’Vele lichamen van de heiligen werden opgericht’
„DE AARDE beefde, en de rotsen spleten vaneen. En de herinneringsgraven werden geopend en vele lichamen van de heiligen die ontslapen waren, werden opgericht (en personen die nadat hij was opgewekt, uit het midden der herinneringsgraven vandaan kwamen, gingen de heilige stad binnen), en ze werden voor vele mensen zichtbaar” (Mattheüs 27:51-53). De katholieke geleerde Karl Staab noemt deze gebeurtenis, die zich ten tijde van Jezus’ dood voordeed, „uiterst mysterieus”. Wat gebeurde er?
Epiphanius en andere vroege kerkvaders onderwezen dat de heiligen tot leven kwamen en met de uit de doden opgewekte Jezus naar de hemel gingen. Augustinus, Theophylactus en Zigabenus geloofden dat deze gestorvenen een tijdelijke opstanding ontvingen en later naar hun graf terugkeerden. Maar laatstgenoemde mening „ontving geen algemene erkenning”, merkt de geleerde Erich Fascher op. In veel moderne bijbelvertalingen wordt door de weergave van Mattheüs 27:52, 53 de indruk gegeven dat er een opstanding plaatsvond. Maar niet in de Nieuwe-Wereldvertaling, waarin op de uitwerking van een aardbeving wordt gewezen. Waarom?
In de eerste plaats zei Mattheüs niet over „de heiligen”, wie zij ook waren, dat zij werden opgewekt. Hij zei dit van hun lichaam, hun dode lichaam. In de tweede plaats zei hij niet dat deze lichamen tot leven kwamen. Hij zei dat ze werden opgericht, en het Griekse werkwoord e·geiʹro, dat onder andere „oprichten, doen opstaan” betekent, heeft niet altijd betrekking op een opstanding. Het kan ook „tillen” uit een kuil of ’doen opstaan’ van de grond betekenen (Mattheüs 12:11; 17:7; Lukas 1:69). Door de aardverschuiving ten tijde van Jezus’ dood werden graven geopend, waardoor er levenloze lichamen uit werden geworpen. Zulke voorvallen tijdens aardbevingen werden in de tweede eeuw G.T. bericht door de Griekse schrijver Aelius Aristides en deden zich recenter, in 1962, in Colombia voor.
Deze kijk op de gebeurtenis stemt overeen met de bijbelse leer. In 1 Korinthiërs hoofdstuk 15 levert de apostel Paulus een overtuigend bewijs van de opstanding, maar hij negeert Mattheüs 27:52, 53 volkomen. En alle andere bijbelschrijvers doen dit eveneens (Handelingen 2:32, 34). De dode lichamen die ten tijde van Jezus’ dood werden opgericht, kunnen niet tot leven zijn gekomen op de manier die Epiphanius zich voorstelde, aangezien Jezus op de derde dag daarna „de eerstgeborene uit de doden” werd (Kolossenzen 1:18). Aan de gezalfde christenen, ook „heiligen” genoemd, werd de belofte gegeven dat zij tijdens Christus’ tegenwoordigheid, niet in de eerste eeuw, in de eerste opstanding zouden delen. — 1 Thessalonicenzen 3:13; 4:14-17.
De meeste exegeten hebben er moeite mee 27 vers 53 uit te leggen, hoewel verscheidenen van hen opperen dat in 27 vers 52 wordt beschreven hoe als gevolg van de aardbeving graven werden geopend en pasbegraven dode lichamen zichtbaar werden. De Duitse geleerde Theobald Daechsel geeft bijvoorbeeld de volgende vertaling: „En graven gingen open en vele dode lichamen van heiligen die in het graf rustten, werden opgeheven.”
Wie waren degenen die een aanzienlijke tijd later, namelijk nadat Jezus uit de doden was opgewekt, ’de heilige stad binnengingen’? Zoals uit het bovenstaande blijkt, bleven de zichtbaar geworden dode lichamen levenloos, en dus moet Mattheüs gedoeld hebben op personen die de graven bezochten en het nieuws van de gebeurtenis in Jeruzalem vertelden. Aldus verruimt de weergave van de Nieuwe-Wereldvertaling het bijbelse inzicht en brengt ze de lezers niet in verwarring over de opstanding.