De losprijs — De verloren gegane leer der christenheid
DE LOSPRIJS, het geloof dat Jezus is gestorven in ruil voor de zondige mensheid, is de grondslag van het ware christendom. Toch ondervindt de leer sinds lang kritiek en spot van de zijde van de theologen der christenheid.
Waarom is dat zo? Zei Jezus niet zelf in Markus 10:45: „De Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen”?
Sommigen hebben beweerd dat Jezus die woorden nooit geuit heeft, dat ze na zijn dood onder de invloed van de apostel Paulus werden verzonnen. Anderen voeren aan dat „losprijs” hier beeldspraak is of dat de leer van de Griekse mythologie stamt! De losprijs is dan ook nagenoeg uit de kerkleer verdwenen.
U kunt u evenwel met recht afvragen hoe de eerste christenen de dood van Jezus opvatten. Paulus vertelt ons in 2 Korinthiërs 5:14, 15: „De liefde die de Christus heeft, dringt ons, want wij hebben zó geoordeeld, dat één mens voor allen is gestorven . . . opdat zij die leven, niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen gestorven is en werd opgewekt.” Hoe overtuigend eenvoudig was deze leer — volkomen vrij van de gecompliceerde veranderingen die ze later van de kant van kerkelijke theologen zou ondergaan.
Is het mogelijk dat Paulus deze leer heeft verzonnen? Nee, want in 1 Korinthiërs 15:3 verklaart hij: „Een van de eerste dingen die ik aan u heb doorgegeven, was datgene wat ik ook ontvangen heb, namelijk dat Christus overeenkomstig de Schriften voor onze zonden gestorven is.” Het is duidelijk dat christenen lang voordat Paulus zijn brieven schreef, al begrepen dat Jezus’ dood offerandelijk was, een werkelijke prijs die werd betaald om de zondige mensheid los te kopen, een losprijs. Bovendien begrepen zij, zoals Paulus te kennen geeft, dat Christus’ dood een vervulling was van „de Schriften”, dat wil zeggen, van profetieën als Psalm 22 en Jesaja 53 in de Hebreeuwse Geschriften of het „Oude Testament”.
Onbeantwoorde vragen
Als u de feiten voor uzelf wilt onderzoeken, zult u bemerken dat al kort na de tijd van de apostelen afvallige leringen het christendom binnendrongen (Handelingen 20:29, 30; 2 Timotheüs 4:3, 4). Maar het geloof in het loskoopoffer van Christus bleef bestaan, zoals uit de geschriften van vroege kerkvaders blijkt. Toen enkele latere theologen zich in de leer omtrent de losprijs verdiepten, kwamen zij echter met enkele moeilijke vragen voor de dag, zoals: Aan wie werd de losprijs betaald? En waarom was zo’n betaling noodzakelijk?
In de vierde eeuw G.T. vertolkten Gregorius van Nyssa en anderen de zienswijze dat de losprijs was betaald aan Satan de Duivel! Satan, zo voerden zij aan, had de mens in zijn greep, en om de mensheid te bevrijden, werd hem een losprijs betaald. Een tijdgenoot van hem, Gregorius van Nazianze, zag evenwel een gapende leemte in deze theorie. Ze impliceerde dat God de Duivel iets verschuldigd was — een volkomen absurde gedachte! Het denkbeeld van een aan de Duivel betaalde losprijs sloeg niettemin aan en hield eeuwenlang stand.
Zou de losprijs aan God zelf betaald kunnen zijn? Dit denkbeeld stelde Gregorius van Nazianze eveneens voor problemen. Waarom zou het, aangezien ’wij niet in knechtschap waren aan [God]’, nodig zijn hem een losprijs te betalen? ’Kon de Vader [bovendien] behagen scheppen in de dood van zijn Zoon’ door een losprijs te verlangen? Ogenschijnlijk moeilijke vragen, die de hele losprijs twijfelachtig schenen te maken.
Het einde van de losprijs
Uw onderzoek van deze materie voert u vervolgens mogelijk naar het begin van de twaalfde eeuw. Anselmus, de aartsbisschop van Canterbury, trachtte deze vragen te beantwoorden in zijn boek Cur Deus Homo (Waarom God mens werd). Het boek leerde dat Christus’ dood diende als het middel om aan de goddelijke gerechtigheid te voldoen, hoewel niet als een losprijs. Anselmus was van mening dat het vergeven van zonde door een losprijs zonder dat er aan de gerechtigheid werd voldaan, zou neerkomen op het ongecorrigeerd laten van zonde. „Maar God kan niet iets ongecorrigeerd laten in Zijn koninkrijk”, zei Anselmus. Hoe zette God de zaken dan recht?
