Weest daders van het woord, niet alleen hoorders
„Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is.” — MATTHEÜS 7:21.
1. Wat moeten de volgelingen van Jezus blijven doen?
BLIJF vragen. Blijf zoeken. Blijf kloppen. Volhard in gebed en studie en ga ermee voort een dader te zijn van Jezus’ in de Bergrede opgetekende woorden. Jezus zegt tot zijn volgelingen dat zij het zout der aarde zijn, daar zij een levenreddende boodschap hebben die gekruid is met zout, dat zij niet laf mogen laten worden doordat het zijn smaak of bederfwerende kracht verliest. Zij zijn het licht der wereld, daar zij niet alleen door wat zij zeggen het van Christus Jezus en Jehovah God afkomstige licht weerkaatsen maar ook door wat zij doen. Hun goede werken verspreiden net zo’n helder licht als hun onderwijzende woorden — en spreken wellicht luider in een wereld die gewend is aan de farizeïsche huichelarij van zowel religieuze als politieke leiders, die veel zeggen maar weinig doen. — Mattheüs 5:13-16.
2. Welke vermaning geeft Jakobus, maar welke van gemakzucht getuigende positie nemen sommigen ten onrechte in?
2 Jakobus vermaant: „Wordt . . . daders van het woord en niet alleen hoorders, door uzelf met valse overleggingen te bedriegen” (Jakobus 1:22). Velen bedriegen zichzelf met de leer dat ’eens gered altijd gered’ is, denkend dat zij nu niets meer hoeven te doen en op een vermeende hemelse beloning kunnen wachten. Het is een valse leer en een ijdele hoop. „Wie tot het einde heeft volhard,” zei Jezus, „die zal gered worden” (Mattheüs 24:13). Om eeuwig leven te verkrijgen, moet u ’bewijzen zelfs tot de dood getrouw te zijn’. — Openbaring 2:10; Hebreeën 6:4-6; 10:26, 27.
3. Welk onderricht over oordelen geeft Jezus vervolgens in de Bergrede?
3 Terwijl Jezus zijn Bergrede vervolgde, sprak hij over nog meer dingen waaraan christenen moeten proberen te voldoen. Hier volgt een uitspraak van hem die eenvoudig lijkt maar die zich richt tegen een van de moeilijkst te overwinnen neigingen: „Houdt op met oordelen, opdat gij niet wordt geoordeeld; want met het oordeel waarmee gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met de maat waarmee gij meet, zal men u meten. Waarom kijkt gij dan naar het strootje in het oog van uw broeder, maar beschouwt niet de balk in uw eigen oog? Of hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: ’Laat mij het strootje uit uw oog halen’, wanneer er, zie! een balk in uw eigen oog is? Huichelaar! Haal eerst de balk uit uw eigen oog, en dan zult gij duidelijk zien hoe gij het strootje uit het oog van uw broeder moet halen.” — Mattheüs 7:1-5.
4. Welk extra onderricht wordt in Lukas’ verslag gegeven, en waarin resulteert de toepassing ervan?
4 In Lukas’ verslag van de Bergrede zei Jezus zijn toehoorders anderen niet te bekritiseren. Laten zij veeleer ’blijven vrijlaten’, dat wil zeggen, de tekortkomingen van hun medemens vergeven. Dit zou, zoals Jezus zei, anderen ertoe brengen net zo te reageren: „Beoefent het geven, en u zal gegeven worden. Een voortreffelijke, aangestampte, geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot storten. Want met de maat waarmee gij meet, zal men ook u meten.” — Lukas 6:37, 38.
