Hoofdstuk 6
De wonderen — Zijn ze werkelijk gebeurd?
Op een dag in 31 G.T. reisden Jezus en zijn discipelen naar Naïn, een stad in Noord-Palestina. Toen zij de stadspoort naderden, kwam een begrafenisstoet hun tegemoet. De overledene was een jonge man. Zijn moeder was weduwe, en hij was haar enige zoon geweest, dus nu was zij helemaal alleen. Volgens het verslag „werd [Jezus] met medelijden jegens haar bewogen, en hij zei tot haar: ’Houd op met wenen.’ Vervolgens trad hij naderbij en raakte de baar aan, en de dragers bleven staan, en hij zei: ’Jonge man, ik zeg u: Sta op!’ En de dode ging overeind zitten en begon te spreken.” — Lukas 7:11-15.
1. (Inclusief de inleiding.) (a) Welk wonder verrichtte Jezus in de nabijheid van de stad Naïn? (b) Hoe belangrijk zijn wonderen in de bijbel, maar geloven alle mensen dat ze werkelijk gebeurd zijn?
HET is een hartverwarmend verhaal, maar is het waar? Velen vinden het moeilijk te geloven dat zulke dingen ooit werkelijk gebeurd zijn. Niettemin vormen wonderen een integrerend deel van het bijbelse verslag. Geloof in de bijbel houdt in te geloven dat er wonderen zijn geschied. In feite berust het hele patroon van bijbelse waarheid op één zeer belangrijk wonder: de opstanding van Jezus Christus.
Waarom sommigen er niet in geloven
2, 3. Wat is één argument dat David Hume aanvoerde in een poging te bewijzen dat er geen wonderen geschieden?
2 Gelooft u in wonderen? Of bent u van mening dat het in dit wetenschappelijke tijdperk onlogisch is in wonderen — dat wil zeggen, in buitengewone gebeurtenissen die van bovenmenselijke interventie getuigen — te geloven? Als u er niet in gelooft, bent u niet de eerste. Twee eeuwen geleden kampte de Schotse filosoof David Hume met hetzelfde probleem. Misschien hebt u dezelfde redenen om er niet in te geloven als hij.
3 Humes bezwaren tegen het denkbeeld van wonderen omvatten drie in het oog springende punten.1 Ten eerste schrijft hij: „Een wonder is een schending van de natuurwetten.” De mens verlaat zich sedert onheuglijke tijden op de natuurwetten. Hij weet dat voorwerpen naar beneden vallen, dat de zon elke morgen zal opgaan en elke avond zal ondergaan, enzovoort. Instinctief weet hij dat gebeurtenissen altijd zulke bekende patronen zullen volgen. Nooit zal er iets gebeuren dat in strijd is met de natuurwetten. Dit ’bewijs’, zo meende Hume, is als ontkenning van de mogelijkheid dat er wonderen geschieden, „net zo volledig als enig op de ervaring berustend argument”.
4, 5. Wat zijn twee andere door David Hume aangevoerde redenen om de mogelijkheid dat er wonderen geschieden, te ontkennen?
4 Een tweede argument dat hij aanvoerde, was dat mensen zich gemakkelijk laten bedriegen. Sommigen willen in wonderen geloven, vooral wanneer het met religie te maken heeft, en vele zogenaamde wonderen zijn bedrog gebleken. Een derde argument was dat er gewoonlijk melding van wonderen wordt gemaakt in tijden van onwetendheid. Hoe ontwikkelder de mensen worden, hoe minder wonderen er worden gemeld. Zoals Hume het uitdrukte: „Zulke wonderbare gebeurtenissen doen zich in onze tijd nooit voor.” Naar zijn mening werd hierdoor dus bewezen dat ze zich ook nooit hebben voorgedaan.
5 Tot op deze tijd wordt er bij de meeste argumenten die tegen wonderen worden aangevoerd, uitgegaan van deze algemene beginselen, dus laten wij Humes bezwaren eens stuk voor stuk onder de loep nemen.
In strijd met de natuurwetten?
6. Waarom is het onlogisch bezwaar te maken tegen wonderen op grond van het feit dat ze „een schending van de natuurwetten” zijn?
