere beweegredenen hebben en pal staan voor wat juist is (1 Kronieken 28:9). Zulk gedrag verheugt beslist Jehovah’s hart! — Spreuken 27:11; 1 Johannes 3:22.
12, 13. Hoe kunnen we onze geest en ons hart beschermen en als de getrouwe discipel Nathanaël zijn?
12 Getrouwe christenen zijn dus op hun hoede voor geheime zonden die de geest en het hart verontreinigen, zoals het kijken naar pornografie en geweld. Hoewel sommige zonden voor mensen verborgen gehouden kunnen worden, zijn we ons ervan bewust dat ’alle dingen naakt en openlijk tentoongesteld liggen voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen’ (Hebreeën 4:13; Lukas 8:17). Door ernaar te streven dingen te vermijden die Jehovah afkeurt, behouden we een rein geweten en verheugen we ons in de wetenschap dat we Gods goedkeuring bezitten. Er bestaat geen twijfel over dat Jehovah werkelijk waardering heeft voor iemand „die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent en de waarheid spreekt in zijn hart”. — Psalm 15:1, 2.
13 Maar hoe kunnen we onze geest en ons hart beschermen in een wereld die door- en doorslecht is? (Spreuken 4:23; Efeziërs 2:2) We moeten niet alleen volledig voordeel trekken van alle geestelijke voorzieningen, maar ook ons uiterste best doen om slechte dingen af te wijzen en te doen wat goed is, en ook moeten we er snel bij zijn om te voorkomen dat verkeerde verlangens vruchtbaar worden en tot zonde leiden (Jakobus 1:14, 15). Denk je eens in hoe blij je zou zijn als Jezus over jou zou zeggen wat hij over Nathanaël zei: „Zie, stellig [iemand] in wie geen bedrog is” (Johannes 1:47). Nathanaël, die ook Bartholomeüs werd genoemd, kreeg later het voorrecht een van Jezus’ twaalf apostelen te worden. — Markus 3:16-19.
„Een barmhartig en getrouw hogepriester”
14. Hoe laat Jezus’ reactie op Maria’s daad zich vergelijken met die van anderen?
14 Aangezien Jezus ’het beeld is van de onzichtbare God’, Jehovah, volgt hij altijd op een volmaakte manier zijn Vader na in het tonen van waardering voor personen die God uit een rein hart dienen (Kolossenzen 1:15). Vijf dagen voordat Jezus zijn leven gaf, waren hij en enkelen van zijn discipelen bijvoorbeeld te gast bij Simon in Bethanië. In de loop van de avond nam Maria, de zus van Martha en Lazarus, „een pond welriekende olie, echte en zeer kostbare nardus” (ter waarde van ongeveer een jaarloon), en goot die over Jezus’ hoofd en voeten uit (Johannes 12:3). „Waarom die verkwisting?”, vroegen enkelen. Maar Jezus zag wat Maria deed in een heel ander licht. Hij zag het als een blijk van grote edelmoedigheid, een daad die van grote betekenis was met het oog op zijn aanstaande dood en begrafenis. In plaats van Maria te bekritiseren, eerde Jezus haar dan ook. „Overal waar dit goede nieuws in de gehele wereld wordt gepredikt,” zei hij, „zal tevens ter gedachtenis aan deze vrouw worden verteld wat zij heeft gedaan.” — Mattheüs 26:6-13.
15, 16. Hoe trekken we er voordeel van dat Jezus als mens geleefd en God gediend heeft?
15 We zijn echt bevoorrecht dat we zo’n dankbare persoon als Jezus als onze Leider hebben! Jezus’ leven als mens bereidde hem in feite voor op het werk dat Jehovah voor hem in petto had: als Hogepriester en Koning dienen, eerst voor de gemeente van gezalfden en vervolgens voor de hele wereld. — Kolossenzen 1:13; Hebreeën 7:26; Openbaring 11:15.
16 Nog voordat Jezus naar de aarde kwam had hij al intense belangstelling voor de mensen en was hij bijzonder op hen gesteld (Spreuken 8:31). Door als mens te leven, ging hij beter begrijpen met welke beproevingen we te maken krijgen in onze dienst voor God. De apostel Paulus schreef dat Jezus „in alle opzichten aan zijn ’broeders’ gelijk moest worden, opdat hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden . . . Want doordat hij zelf heeft geleden toen hij op de proef werd gesteld, kan hij degenen die op de proef worden gesteld, te hulp komen.” Jezus kan ’medegevoel hebben met onze zwakheden’ omdat hij „evenals wij in alle opzichten op de proef is gesteld, maar zonder zonde”. — Hebreeën 2:17, 18; 4:15, 16.