Aanvoerend dat ’zonde God onteert’, zei Anselmus dat het niet voldoende zou zijn geweest „eenvoudig te herstellen wat is weggenomen” door Adams zonde. Aangezien God was beledigd, zou een losprijs — zelfs het offer van een volmaakte man — niet volstaan. „Met het oog op de aangedane belediging”, zo redeneerde de geestelijke, „moest er meer worden terugbetaald dan er was weggenomen.” (Wij cursiveren.) Anselmus voerde aan dat dit de dood noodzakelijk maakte van iemand die „zowel God als mens” was!
Wat uw reactie op Anselmus’ leringen ook moge zijn, ze overtuigden zijn tijdgenoten en hun invloed doet zich tot op deze tijd gelden. Anselmus had daar nota bene in één klap zowel de Drieëenheidsleer versterkt als de losprijs de doodsteek toegebracht, althans in de christenheid! „Genoegdoening” werd het trefwoord voor de theologen, en de uitdrukking „losprijs” raakte geleidelijk in de vergetelheid. Niettemin waren Anselmus’ theorieën niet op de bijbel maar bijna uitsluitend op schoonschijnende logica gebaseerd. En met het verstrijken van de tijd begonnen geleerden als Thomas van Aquino met hun eigen knappe logica beetje bij beetje Anselmus’ theorie van de „genoegdoening” te ondergraven. Speculatie vierde hoogtij. Het aantal verlossingstheorieën nam toe, en de discussie verwijderde zich steeds verder van de Schrift en zakte steeds dieper weg in menselijke redenatie, filosofie en mystiek.
De Reformatie en de losprijs
Laten wij echter wat meer naar onze tijd toe gaan. Toen in de zestiende eeuw de storm van de protestantse Reformatie losbarstte, ontstond er een radicale groepering met de naam socinianen.a Zij loochenden dat Jezus’ dood in enig opzicht „redding voor ons verdiende”, en noemden een dergelijk geloof „misleidend, onjuist en zeer schadelijk . . ., onverenigbaar met zowel de Schrift als de rede” (Rakowse Catechismus). Daar God vrijelijk vergeeft, was het niet nodig aan de gerechtigheid te voldoen. Christus’ dood, zo beweerden zij, verloste in de zin dat mensen erdoor werden bewogen zijn volmaakte voorbeeld te volgen.
Door deze en andere ketterijen bedreigd, ging de Katholieke Kerk tot een tegenaanval over door het concilie van Trente (van 1545 tot 1563 G.T.) bijeen te roepen. Maar hoewel er in veel leerstellige kwesties een standpunt werd ingenomen, bleek het concilie zich wat de verlossing betreft op de vlakte te houden. Het sprak van de ’verdienste van Jezus Christus’ en gebruikte de term „genoegdoening”, maar de term „losprijs” werd angstvallig gemeden. Bijgevolg schoot de kerk er schromelijk in te kort een scherpomlijnd bijbels standpunt in te nemen. De deur tot speculatie bleef wijd open.
Waarom religieuze leiders in gebreke zijn gebleven
Sinds het concilie van Trente hebben theologen — katholieke evenzeer als protestantse — talloze verlossingstheorieën ontwikkeld. (Zie kader op blz. 7.) Toch is er nog geen overeenstemming inzake de betekenis van Christus’ dood in zicht. Theologen vinden elkaar alleen in hun minachting voor de bijbelse term „losprijs”; zij geven er de voorkeur aan die te negeren, af te zwakken of weg te redeneren. De betekenis van Christus’ dood wordt verklaard in technische vaktaal, ingewikkelde wendingen van bedrieglijke logica en hoogdravende termen als „morele invloed” en „plaatsvervangende fysieke genoegdoening”. In plaats van geloof in Christus’ dood op te bouwen, hebben de geestelijken van de christenheid zijn martelpaal tot een verwarring veroorzakend struikelblok gemaakt.
Wat ligt feitelijk aan deze grove nalatigheid ten grondslag? De katholieke theoloog Boniface A. Willems schrijft het toe aan het feit dat theologen worden „opgeleid in een zorgvuldig bewaakt isolement” — te ver verwijderd van de werkelijke behoeften van de mensen.b Bent u niet geneigd het met die beoordeling eens te zijn? Jeremia 8:9 gaat echter verder en wijst op de feitelijke wortel van het probleem: „Ziet! Zij hebben Jehovah’s wóórd verworpen, en wat voor wijsheid hebben zij dan?”