6 Wat valt er te zeggen over het bezwaar dat wonderen „een schending van de natuurwetten” en daarom niet waar kunnen zijn? Op het eerste gezicht zou dit overtuigend kunnen lijken; maar analyseer eens wat er in werkelijkheid wordt gezegd. Gewoonlijk kan een wonder worden gedefinieerd als iets wat buiten de werking van de normale natuurwetten om geschiedt.a Het is zo’n onverwachte gebeurtenis dat toeschouwers ervan overtuigd zijn dat zij getuige zijn geweest van bovenmenselijke interventie. In werkelijkheid komt het bezwaar dus hierop neer: ’Wonderen zijn onmogelijk omdat ze wonderbaar zijn!’ Waarom zou men niet het bewijsmateriaal beschouwen alvorens zo’n overhaaste conclusie te trekken?
7, 8. (a) In welke opzichten hebben geleerden, wat de natuurwetten betreft zoals wij ze kennen, een ruimere kijk gekregen op dat wat wel en niet mogelijk is? (b) Als wij in God geloven, wat dienen wij dan ook te geloven met betrekking tot zijn vermogen om ongewone dingen te doen?
7 De waarheid is dat ontwikkelde mensen in deze tijd minder gauw dan David Hume geneigd zijn te beweren dat de bekende natuurwetten te allen tijde en overal gelden. Wetenschappers zijn bereid te speculeren over de vraag of er in plaats van de bekende drie dimensies lengte, breedte en hoogte, misschien nog veel meer dimensies in het universum zijn.2 Zij theoretiseren over het bestaan van zwarte gaten, reuzensterren die ineenstorten totdat hun dichtheid vrijwel oneindig groot is. In hun omgeving is de structuur van de ruimte naar verluidt zo verwrongen dat de tijd zelf stilstaat.3 Wetenschappers hebben er zelfs over gedebatteerd of de tijd onder bepaalde omstandigheden terug zou lopen in plaats van vooruit!4
8 Stephen W. Hawking, Lucasian hoogleraar in de wiskunde aan de Universiteit van Cambridge, zei in een bespreking over het ontstaan van het universum: „In de klassieke algemene relativiteitstheorie . . . moet het begin van het universum een singulariteit van oneindig grote dichtheid en ruimte-tijdkromming zijn. Onder zulke omstandigheden zouden alle bekende fysische wetten het laten afweten.”5 Hedendaagse geleerden zijn het er dus niet mee eens dat omdat iets in strijd is met de normale natuurwetten, het nooit kan gebeuren. Onder ongewone omstandigheden kunnen er ongewone dingen gebeuren. Als wij in een almachtige God geloven, dienen wij beslist toe te geven dat hij de macht bezit om ongewone — wonderbare — gebeurtenissen te doen plaatsvinden wanneer het met zijn voornemen strookt. — Exodus 15:6-10; Jesaja 40:13, 15.
Wat valt er te zeggen over het bedrog?
9. Is het waar dat sommige wonderen bedrog zijn? Licht uw antwoord toe.
9 Geen redelijk denkend mens zou ontkennen dat er frauduleuze wonderen zijn. Sommigen beweren bijvoorbeeld de macht te bezitten om door miraculeuze gebedsgenezing zieken te genezen. Een arts, William A. Nolan, maakte zulke genezingen tot zijn speciale studieproject. Hij ging talloze zogenaamde genezingen na die door zowel evangelische gebedsgenezers in de Verenigde Staten als zogeheten psychische chirurgen in Azië waren teweeggebracht. Het resultaat? Hij vond alleen maar voorbeelden van teleurstelling en bedrog.6
10. Meent u dat aangezien sommige wonderen bedrog zijn gebleken, hierdoor bewezen wordt dat alle wonderen bedrog zijn?
10 Betekent een dergelijk bedrog dat er nooit echte wonderen hebben plaatsgevonden? Dat hoeft niet zo te zijn. Soms horen wij dat er valse bankbiljetten in omloop zijn gebracht, maar dat wil nog niet zeggen dat al het geld vervalst is. Sommige zieke mensen stellen veel geloof in kwakzalvers, frauduleuze artsen, en betalen een heleboel geld aan hen. Maar dat wil nog niet zeggen dat alle artsen bedriegers zijn. Sommige kunstenaars zijn er bedreven in schilderstukken van „oude meesters” te vervalsen. Maar dat wil nog niet zeggen dat alle schilderstukken vervalsingen zijn. Zo betekent ook het feit dat sommige zogenaamde wonderen duidelijk bedrog zijn, nog niet dat er nooit echte wonderen kunnen gebeuren.