5. Waarom is het heel wat gemakkelijker de gebreken van anderen dan die van onszelf te zien?
5 In de eerste eeuw G.T. waren de Farizeeën er wegens hun mondelinge overleveringen over het algemeen toe geneigd een hardvochtig oordeel over anderen te vellen. Mochten zich onder Jezus’ toehoorders personen bevinden die een zelfde gewoonte hadden, dan moesten zij daarmee breken. Het is heel wat gemakkelijker de strootjes in de ogen van anderen te zien dan de balken in onze eigen ogen — en veel geruststellender voor ons ego! Zoals iemand zei: „Ik vind het fijn anderen te bekritiseren omdat ik me dan zelf zo goed voel!” Steeds maar weer kritiek op anderen te hebben, kan ons een idee van deugdzaamheid geven dat een tegenwicht schijnt te vormen voor onze eigen fouten, die wij graag willen verbergen. Maar indien correctie nodig is, dient deze in een geest van zachtaardigheid gegeven te worden. Degene die correctie geeft, dient zich altijd van zijn eigen tekortkomingen bewust te zijn. — Galaten 6:1.
Probeer te begrijpen alvorens te oordelen
6. Mochten wij een oordeel moeten vellen, op basis waarvan dienen wij dit dan te doen, en welke hulp dienen wij te zoeken om niet overkritisch te zijn?
6 Jezus kwam niet om de wereld te oordelen, maar om ze te redden. De oordelen die hij velde, waren niet van hem afkomstig maar waren gebaseerd op de woorden die God hem liet spreken (Johannes 12:47-50). Elk oordeel dat wij vellen, dient ook in overeenstemming te zijn met Jehovah’s Woord. Wij moeten de menselijke neiging om snel met een oordeel klaar te staan, onderdrukken en hierbij voortdurend om Jehovah’s hulp bidden: „Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en er zal u opengedaan worden. Want al wie vraagt, ontvangt, en al wie zoekt, vindt, en al wie klopt, zal opengedaan worden” (Mattheüs 7:7, 8). Zelfs Jezus zei: „Ik kan niets uit mijzelf doen; gelijk ik hoor, oordeel ik; en het oordeel dat ik vel, is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden.” — Johannes 5:30.
7. Welke gewoonte waardoor wij worden geholpen de Gulden Regel toe te passen, dienen wij aan te kweken?
7 Wij dienen de gewoonte aan te kweken om mensen niet te oordelen maar te proberen hen te begrijpen door onszelf in hun plaats te stellen — wat niet gemakkelijk maar wel noodzakelijk is als wij ons willen houden aan de Gulden Regel, die vervolgens door Jezus werd bekendgemaakt: „Alle dingen dan die gij wilt dat de mensen voor u doen, moet ook gij insgelijks voor hen doen; dit is trouwens de betekenis van de Wet en de Profeten” (Mattheüs 7:12). Jezus’ volgelingen moeten dus fijngevoelig zijn en de mentale, emotionele en geestelijke toestand waarin anderen verkeren, onderscheiden. Zij moeten de behoeften van anderen bespeuren en begrijpen en er persoonlijke belangstelling voor hebben hen te helpen (Filippenzen 2:2-4). Jaren later schreef Paulus: „Want de gehele Wet wordt in één gezegde vervuld, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’” — Galaten 5:14.
8. Welke twee wegen besprak Jezus, en waarom wordt één ervan door de meerderheid der mensen gekozen?
8 „Gaat in door de nauwe poort”, zei Jezus vervolgens, „want breed en wijd is de weg die naar de vernietiging voert, en velen zijn er die daardoor ingaan; maar nauw is de poort en smal de weg die naar het leven voert, en weinigen zijn er die hem vinden” (Mattheüs 7:13, 14). Velen in die tijd kozen de weg naar de vernietiging, en velen doen dit nog steeds. De brede weg staat de mensen toe te denken zoals zij willen en te leven zoals zij willen: geen regels, geen verplichtingen, alleen maar een ontspannen levensstijl, alles even gemakkelijk. Al dit ’krachtig inspannen om door de nauwe deur naar binnen te gaan’ is niets voor hen! — Lukas 13:24.
9. Wat is ervoor nodig om de smalle weg te bewandelen, en welke waarschuwing geeft Jezus aan hen die deze weg bewandelen?