Toegegeven, de leer van de losprijs kan aanleiding geven tot enkele moeilijke vragen (2 Petrus 3:16). Maar in plaats van de antwoorden in de Schrift te zoeken, hebben theologen menselijke wijsheid en logica aangewend (1 Korinthiërs 1:19, 20; 2:13). Zij hebben de vrijheid genomen die delen van de bijbel die niet met hun fantasieën — of theorieën — stroken, te verwerpen (2 Timotheüs 3:16). Zij hebben onschriftuurlijke leerstellingen voorgestaan, zoals de Drieëenheidsleer (Johannes 14:28). En hun grootste fout is dat zij de redding van de mens tot het voornaamste hebben gemaakt, terwijl zij belangrijker kwesties waarbij Gods naam en koninkrijk betrokken zijn, veronachtzamen. — Mattheüs 6:9, 10.
Een verdediger van de losprijs
Verleg uw onderzoek nu alstublieft naar het eind van de negentiende eeuw. Een godvrezend man, Charles Taze Russell genaamd, scheidde zich van de belangrijkste theologische stromingen af en begon het tijdschrift uit te geven dat u nu in handen hebt — De Wachttoren. „Vanaf het begin”, aldus Russell, „heeft dit blad bovenal het loskoopoffer verdedigd.”
De Wachttoren dient ook nu nog in die hoedanigheid. Al meer dan honderd jaar heeft het tijdschrift deugdelijke bijbelse redenen verschaft om in de losprijs te geloven, en het heeft redelijke, schriftuurlijke antwoorden gegeven op de uitingen van twijfel van critici. Wij nodigen u daarom uit nader te beschouwen wat de bijbel over Jezus’ dood en de betekenis ervan zegt.
[Voetnoten]
a Zie „De socinianen — Waarom verwierpen zij de Drieëenheid?”, in ons zustertijdschrift Ontwaakt! van 22 november 1988.
b Neem echter nota van Willems’ eigen theorie in het bovenstaande kader.
[Kader op blz. 7]
ENKELE VOORBEELDEN VAN VERLOSSINGSTHEORIEËN
◻ HEERSERS- OF BESTUURSTHEORIE: De Nederlandse theoloog Hugo de Groot ontwikkelde deze theorie in de zeventiende eeuw om de theorieën van de socinianen te weerleggen. De Groot bezag Christus’ dood „als een soort van wettelijke transactie, waarbij God de rol van Wereldheerser of Bestuurder vervulde en de mens die van beklaagde”. — Hastings’ Encyclopædia of Religion and Ethics.
◻ ESSENTIËLE VERZOENINGSTHEORIE: Deze werd in 1946 door de protestantse theoloog Clarence H. Hewitt opgesteld. Hij bezag Christus’ werk niet als het betalen van een of andere wettelijke boete, maar meende dat het ’ons bevrijdt van de overheersing van de wet van zonde en dood en ons tot berouw en godvruchtige bedroefdheid brengt, waardoor God ons kan vergeven’.
◻ VERLOSSING DOOR CHRISTELIJKE BROEDERSCHAP: De rooms-katholieke theoloog Boniface A. Willems (1970) stelde „verlossing” gelijk met „het afzweren van ons egoïsme en het openstellen van ons hart voor elkaar”. Hij zegt verder: „De christelijke opvatting van substitutie of plaatsvervangend lijden is, dat men zichzelf in solidariteit verbonden weet met het door zonde geteisterde mensenras. . . . De Kerk is dan de broederschap van degenen die bereid zijn hun leven in dienst te stellen van anderen.”
◻ ZONDEBOK-THEORIE: De katholieke theoloog Raymund Schwager opperde in 1978 deze theorie. Hij verwierp de gedachte dat God „oog voor oog [zou] eisen”. Hij beziet Christus’ offer als een soort catharsis (reiniging) die het de mensenmaatschappij mogelijk maakt uiting te geven aan — en zich daardoor te ontdoen van — haar inherente gewelddadige neigingen.
◻ SOCIO-POLITIEKE VERLOSSING: De baptistentheoloog Thorwald Lorenzen schreef in 1985: „God zoekt niet slechts religieuze vergeving voor de zondaar maar ook politieke bevrijding voor de armen en onderdrukten. . . . De dood van Jezus onthult daarom een God die zich erom bekommert het menselijk leven in al zijn dimensies te genezen.”
[Illustratie op blz. 5]
Protestantse en katholieke theologen hebben talrijke theorieën ontwikkeld omtrent de verlossing en de losprijs, maar wat leert de bijbel?