’Er gebeuren nu geen wonderen’
11. Wat was het derde bezwaar dat David Hume tegen het denkbeeld van wonderen inbracht?
11 Het derde bezwaar werd als volgt samengevat: „Zulke wonderbare gebeurtenissen doen zich in onze tijd nooit voor.” Hume had nog nooit een wonder gezien, dus weigerde hij te geloven dat wonderen konden geschieden. Een dergelijke redenering is echter inconsequent. Ieder nadenkend mens moet toegeven dat er vóór de dagen van de Schotse filosoof „wonderbare gebeurtenissen” hebben plaatsgevonden die zich tijdens zijn leven niet hebben herhaald. Wat voor gebeurtenissen?
12. Welke wonderbare gebeurtenissen hebben zich in het verleden voorgedaan die niet verklaard kunnen worden door de natuurwetten die thans geldig zijn?
12 Ten eerste begon het leven op aarde. Vervolgens werden bepaalde levensvormen met bewustzijn begiftigd. Ten slotte verscheen de mens, begiftigd met wijsheid, voorstellingsvermogen, alsook het vermogen om lief te hebben en de gave van het geweten. Geen enkele geleerde kan op grond van de natuurwetten die thans geldig zijn, verklaren hoe zulke buitengewone dingen zijn gebeurd. Toch hebben wij het levende bewijs dat ze hebben plaatsgevonden.
13, 14. Welke dingen zijn tegenwoordig heel gewoon die David Hume wonderbaar toegeschenen zouden hebben?
13 En wat valt er te zeggen over „wonderbare gebeurtenissen” die zich sinds de tijd van David Hume hebben voorgedaan? Stel dat wij in de tijd terug konden reizen en hem over de wereld van vandaag konden vertellen. Denk u eens in dat u zou proberen uit te leggen dat een zakenman in Hamburg zelfs zonder stemverheffing kan spreken met iemand die zich duizenden kilometers daarvandaan in Tokio bevindt; dat een voetbalwedstrijd in Spanje op hetzelfde moment dat de wedstrijd wordt gespeeld, overal op aarde gezien kan worden; dat vaartuigen veel groter dan de oceaanschepen uit Humes tijd van de oppervlakte van de aarde kunnen opstijgen en in enkele uren 500 mensen duizenden kilometers door de lucht kunnen vervoeren. Kunt u zich zijn antwoord indenken? ’Onmogelijk! Zulke wonderbare gebeurtenissen doen zich in onze tijd nooit voor!’
14 Toch doen zulke ’wonderbare dingen’ zich in onze tijd voor. Waarom? Omdat de mens, met gebruikmaking van wetenschappelijke beginselen waar Hume geen notie van had, heeft geleerd telefoons, televisietoestellen en vliegtuigen te vervaardigen. Is het dan zo moeilijk te geloven dat God bij bepaalde gelegenheden in het verleden, op manieren die wij nog niet begrijpen, dingen tot stand heeft kunnen brengen die voor ons wonderbaar zijn?
Hoe kunnen wij erachter komen?
15, 16. Als er werkelijk wonderen zijn gebeurd, wat is dan de enige manier waarop wij er iets over te weten zouden kunnen komen? Licht uw antwoord toe.
