Een „slaaf” die zowel getrouw als beleidvol is
„Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld?” — MATTHEÜS 24:45.
1, 2. Waarom is het van levensbelang dat we in deze tijd geregeld van geestelijk voedsel worden voorzien?
HET was op dinsdagmiddag 11 Nisan 33 G.T. dat Jezus’ discipelen een vraag stelden die van verstrekkende betekenis is voor ons in deze tijd. Ze vroegen hem: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” Jezus beantwoordde die vraag met een opmerkelijke profetie. Hij sprak over een woelige periode van oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en ziekten. En dat zou nog maar „een begin van weeën der benauwdheid” zijn. Het zou nog erger worden. Wat een angstaanjagend vooruitzicht! — Mattheüs 24:3, 7, 8, 15-22; Lukas 21:10, 11.
2 Sinds 1914 zijn de meeste aspecten van Jezus’ profetie in vervulling gegaan. De „weeën der benauwdheid” zijn in volle gang. Toch hoeven ware christenen niet bang te zijn. Jezus beloofde dat hij hen van voedzaam geestelijk voedsel zou voorzien. Maar hoe heeft Jezus, die nu immers in de hemel is, ervoor gezorgd dat wij hier op aarde ons geestelijk voedsel zouden ontvangen?
3. Welke regelingen heeft Jezus getroffen zodat we ’voedsel te rechter tijd’ zouden ontvangen?
3 Jezus zelf gaf aan hoe het antwoord op die vraag luidt. In de loop van zijn belangrijke profetie vroeg hij: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven?” Vervolgens zei hij: „Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt! Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen” (Mattheüs 24:45-47). Er zou dus een „slaaf” zijn die de toewijzing had ontvangen voor geestelijk voedsel te zorgen, een „slaaf” die zowel getrouw als beleidvol zou zijn. Was die slaaf één persoon, een aantal opeenvolgende personen, of iets anders? Omdat de getrouwe slaaf in het zo hoognodige geestelijke voedsel voorziet, is het in ons belang dat we het antwoord vinden.
Een persoon of een klasse?
4. Hoe weten we dat „de getrouwe en beleidvolle slaaf” niet één persoon kan zijn?
4 „De getrouwe en beleidvolle slaaf” kan niet één persoon zijn. Waarom niet? Omdat de slaaf al in de eerste eeuw geestelijk voedsel begon op te dienen, en volgens Jezus zou de slaaf dat nog steeds doen als de Meester in 1914 kwam. Dat zou zo’n 1900 jaar trouwe dienst voor één persoon betekenen. Zelfs Methusalah heeft niet zo lang geleefd! — Genesis 5:27.
5. Leg uit waarom de term „getrouwe en beleidvolle slaaf” niet op elke individuele christen van toepassing is.
5 Zou de term „getrouwe en beleidvolle slaaf” dan in algemene zin op elke christen afzonderlijk van toepassing kunnen zijn? Het is waar dat alle christenen getrouw en beleidvol moeten zijn, maar Jezus had duidelijk iets meer op het oog toen hij sprak over „de getrouwe en beleidvolle slaaf”. Hoe weten we dat? Omdat hij zei dat de meester de slaaf bij zijn aankomst ’over al zijn bezittingen zou aanstellen’. Hoe zou elke individuele christen over alles aangesteld kunnen worden — over alle bezittingen van de Heer? Dat zou toch onmogelijk zijn?
6. Hoe moest de natie Israël als Gods „knecht” of „slaaf” fungeren?
6 De enige redelijke conclusie is dus dat Jezus met „de getrouwe en beleidvolle slaaf” op een groep christenen doelde. Behoort een samengestelde slaaf tot de mogelijkheden? Ja. Zevenhonderd jaar voor Christus noemde Jehovah de hele natie Israël „mijn getuigen” en „mijn knecht die ik verkozen heb” (Jesaja 43:10). Vanaf 1513 v.G.T., toen de Mozaïsche wet werd gegeven, tot op Pinksteren 33 G.T. maakte elk lid van de natie Israël deel uit van die knechtklasse. De meeste Israëlieten hadden geen rechtstreeks aandeel aan het besturen van staatsaangelegenheden of het coördineren van het geestelijke voedingsprogramma van de natie. Voor die taken gebruikte Jehovah de koningen, rechters, profeten, priesters en levieten. Niettemin moest Israël als natie Jehovah’s soevereiniteit vertegenwoordigen en zijn lof onder de volken verkondigen. Iedere Israëliet moest een getuige van Jehovah zijn. — Deuteronomium 26:19; Jesaja 43:21; Maleachi 2:7; Romeinen 3:1, 2.
