HOOGMOED
Laatdunkende trots; verwaandheid; arrogantie. Hoogmoed is het tegenovergestelde van nederigheid. De grondbetekenis van de Griekse en Hebreeuwse woorden die met „hoogmoedig” en „hoogmoed” worden vertaald, is: zich het voorkomen geven „hoog”, „verhoogd”, „verheven”, „eminent” te zijn. Iemand die hoogmoedig is, vindt van zichzelf dat hij beter is dan zijn medemensen, dat hij boven hen staat. Dientengevolge eist hij gewoonlijk meer eer en aandacht op dan hem toekomt en behandelt hij anderen zonder respect en onbeschaamd.
Een hartetoestand. Hoogmoed is niet louter iets wat uit de geest voortspruit, maar is een slechte eigenschap of karaktertrek die uit het hart komt. Jezus Christus noemde hoogmoed in één adem met moord, diefstal, lastering en andere slechte dingen en zei dat zulke dingen „van binnen uit, uit het hart der mensen,” voortkomen (Mr 7:21, 22). Maria, de aardse moeder van Jezus, zei over Jehovah: „Hij heeft hen die hoogmoedig zijn in de bedoeling van hun hart, verstrooid” (Lu 1:51). David zei in gebed tot Jehovah: „Mijn hart is niet hoogmoedig geweest.” — Ps 131:1; Jes 9:9; Da 5:20.
Zelfs iemand die God met een nederig hart heeft gediend, kan door rijkdom of macht of wegens zijn schoonheid, succes, wijsheid of de eer die hij van anderen ontvangt, hoogmoedig worden. Dat overkwam koning Uzzia van Juda bijvoorbeeld. Hij was een goede regeerder en genoot vele jaren Jehovah’s zegen (2Kr 26:3-5). Het bijbelse verslag zegt echter: „Maar zodra hij sterk was, werd zijn hart hoogmoedig, zelfs zozeer dat hij verderf veroorzaakte, zodat hij ontrouw handelde jegens Jehovah, zijn God, en de tempel van Jehovah binnenging om reukwerk te branden op het reukaltaar” (2Kr 26:16). Uzzia matigde zich aan priesterdiensten te verrichten, een voorrecht dat God de koningen van Israël uitdrukkelijk onthouden had, omdat hij koningschap en priesterschap gescheiden wilde houden.
Het hart van de goede koning Hizkia werd eens voor een korte tijd hoogmoedig, en klaarblijkelijk had dit ook een uitwerking op het volk waarover hij regeerde. Tengevolge van Jehovah’s zegen was er aan Hizkia’s regering luister verleend, maar hij bleef in gebreke te beseffen en te erkennen dat God alle eer toekwam. De schrijver van Kronieken bericht over hem: „Maar Hizkia deed geen vergelding naar de hem bewezen weldaad, want zijn hart werd hoogmoedig en er kwam verontwaardiging tegen hem en tegen Juda en Jeruzalem.” Gelukkig overwon hij deze gevaarlijke hartetoestand. Het verslag vervolgt: „Maar Hizkia verootmoedigde zich wegens de hoogmoed van zijn hart, hij en de inwoners van Jeruzalem, en Jehovah’s verontwaardiging kwam niet over hen in de dagen van Hizkia.” — 2Kr 32:25, 26; vgl. Jes 3:16-24; Ez 28:2, 5, 17.
God weerstaat de hoogmoedigen. Niet alleen rechtschapen mensen hebben een afkeer van hoogmoedigen, maar wat nog ernstiger is, Jehovah God weerstaat hen (Jak 4:6; 1Pe 5:5). Het is dwaas hoogmoedig te zijn en het is een zonde (Sp 14:3; 21:4). Jehovah keert zich tegen de hoogmoedigen om hen te vernederen (2Sa 22:28; Job 10:16; 40:11; Ps 18:27; 31:18, 23; Jes 2:11, 17). Wie zijn hoogmoed niet laat varen, zal beslist vernietiging over zichzelf brengen. De natie Moab uit de oudheid, die zich tegen God en zijn volk verhief, werd volkomen verdelgd (Jes 16:6; 25:10, 11; Jer 48:29). Zelfs het tienstammenrijk Israël werd niet gespaard toen het hoogmoedig en onbeschaamd van hart werd. — Jes 9:8-12.
Zich hoeden voor hoogmoed. Men moet er dus zorgvuldig op toezien geen hoogmoed in zijn hart te laten opkomen, vooral wanneer men in de een of andere kwestie succesvol is geweest of een hogere of verantwoordelijker positie heeft gekregen. Men moet in gedachte houden dat ’trots vóór een ineenstorting komt, en een hoogmoedige geest vóór struikeling’ (Sp 16:18). Wanneer iemand toelaat dat hij steeds hoogmoediger wordt, kan het zo ver komen dat hij volledig door hoogmoed wordt beheerst en Jehovah hem op één lijn zal stellen met degenen die hij aan een verwerpelijke geestestoestand overgeeft en die de dood verdienen (Ro 1:28, 30, 32). Hiervoor op zijn hoede zijn, is vooral in „de laatste dagen” passend, want zoals de apostel Paulus waarschuwde, zou hoogmoed een van de onderscheidende kenmerken van die kritieke tijden zijn. — 2Ti 3:1, 2.
Bovendien moet iemand die graag Gods gunst geniet, vleierij vermijden, waardoor anderen hoogmoedig zouden kunnen worden. De spreuk zegt: „Een fysiek sterke man die zijn metgezel vleit, spreidt niets dan een net uit voor zijn schreden” (Sp 29:5). Een vleier brengt niet alleen verwoesting over zijn metgezel („een vleiende mond bewerkt een omverstoting”, Sp 26:28), maar hij haalt zich ook Gods misnoegen op de hals. De apostel Paulus vermeed zorgvuldig zowel vleierij als hoogmoed. — 1Th 2:5, 6.