15 Te zeggen dat wonderen gebeurd zouden kunnen zijn, betekent natuurlijk nog niet dat ze ook werkelijk gebeurd zijn. Hoe kunnen wij in deze twintigste eeuw te weten komen of God in bijbelse tijden door bemiddeling van zijn dienstknechten op aarde al dan niet echte wonderen heeft verricht? Wat voor bewijsmateriaal zou u voor dergelijke dingen verwachten? Stel dat een primitief stamlid vanuit zijn woonplaats in het oerwoud is meegenomen om een bezoek te brengen aan een grote stad. Hoe kan hij bij zijn terugkomst aan zijn stamgenoten de wonderen van de beschaving uiteenzetten? Hij kan niet verklaren hoe een auto werkt of waarom er muziek uit een draagbare radio komt. Hij kan geen computer bouwen om te bewijzen dat zoiets bestaat. Het enige dat hij kan doen, is vertellen wat hij heeft gezien.
16 Wij verkeren in dezelfde situatie als de stamgenoten van die man. Als God werkelijk wonderen heeft verricht, kunnen wij er alleen maar over vernemen van ooggetuigen. De ooggetuigen kunnen niet verklaren hoe de wonderen zijn geschied, en ook kunnen zij ze niet nadoen. Zij kunnen ons alleen vertellen wat zij hebben gezien. Zeker, ooggetuigen kunnen bedrogen zijn. Zij kunnen ook gemakkelijk overdrijven en verkeerde inlichtingen verschaffen. Willen wij dus geloof kunnen stellen in hun getuigenis, dan moeten wij weten of deze ooggetuigen de waarheid spreken en hoogstaande mensen zijn, die er blijk van hebben gegeven goede motieven te bezitten.
Het best gestaafde wonder
17. (a) Wat is het best gestaafde wonder in de bijbel? (b) Welke gebeurtenissen gingen aan Jezus’ dood vooraf?
17 Het best gestaafde wonder in de bijbel is de opstanding van Jezus Christus, dus waarom zouden wij dit niet om zo te zeggen als testcase gebruiken. Beschouw eerst de gemelde feiten: Jezus werd gevangengenomen op de avond van 14 Nisan — wat volgens onze hedendaagse berekening van de week op een donderdagavond viel.b Hij verscheen voor de joodse leiders, die hem van godslastering beschuldigden en besloten dat hij moest sterven. De joodse leiders brachten Jezus voor de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus, die voor hun druk zwichtte en hem overleverde om ter dood gebracht te worden. Op vrijdag, mogelijk laat in de ochtend — nog steeds 14 Nisan op de joodse kalender — werd hij aan een martelpaal genageld en binnen enkele uren was hij dood. — Markus 14:43-65; 15:1-39.
18. Hoe begon volgens de bijbel het bericht over Jezus’ opstanding zich te verbreiden?
18 Nadat een Romeins soldaat Jezus’ zijde met een speer doorstoken had om er zeker van te zijn dat hij werkelijk dood was, werd Jezus’ lichaam in een nieuw graf gelegd. De volgende dag, 15 Nisan (vrijdag/zaterdag), was een sabbat. Maar op de ochtend van 16 Nisan — zondagmorgen — gingen enkele discipelen naar het graf en troffen het leeg aan. Weldra begonnen zich verhalen te verbreiden dat Jezus in levenden lijve gezien was. De eerste reactie op deze verhalen was precies wat tegenwoordig het geval zou zijn — ongeloof. Zelfs de apostelen weigerden erin te geloven. Maar toen zijzelf Jezus in levenden lijve zagen, konden zij niet anders dan aanvaarden dat hij inderdaad uit de doden was opgewekt. — Johannes 19:31–20:29; Lukas 24:11.
Het lege graf
19-21. (a) Hoe verzetten de joden zich volgens Justinus Martyr tegen de door christenen verrichte prediking omtrent Jezus’ opstanding? (b) Wat was op 16 Nisan ongetwijfeld het geval met Jezus’ graf?