Het ontslag van een „knecht”
7. Waarom werd de oude natie Israël gediskwalificeerd als Gods „knecht”?
7 Was Israël, omdat het eeuwen geleden Gods „knecht” was, ook de slaaf die Jezus bedoelde? Nee, want het oude Israël is helaas noch getrouw noch beleidvol gebleken. Paulus vat de situatie samen wanneer hij Jehovah’s woorden tot de natie citeert: „De naam van God wordt wegens ulieden onder de natiën gelasterd” (Romeinen 2:24). Israëls lange geschiedenis van opstandigheid bereikte haar climax toen het Jezus verwierp, waarop Jehovah de natie verwierp. — Mattheüs 21:42, 43.
8. Wanneer werd er een „knecht” aangesteld om Israël te vervangen, en onder welke omstandigheden gebeurde dat?
8 Deze ontrouw van de kant van de „knecht”, Israël, betekende niet dat trouwe aanbidders het voor altijd zonder geestelijk voedsel zouden moeten stellen. Met Pinksteren 33 G.T., vijftig dagen na Jezus’ opstanding, werd in een bovenkamer in Jeruzalem op zo’n 120 van zijn discipelen heilige geest uitgestort. Op dat moment werd er een nieuwe natie geboren. Aan de geboorte ervan werd terecht bekendheid gegeven toen de leden ervan de inwoners van Jeruzalem vrijmoedig begonnen te vertellen over „de grote daden van God” (Handelingen 2:11). Zo werd die nieuwe natie, een geestelijke natie, de „knecht” die Jehovah’s heerlijkheid aan de naties zou bekendmaken en voedsel te rechter tijd zou verschaffen (1 Petrus 2:9). Later werd ze toepasselijk „het Israël Gods” genoemd. — Galaten 6:16.
9. (a) Wie vormen „de getrouwe en beleidvolle slaaf”? (b) Wie zijn de „huisknechten”?
9 Ieder lid van „het Israël Gods” is een opgedragen, gedoopte christen die met heilige geest gezalfd is en een hemelse hoop heeft. De uitdrukking „getrouwe en beleidvolle slaaf” heeft dan ook betrekking op alle leden van die gezalfde geestelijke natie als groep op aarde, op elk gegeven moment vanaf 33 G.T. tot nu toe, net zoals iedere Israëliet die op enig tijdstip vanaf 1513 v.G.T. tot Pinksteren 33 G.T. leefde, tot de voorchristelijke knechtklasse behoorde. Maar wie zijn de „huisknechten” die geestelijk voedsel van de slaaf ontvangen? In de eerste eeuw G.T. had elke christen de hemelse hoop. De huisknechten waren dus ook gezalfde christenen, niet als groep maar als afzonderlijke personen bezien. En allemaal, ook degenen die verantwoordelijke posities in de gemeente bekleedden, hadden ze geestelijk voedsel van de slaaf nodig. — 1 Korinthiërs 12:12, 19-27; Hebreeën 5:11-13; 2 Petrus 3:15, 16.
„Aan een ieder zijn werk”
10, 11. Hoe weten we dat niet alle leden van de slaafklasse dezelfde werktoewijzing hebben?
10 Terwijl „het Israël Gods” als getrouwe en beleidvolle slaafklasse een bepaalde werktoewijzing heeft, heeft elk lid ook persoonlijke verantwoordelijkheden. Dat blijkt duidelijk uit Jezus’ woorden in Markus 13:34. Hij zei: „Het is als met een mens die, toen hij naar het buitenland reisde, zijn huis verliet en aan zijn slaven volmacht gaf, aan een ieder zijn werk, en de deurwachter gebood waakzaam te zijn.” Elk lid van de slaafklasse heeft dus een toewijzing ontvangen: Christus’ bezittingen op aarde vermeerderen. Hij kwijt zich van die taak naargelang zijn bekwaamheid en mogelijkheden. — Mattheüs 25:14, 15.
11 Verder schreef de apostel Petrus aan gezalfde christenen in zijn tijd: „Gebruikt de gave, naarmate een ieder die heeft ontvangen, om elkaar ermee te dienen als voortreffelijke beheerders van Gods onverdiende goedheid, die op velerlei wijzen tot uitdrukking wordt gebracht” (1 Petrus 4:10). De gezalfden hebben dus de verantwoordelijkheid elkaar te dienen met de gaven die God hun heeft gegeven. Uit Petrus’ woorden blijkt ook dat niet alle christenen dezelfde bekwaamheden, verantwoordelijkheden en voorrechten zouden hebben. Elk lid van de slaafklasse kon echter op de een of andere manier tot de groei van de geestelijke natie bijdragen. Hoe?