9 Maar het is de nauwe deur die toegang geeft tot de weg naar het eeuwige leven. Het is een levenswandel die zelfbeheersing vergt. Het kan streng onderricht met zich brengen waardoor uw motieven nauwkeurig worden onderzocht en de diepte van uw toewijding wordt getoetst. Wanneer er vervolging komt, wordt de weg moeilijk en komt het op volharding aan. Jezus waarschuwt degenen die deze weg bewandelen: „Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn” (Mattheüs 7:15). Deze beschrijving sloeg heel goed op de Farizeeën (Mattheüs 23:27, 28). Zij waren „op de stoel van Mozes gaan zitten” en beweerden voor God te spreken, terwijl zij in werkelijkheid de overleveringen van mensen volgden. — Mattheüs 23:2.
Hoe de Farizeeën ’het koninkrijk toesloten’
10. Hoe precies trachtten de schriftgeleerden en Farizeeën ’het koninkrijk voor de mensen toe te sluiten’?
10 Bovendien trachtten de joodse geestelijken degenen die door de nauwe poort naar binnen probeerden te gaan, de toegang te versperren. „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! omdat gij het koninkrijk der hemelen toesluit voor de mensen; want zelf gaat gij er niet binnen, en degenen die op weg zijn er binnen te gaan, staat gij dit niet toe” (Mattheüs 23:13). De Farizeeën gebruikten de methode waar Jezus voor gewaarschuwd had. Zij zouden de „naam [van zijn discipelen] als goddeloos verwerpen ter wille van de Zoon des mensen” (Lukas 6:22). Omdat de blindgeboren man die door Christus genezen was, geloofde dat Jezus de Messias was, wierpen zij hem uit de synagoge. Zijn ouders wilden geen vragen beantwoorden omdat zij bang waren uit de synagoge geworpen te worden. Om dezelfde reden aarzelden anderen die geloofden dat Jezus de Messias was, dit in het openbaar te belijden. — Johannes 9:22, 34; 12:42; 16:2.
11. Welke identificerende vruchten brengen de geestelijken van de christenheid voort?
11 „Aan hun vruchten zult gij hen herkennen”, zei Jezus. „Elke goede boom [brengt] voortreffelijke vruchten voort, maar elke rotte boom brengt waardeloze vruchten voort” (Mattheüs 7:16-20). Dezelfde regel gaat in deze tijd op. Veel geestelijken van de christenheid zeggen het ene maar doen het andere. Hoewel zij beweren de bijbel te onderwijzen, onderschrijven zij zulke godslasteringen als de Drieëenheid en het hellevuur. Anderen loochenen het loskoopoffer, onderwijzen evolutie in plaats van schepping en prediken populaire psychologie om de oren te kittelen. Evenals de Farizeeën zijn veel van de geestelijken in deze tijd liefhebbers van geld, die hun kudden miljoenen dollars afhandig maken (Lukas 16:14). Zij roepen allemaal: „Heer, Heer”, maar het antwoord dat Jezus hun geeft, luidt: „Ik heb u nooit gekend! Gaat weg van mij, gij werkers der wetteloosheid.” — Mattheüs 7:21-23.
12. Waarom zijn sommigen die eens de smalle weg hebben bewandeld, daarmee opgehouden, en met welk gevolg?
12 In deze tijd zijn sommigen die eens de smalle weg hebben bewandeld, daarmee opgehouden. Zij zeggen dat zij Jehovah liefhebben, maar zij gehoorzamen zijn gebod om te prediken niet. Zij zeggen dat zij Jezus liefhebben, maar zij voeden zijn schapen niet (Mattheüs 24:14; 28:19, 20; Johannes 21:15-17; 1 Johannes 5:3). Zij willen niet met degenen die in Jezus’ voetstappen wandelen onder één juk komen. Zij vonden de smalle weg te smal. Zij werden het goeddoen moe en daarom „zijn [zij] van ons uitgegaan, maar zij waren niet van ons slag; want indien zij van ons slag waren geweest, zouden zij bij ons zijn gebleven” (1 Johannes 2:19). Zij gingen terug de duisternis in, en „hoe groot is . . . die duisternis!” (Mattheüs 6:23) Zij negeerden Johannes’ dringende verzoek: „Kindertjes, laten wij liefhebben, niet met het woord noch met de tong, maar met de daad en in waarheid.” — 1 Johannes 3:18.