19 Was Jezus opgewekt, of is dit alles louter een verzinsel? Eén ding dat mensen destijds waarschijnlijk gevraagd zouden hebben, is: Bevindt Jezus’ lichaam zich nog in zijn graf? Jezus’ volgelingen zouden voor een enorm obstakel hebben gestaan als hun tegenstanders hadden kunnen wijzen op zijn werkelijke lichaam dat zich nog in de grafstede bevond als bewijs dat hij niet was opgewekt. Er is echter geen bericht voorhanden waaruit blijkt dat zij dit ooit hebben gedaan. In plaats daarvan gaven zij volgens de bijbel geld aan de soldaten die de opdracht hadden gekregen het graf te bewaken en gelastten hun: „Zegt: ’Zijn discipelen zijn hem in de nacht komen stelen terwijl wij sliepen’” (Matthéüs 28:11-13). Wij hebben ook bewijsmateriaal buiten de bijbel dat de joodse leiders zo hebben gehandeld.
20 Ongeveer een eeuw na Jezus’ dood schreef Justinus Martyr een werk genaamd Dialoog met Trypho. Daarin zei hij: „Gij [de joden] [hebt] door handoplegging gewijde uitverkoren mannen tot geheel de bewoonde wereld gezonden, die verkondigden: er is een goddelooze en wettelooze secte verrezen, afkomstig van zekeren Galileeschen dwaalleeraar Jezus; nadat wij dezen gekruisigd hadden hebben zijne leerlingen hem des nachts gestolen uit het gedenkteeken, waarin hij neergelegd was.”7
21 Trypho nu was een jood, en de Dialoog met Trypho werd geschreven om het christendom tegenover het judaïsme te verdedigen. Het is dus onwaarschijnlijk dat Justinus Martyr iets dergelijks gezegd zou hebben — namelijk dat de joden de christenen ervan beschuldigden Jezus’ lichaam uit het graf gestolen te hebben — als de joden die beschuldiging niet hadden geuit. Anders zou hij zich aan een gemakkelijk te verifiëren beschuldiging van liegen blootgesteld hebben. Justinus Martyr zou dit alleen gezegd hebben als de joden werkelijk zulke boodschappers hadden uitgezonden. En zij zouden dat alleen gedaan hebben als het graf op 16 Nisan in 33 G.T. werkelijk leeg was en als zij niet op Jezus’ lichaam in het graf konden wijzen als bewijs dat hij niet was opgewekt. Wat was er dus gebeurd, aangezien het graf leeg was? Hadden de discipelen het lichaam inderdaad gestolen? Of was het door een wonder weggenomen als bewijs dat Jezus werkelijk was opgewekt?
De conclusie van de geneesheer Lukas
22, 23. Noem een ontwikkeld man uit de eerste eeuw die een onderzoek naar de opstanding van Jezus instelde, en welke bronnen van informatie stonden hem ter beschikking?
22 Een zeer ontwikkeld man uit de eerste eeuw die het bewijsmateriaal zorgvuldig onderzocht, was Lukas, een geneesheer (Kolossenzen 4:14). Lukas schreef twee boeken die nu deel uitmaken van de bijbel: het ene was een evangelie, of de geschiedenis van Jezus’ bediening, en het andere, de Handelingen van Apostelen genoemd, was een geschiedenis over de verbreiding van het christendom in de jaren na Jezus’ dood.
23 In de inleiding van zijn evangelie maakt Lukas gewag van heel wat bewijsmateriaal dat hem ter beschikking stond maar waarover wij niet meer beschikken. Hij spreekt over de geschreven documenten omtrent Jezus’ leven die hij heeft geraadpleegd. Hij merkt ook op dat hij met ooggetuigen van Jezus’ leven, dood en opstanding heeft gesproken. Vervolgens zegt hij: ’Ik ben alle dingen van meet af nauwkeurig nagegaan’ (Lukas 1:1-3). Kennelijk stelde Lukas een grondig onderzoek in. Was hij een goed geschiedschrijver?
24, 25. Hoe bezien velen Lukas’ bekwaamheid als geschiedschrijver?
24 Volgens het getuigenis van velen wel. In 1913 leverde Sir William Ramsay in een lezing commentaar op de historiciteit van de werken van Lukas. Zijn conclusie? „Lukas is een historicus eerste klas; niet slechts zijn de feiten die hij vermeldt betrouwbaar; men vindt bij hem het ware historische besef.”8 Meer recente onderzoekers zijn tot dezelfde conclusie gekomen. In The Living Word Commentary wordt in de inleiding tot de delen over Lukas gezegd: „Lukas was zowel geschiedschrijver (en een heel nauwkeurige) als theoloog.”