12. Hoe droeg elk lid van de slaafklasse, man of vrouw, tot de groei van de slaaf bij?
12 In de eerste plaats had elk van hen tot taak een getuige van Jehovah te zijn door het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken (Jesaja 43:10-12; Mattheüs 24:14). Vlak voordat Jezus naar de hemel opsteeg, gebood hij al zijn trouwe discipelen, zowel de mannen als de vrouwen, om leraren te zijn. Hij zei: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” — Mattheüs 28:19, 20.
13. Welk voorrecht genoten alle gezalfden?
13 Als er nieuwe discipelen werden gevonden, moest hun zorgvuldig geleerd worden alles te onderhouden wat Christus zijn discipelen geboden had. Mettertijd werden personen die daar goed op reageerden bekwaam om anderen te onderwijzen. Potentiële leden van de slaafklasse in veel naties werd voedzaam geestelijk voedsel ter beschikking gesteld. Alle gezalfde christenen, mannen en vrouwen, hadden een aandeel aan de vervulling van de opdracht discipelen te maken (Handelingen 2:17, 18). Dit werk moest vanaf de tijd dat de slaaf met zijn werk begon, doorgaan tot het einde van dit samenstel van dingen.
14. Tot wie waren de onderwijsvoorrechten in de gemeente beperkt, en hoe dachten getrouwe gezalfde vrouwen daarover?
14 Ook pasgedoopte gezalfden gingen tot de slaaf behoren, en ongeacht wie hen oorspronkelijk had onderwezen, werden ze verder onderricht door leden van de gemeente die voldeden aan de schriftuurlijke vereisten om als oudere man te dienen (1 Timotheüs 3:1-7; Titus 1:6-9). Deze aangestelde mannen genoten daardoor het voorrecht op een speciale manier tot de groei van de natie bij te dragen. Getrouwe gezalfde christelijke vrouwen hadden er geen moeite mee dat alleen christelijke mannen mochten onderwijzen in de gemeente (1 Korinthiërs 14:34, 35). Integendeel, ze trokken graag voordeel van het harde werk van mannelijke leden van de gemeente en ze hadden waardering voor de voorrechten die vrouwen hadden, zoals het brengen van blijde tijdingen aan anderen. IJverige gezalfde zusters in deze tijd geven van dezelfde nederige instelling blijk, of de aangestelde ouderlingen nu tot de gezalfden behoren of niet.
15. Wat was in de eerste eeuw een van de voornaamste bronnen van geestelijk voedsel, en wie namen de leiding bij het uitreiken ervan?
15 Het fundamentele geestelijke voedsel dat in de eerste eeuw werd verstrekt, kwam rechtstreeks uit de pen van de apostelen en andere discipelen die de leiding namen. De brieven die ze schreven — vooral de brieven die tot de 27 geïnspireerde boeken behoren waaruit de christelijke Griekse Geschriften bestaan — circuleerden onder de gemeenten en vormden ongetwijfeld de grondslag voor het onderwijs dat de plaatselijke ouderlingen gaven. Op die manier deelden vertegenwoordigers van de slaaf trouw voedzaam geestelijk voedsel uit aan oprechte christenen. De eerste-eeuwse slaafklasse kweet zich getrouw van haar opdracht.
De „slaaf” negentien eeuwen later
16, 17. Hoe blijkt de slaafklasse zich in de jaren tot 1914 getrouw van haar toewijzing gekweten te hebben?
16 Hoe is de situatie nu? Trof Jezus toen in 1914 zijn tegenwoordigheid begon, een groep gezalfde christenen aan die trouw voedsel te rechter tijd verstrekte? Zeer zeker. Die groep was duidelijk te herkennen aan de voortreffelijke vruchten die ze voortbracht (Mattheüs 7:20). De geschiedenis sindsdien heeft bewezen dat deze conclusie correct was.