17, 18. (a) Hoe blijkt uit de brieven aan de zeven gemeenten in Klein-Azië hoeveel begrip Jezus had? (b) Waarop werden die gezalfde christenen voorbereid?
17 Dat Jezus meer begrip had gekregen voor de beproevingen van zijn discipelen werd duidelijk nadat hij een opstanding had gekregen. Neem bijvoorbeeld zijn brieven aan de zeven gemeenten in Klein-Azië, die zijn opgetekend door de apostel Johannes. Tegen de gemeente in Smyrna zei Jezus: „Ik ken uw verdrukking en armoede.” Jezus zei hier eigenlijk: ’Ik begrijp jullie problemen volledig. Ik weet wat jullie doormaken.’ En omdat hij zelf tot zijn dood toe lijden had ondergaan, kon hij er vervolgens met medeleven en autoriteit aan toevoegen: „Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven.” — Openbaring 2:8-10.
18 De brieven aan de zeven gemeenten staan vol met uitspraken waaruit blijkt dat Jezus de problemen van zijn discipelen volledig begrijpt en oprecht waardering heeft voor hun rechtschapen leven (Openbaring 2:1–3:22). Houd in gedachte dat Jezus aan gezalfde christenen schreef, die de hoop hadden samen met hem in de hemel te regeren. Net als hun Heer werden zij voorbereid op hun verheven rol om met het grootst mogelijke medeleven de voordelen van Christus’ loskoopoffer ten behoeve van de zieke mensheid te helpen aanwenden. — Openbaring 5:9, 10; 22:1-5.
19, 20. Hoe tonen de leden van de „grote schare” hun dankbaarheid tegenover Jehovah en zijn Zoon?
19 Natuurlijk strekt Jezus’ liefde voor zijn gezalfde volgelingen zich ook uit tot zijn getrouwe „andere schapen”, van wie miljoenen tot de toekomstige „grote schare . . . uit alle natiën” zullen behoren die de komende „grote verdrukking” zal overleven (Johannes 10:16; Openbaring 7:9, 14). Ze scharen zich nu in grote aantallen aan Jezus’ zijde uit dankbaarheid voor zijn loskoopoffer en hun hoop op eeuwig leven. Hoe tonen ze hun waardering? Ze doen dat door „dag en nacht heilige dienst” te verrichten voor God. — Openbaring 7:15-17.
20 Uit het wereldbericht over het dienstjaar 2006, dat op bladzijde 27 tot en met 30 staat, blijkt duidelijk dat deze getrouwe bedienaren echt „dag en nacht heilige dienst” voor Jehovah verrichten. Ze hebben in dat ene jaar samen met het relatief kleine overblijfsel van gezalfde christenen in totaal wel 1.333.966.199 uur aan de openbare bediening besteed, wat gelijkstaat aan ruim 150.000 jaar!
Blijf waardering tonen!
21, 22. (a) Waarom moeten christenen er vooral in deze tijd alert op zijn waardering te tonen? (b) Wat zal in het volgende artikel besproken worden?
21 In hun bemoeienissen met onvolmaakte mensen hebben Jehovah en zijn Zoon zo’n diepe waardering getoond dat je er stil van zou worden. Helaas denken de meeste mensen nauwelijks na over God maar zijn ze vooral bezig met hun eigen zaken. Paulus schreef over de mensen in „de laatste dagen”: „De mensen zullen totaal in zichzelf opgaan, op geld belust zijn . . . Het zal hun volkomen aan dankbaarheid ontbreken” (2 Timotheüs 3:1-5, Phillips). Wat een contrast vormen zulke mensen met ware christenen, die door hun oprechte gebeden, bereidwillige gehoorzaamheid en met hart en ziel verrichte dienst hun waardering tonen voor alles wat God voor hen gedaan heeft! — Psalm 62:8; Markus 12:30; 1 Johannes 5:3.
22 In het volgende artikel zullen we enkele van de vele geestelijke voorzieningen bespreken die Jehovah liefdevol voor ons getroffen heeft. Moge onze waardering steeds toenemen terwijl we over die ’goede gaven’ nadenken. — Jakobus 1:17.
Overzichtsvragen
• Hoe heeft Jehovah zich een dankbare God betoond?
• Hoe kunnen we ’binnenskamers’ Jehovah’s hart verheugen?
• Op welke manieren toonde Jezus waardering?
• Hoe heeft Jezus’ leven als mens hem geholpen een meelevende regeerder te worden die waardering toont?
[Illustratie op blz. 17]
Net als de moeder blij is met haar cadeautje, waardeert Jehovah het als we hem het beste geven wat we hebben