25 Dr. David Gooding, voormalig hoogleraar in het oudtestamentische Grieks in Noord-Ierland, noemt Lukas „een klassieke geschiedschrijver zoals de oudtestamentische geschiedschrijvers dat waren en zoals Thucydides [een van de grootste geschiedschrijvers der oudheid]. Net als zij zal hij zich veel moeite hebben getroost om zijn bronnen te onderzoeken, zijn materiaal uit te kiezen en dat materiaal te rangschikken. . . . Thucydides combineerde deze methode met een passie voor historische nauwkeurigheid: er is geen reden om te denken dat Lukas ook maar iets minder deed.”9
26. (a) Wat was Lukas’ conclusie met betrekking tot Jezus’ opstanding? (b) Wat kan hem in deze conclusie gesterkt hebben?
26 Tot welke conclusie met betrekking tot de vraag waarom Jezus’ graf op 16 Nisan leeg was, kwam deze zeer bekwame man? Zowel in zijn evangelie als in het boek Handelingen meldt Lukas als een feit dat Jezus uit de doden was opgewekt (Lukas 24:1-52; Handelingen 1:3). Hij twijfelde er volstrekt niet aan. Misschien werd zijn geloof in het wonder van de opstanding nog versterkt door zijn eigen ervaringen. Hoewel hij blijkbaar geen ooggetuige van de opstanding was, maakt hij er wel melding van getuige te zijn geweest van wonderen die door de apostel Paulus werden verricht. — Handelingen 20:7-12; 28:8, 9.
Zij zagen de opgestane Jezus
27. Wie onder anderen beweerden de opgestane Jezus gezien te hebben?
27 Twee van de evangeliën worden door de overlevering toegeschreven aan mannen die Jezus kenden, hem hadden zien sterven en beweerden hem na zijn opstanding werkelijk gezien te hebben. Dit zijn de apostel Matthéüs, de voormalige belastinginner, en Johannes, Jezus’ geliefde apostel. Nog een bijbelschrijver, de apostel Paulus, beweerde eveneens de opgestane Christus gezien te hebben. Bovendien noemt Paulus namen van anderen die Jezus na zijn dood in levenden lijve gezien hebben, en hij zegt dat Jezus bij één gelegenheid aan „meer dan vijfhonderd broeders” verscheen. — 1 Korinthiërs 15:3-8.
28. Welke uitwerking had de opstanding van Jezus op Petrus?
28 Eén die door Paulus als ooggetuige wordt genoemd is Jakobus, Jezus’ vleselijke halfbroer, die Jezus vanaf zijn kinderjaren moet hebben gekend. Een ander is de apostel Petrus; de geschiedschrijver Lukas bericht dat hij slechts enkele weken na Jezus’ dood een onbevreesd getuigenis aflegde omtrent diens opstanding (Handelingen 2:23, 24). Twee brieven in de bijbel worden volgens de overlevering aan Petrus toegeschreven, en in de eerste daarvan geeft Petrus te kennen dat zijn geloof in de opstanding van Jezus zelfs vele jaren na die gebeurtenis nog een krachtige motivatie was. Hij schreef: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons door middel van de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop.” — 1 Petrus 1:3.
29. Al kunnen wij dan niet met ooggetuigen van de opstanding spreken, welk indrukwekkend bewijsmateriaal staat ons niettemin ter beschikking?
29 Dus net zoals Lukas kon spreken met mensen die beweerden Jezus na zijn dood gezien en gesproken te hebben, kunnen wij de woorden lezen die door sommigen van hen opgetekend zijn. En wij kunnen zelf oordelen of die mensen bedrogen waren, of zij ons probeerden te bedriegen en of zij de uit de doden opgewekte Christus werkelijk gezien hebben. Ronduit gezegd, konden zij beslist niet bedrogen zijn. Enkelen van hen waren tot aan Jezus’ dood zijn intieme vrienden. Sommigen van hen waren getuige van zijn smartelijke lijden aan de martelpaal. Zij zagen het bloed en het water uit de hem door de soldaat toegebrachte speerwond vloeien. De soldaat wist, evenals zij, dat Jezus ontegenzeglijk dood was. Later zagen zij Jezus volgens hun zeggen in levenden lijve en spraken werkelijk met hem. Nee, zij konden niet bedrogen zijn. Probeerden zij ons dan te bedriegen door te zeggen dat Jezus was opgewekt? — Johannes 19:32-35; 21:4, 15-24.