17 Bij Jezus’ komst waren zo’n 5000 huisknechten druk bezig met het verbreiden van de bijbelse waarheid. Er waren weinig werkers, maar de slaaf maakte voor de verbreiding van het goede nieuws gebruik van een aantal ingenieuze methoden (Mattheüs 9:38). Er werden bijvoorbeeld regelingen getroffen voor de publicatie van preken over bijbelse onderwerpen in wel 2000 kranten. Op die manier bereikte de waarheid uit Gods Woord tienduizenden lezers tegelijk. Daarnaast werd er een acht uur durend programma samengesteld waarin kleurendia’s en films werden gecombineerd. Dankzij deze innovatieve presentatie kregen in totaal ruim negen miljoen personen op drie continenten de boodschap uit de bijbel te zien, van het begin van de schepping tot het einde van Christus’ duizendjarige regering. Ook werd er gebruik gemaakt van gedrukte lectuur. In 1914 bijvoorbeeld bedroeg de oplage van dit tijdschrift ongeveer 50.000 exemplaren.
18. Wanneer stelde Jezus de slaaf over al zijn bezittingen aan, en waarom?
18 Toen de Meester kwam, constateerde hij dan ook dat zijn getrouwe slaaf gewetensvol zowel de huisknechten van voedsel voorzag als het goede nieuws predikte. Nu wachtten die slaaf grotere verantwoordelijkheden. Jezus had gezegd: „Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen” (Mattheüs 24:47). Jezus deed dat in 1919, nadat de slaaf een periode van beproeving had doorgemaakt. Maar waarom ontving „de getrouwe en beleidvolle slaaf” grotere verantwoordelijkheden? Omdat de bezittingen van de Meester vermeerderd waren. In 1914 had Jezus het koningschap ontvangen.
19. Leg uit hoe in de geestelijke behoeften van de „grote schare” is voorzien.
19 Wat zijn de bezittingen waarover de pasgekroonde Meester zijn getrouwe slaaf aanstelde? Alle geestelijke zaken hier op aarde die Hem toebehoren. Zo werd er twee decennia nadat Christus in 1914 op de troon was geplaatst „een grote schare” „andere schapen” geïdentificeerd (Openbaring 7:9; Johannes 10:16). Dat waren geen gezalfde leden van „het Israël Gods”, maar oprechte mannen en vrouwen met een aardse hoop die Jehovah liefhadden en hem net zo wilden dienen als de gezalfden. Ze zeiden feitelijk tegen „de getrouwe en beleidvolle slaaf”: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is” (Zacharia 8:23). Deze pasgedoopte christenen gebruikten hetzelfde voedzame geestelijke voedsel als de gezalfde huisknechten, en sindsdien hebben de twee klassen altijd samen aan deze geestelijke tafel gezeten. Wat een zegen is dat voor de leden van de „grote schare” geweest!
20. Welke rol heeft de „grote schare” gespeeld bij de vermeerdering van de bezittingen van de Heer?
20 De leden van de „grote schare” sloten zich graag bij de gezalfde slaafklasse aan als predikers van het goede nieuws. Terwijl zij predikten, namen de aardse bezittingen van de Meester toe, waardoor de verantwoordelijkheden van „de getrouwe en beleidvolle slaaf” groter werden. Door de toename van het aantal waarheidszoekers waren er grotere drukfaciliteiten nodig om aan de vraag naar bijbelse lectuur te kunnen voldoen. In het ene land na het andere werden bijkantoren van Jehovah’s Getuigen opgericht. Zendelingen werden uitgezonden naar „de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:8). De gelederen van Gods lofprijzers zijn van ongeveer vijfduizend gezalfden in 1914 toegenomen tot ruim zes miljoen nu, van wie de meesten tot de „grote schare” behoren. De bezittingen van de Koning zijn inderdaad aanzienlijk vermeerderd sinds zijn kroning in 1914!
21. Welke twee gelijkenissen zullen we in onze volgende studie doornemen?
21 Uit dit alles blijkt dat de slaaf zowel ’getrouw’ als ’beleidvol’ is geweest. Vlak nadat Jezus over „de getrouwe en beleidvolle slaaf” had gesproken, gaf hij twee gelijkenissen waarin die hoedanigheden speciale aandacht kregen: de gelijkenis van de beleidvolle en de dwaze maagden en de gelijkenis van de talenten (Mattheüs 25:1-30). We zijn benieuwd! Welke betekenis hebben die gelijkenissen voor ons in deze tijd? Die vraag zal in het volgende artikel aan de orde komen.
Wat zouden we antwoorden?
• Wie vormen „de getrouwe en beleidvolle slaaf”?
• Wie zijn de „huisknechten”?
• Wanneer werd de getrouwe slaaf over alle bezittingen van de Heer aangesteld, en waarom toen?
• Wie hebben in recente decennia bijgedragen tot de vermeerdering van de bezittingen van de Heer, en hoe?
[Illustraties op blz. 10]
De eerste-eeuwse slaaf kweet zich getrouw van zijn opdracht