30. Waarom is het onmogelijk dat de vroege ooggetuigen van Jezus’ opstanding logen?
30 Voor het antwoord hierop behoeven wij ons slechts af te vragen: Geloofden zij zelf wat zij zeiden? Ja, zonder enige twijfel. Voor de christenen, met inbegrip van degenen die beweerden ooggetuigen te zijn, was de opstanding van Jezus de basis waarop hun hele geloof rustte. De apostel Paulus zei: „Indien Christus niet is opgewekt, is onze prediking stellig vergeefs, en ons geloof is vergeefs. Indien . . . Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos” (1 Korinthiërs 15:14, 17). Klinkt dat als de woorden van een man die liegt wanneer hij zegt dat hij de uit de doden opgewekte Christus heeft gezien?
31, 32. Welke opofferingen getroostten de vroege christenen zich, en waarom vormt dit er een krachtige aanwijzing voor dat deze christenen de waarheid vertelden toen zij zeiden dat Jezus was opgewekt?
31 Beschouw eens wat het betekende in die dagen een christen te zijn. Men verwierf geen prestige, macht of rijkdom. Integendeel, veel vroege christenen ’aanvaardden met vreugde de roof van hun bezittingen’ ter wille van hun geloof (Hebreeën 10:34). Iemand die een christen werd, moest bereid zijn vervolging te ondergaan en een leven van zelfopoffering te leiden dat vaak eindigde in een schandelijke, pijnlijke marteldood.
32 Sommige christenen kwamen uit welvarende families, zoals de apostel Johannes, wiens vader blijkbaar een florerend vissersbedrijf in Galiléa had. Velen hadden goede vooruitzichten, zoals Paulus, die toen hij het christendom aanvaardde, een leerling van de beroemde rabbi Gamaliël was geweest en zich in de ogen van de joodse regeerders begon te onderscheiden (Handelingen 9:1, 2; 22:3; Galaten 1:14). Toch keerden allen datgene wat deze wereld te bieden had de rug toe om een boodschap te verbreiden die gebaseerd was op het feit dat Jezus uit de doden was opgewekt (Kolossenzen 1:23, 28). Waarom zouden zij zich zulke opofferingen getroosten om te lijden voor een zaak waarvan zij wisten dat die op een leugen gebaseerd was? Dat zouden zij beslist niet doen. Zij waren bereid te lijden en te sterven voor een zaak waarvan zij wisten dat die op waarheid berustte.
Wonderen gebeuren echt
33, 34. Wat kunnen wij, aangezien de opstanding werkelijk heeft plaatsgevonden, over de andere wonderen uit de bijbel zeggen?
33 Ja, het door getuigen gestaafde bewijsmateriaal is absoluut overtuigend. Jezus werd op 16 Nisan in 33 G.T. werkelijk uit de doden opgewekt. En aangezien die opstanding heeft plaatsgevonden, zijn alle andere wonderen uit de bijbel mogelijk — wonderen waarvoor wij ook een deugdelijke bevestiging van ooggetuigen hebben. Dezelfde Macht die Jezus uit de doden opwekte, stelde Jezus ook in staat de zoon van de weduwe van Naïn op te wekken. Hij gaf Jezus ook het vermogen om de onbelangrijker — maar nochtans miraculeuze — wonderen van genezing te verrichten. Hij bewerkte de wonderbare spijziging van de menigte, en Hij stelde Jezus ook in staat op het water te lopen. — Lukas 7:11-15; Matthéüs 11:4-6; 14:14-21, 23-31.
34 Dat de bijbel over wonderen vertelt, is derhalve geen reden om aan de waarheidsgetrouwheid van de bijbel te twijfelen. Dat er in bijbelse tijden inderdaad wonderen zijn gebeurd, is veeleer een krachtig bewijs dat de bijbel werkelijk het Woord van God is. Maar er wordt nog een beschuldiging tegen de bijbel ingebracht. Velen zeggen dat de bijbel zichzelf tegenspreekt en daarom niet Gods Woord kan zijn. Is dat zo?
[Voetnoten]
a Wij zeggen „gewoonlijk” omdat bij sommige wonderen in de bijbel wellicht natuurverschijnselen, zoals aardbevingen of aardverschuivingen, in het spel zijn geweest. Deze worden echter toch als wonderen beschouwd omdat ze zich op het precieze tijdstip voordeden dat ze nodig waren en derhalve kennelijk door God werden bestuurd. — Jozua 3:15, 16; 6:20.
b De joodse dag begon omstreeks zes uur ’s avonds en duurde tot zes uur de volgende avond.
[Inzet op blz. 81]
Volgens vijanden van het christendom hadden de discipelen Jezus’ lichaam gestolen. Maar waarom zouden christenen dan bereid zijn geweest te sterven voor een geloof dat op zijn opstanding gebaseerd was?
[Kader op blz. 85]
Waarom gebeuren tegenwoordig geen wonderen?
Soms wordt de vraag opgeworpen: ’Waarom gebeuren er tegenwoordig niet net zulke wonderen als er in de bijbel staan?’ Het antwoord is dat wonderen destijds hun doel dienden, maar thans verwacht God van ons dat wij door geloof leven. — Habakuk 2:2-4; Hebreeën 10:37-39.
In de dagen van Mozes gebeurden er wonderen om Mozes’ geloofsbrieven te bevestigen. Ze toonden aan dat Jehovah zich van hem bediende en ook dat het Wetsverbond werkelijk van goddelijke oorsprong was en dat de Israëlieten voortaan Gods uitverkoren volk waren. — Exodus 4:1-9, 30, 31; Deuteronomium 4:33, 34.
In de eerste eeuw droegen wonderen ertoe bij de geloofsbrieven van Jezus en, na hem, van de jonge christelijke gemeente te bevestigen. Ze droegen ertoe bij te tonen dat Jezus de beloofde Messías was, dat na zijn dood het natuurlijke Israël als Gods speciale volk door de christelijke gemeente vervangen werd en dat de wet van Mozes derhalve niet langer van kracht was. — Handelingen 19:11-20; Hebreeën 2:3, 4.
Na de dagen van de apostelen behoorden wonderen tot het verleden. De apostel Paulus verklaarde: „Hetzij er gaven van profeteren zijn, ze zullen worden weggedaan; hetzij er talen zijn, ze zullen ophouden; hetzij er kennis is, ze zal worden weggedaan. Want wij hebben gedeeltelijke kennis en wij profeteren gedeeltelijk; wanneer echter het volledige gekomen is, zal dat wat gedeeltelijk is, worden weggedaan.” — 1 Korinthiërs 13:8-10.
Tegenwoordig hebben wij de complete bijbel, die al de openbaringen en raad van God bevat. Wij hebben de vervulling van profetieën en wij hebben een toegenomen begrip van Gods voornemens. Er zijn dus geen wonderen meer nodig. Niettemin bestaat dezelfde geest van God die de wonderen mogelijk maakte nog steeds en brengt resultaten voort die een even krachtig bewijs van goddelijke macht leveren. In een later hoofdstuk zullen wij hier nog meer over vernemen.
[Illustratie op blz. 75]
Velen beschouwen de betrouwbaarheid van de natuurwetten, zoals het feit dat de zon elke morgen opgaat, als bewijs dat er geen wonderen kunnen gebeuren
[Illustratie op blz. 77]
De schepping van de aarde als een tehuis voor verscheidene levensvormen was een ’wonderbare gebeurtenis’ die slechts éénmaal heeft plaatsgevonden
[Illustraties op blz. 78]
Hoe zou u de wonderen van de moderne wetenschap verklaren aan iemand die 200 jaar geleden leefde?