13, 14. Welke illustratie gaf Jezus over het in ons leven toepassen van zijn woorden, en waarom was ze zo passend voor de bewoners van Palestina?
13 Jezus besloot zijn Bergrede met een indrukwekkende illustratie: „Een ieder . . . die deze woorden van mij hoort en ze doet, zal vergeleken worden met een beleidvol man, die zijn huis op de rots bouwde. En de regen stroomde neer en de stortvloeden kwamen en de winden waaiden en beukten tegen dat huis, maar het stortte niet in, want het was op de rots gegrondvest.” — Mattheüs 7:24, 25.
14 In Palestina konden zware regens bewerkstelligen dat er plotseling verwoestende stortvloeden door de droge stroomdalen omlaagkwamen. Wilden huizen overeind blijven staan, dan moest hun fundament op massieve rots zijn gebouwd. Lukas’ verslag laat zien dat de man „diep ging graven en een fundament op de rots legde” (Lukas 6:48). Het was hard werk, maar toen de storm kwam, bleek het de moeite waard geweest te zijn. Zo zal ook het bouwen van christelijke hoedanigheden op de woorden van Jezus lonend blijken te zijn wanneer de stortvloed van tegenspoed toeslaat.
15. Waar zal het voor degenen die overleveringen van mensen volgen in plaats van Jezus’ woorden te gehoorzamen, op uitlopen?
15 Het andere huis werd op zand gebouwd: „Een ieder die deze woorden van mij hoort en ze niet doet, [zal] vergeleken worden met een dwaas man, die zijn huis op het zand bouwde. En de regen stroomde neer en de stortvloeden kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat huis en het stortte in, en zijn ineenstorting was groot.” Zo zal het gaan met degenen die „Heer, Heer” zeggen maar nalaten Jezus’ woorden te gehoorzamen. — Mattheüs 7:26, 27.
„Niet zoals hun schriftgeleerden”
16. Welke uitwerking had de Bergrede op degenen die ernaar luisterden?
16 Welke uitwerking had de Bergrede? „Toen Jezus nu deze woorden had geëindigd, was de uitwerking dat de scharen versteld stonden van zijn manier van onderwijzen; want hij onderwees hen als iemand die autoriteit heeft, en niet zoals hun schriftgeleerden” (Mattheüs 7:28, 29). Zij waren tot in hun diepste getroffen door iemand die sprak met een autoriteit zoals zij nog nooit hadden meegemaakt.
17. Wat moesten de schriftgeleerden doen om hun onderwijs geldigheid te verlenen, en wat beweerden zij over gestorven wijze mannen die geciteerd werden?
17 Geen enkele schriftgeleerde sprak ooit op eigen gezag, zoals uit het volgende historische bericht blijkt: „De schriftgeleerden ontleenden geloofwaardigheid voor hun leer aan overleveringen en de vaders ervan: en geen toespraak van welke schriftgeleerde maar ook had enig gezag of was van enige waarde zonder [te zeggen] . . . De rabbijnen hebben een overlevering, of . . . De wijze mannen zeggen; of een dergelijke traditionele gezaghebbende uitspraak. Hillel de Grote onderwees naar waarheid, en in overeenstemming met de overlevering die er omtrent een bepaalde kwestie bestond; ’Maar hoewel hij die kwestie de gehele dag had onderwezen, . . . aanvaardden zij zijn leer niet totdat hij ten slotte zei: Zo heb ik het gehoord van Sjemaja en Abtalion [autoriteiten van vóór Hillel]’” (A Commentary on the New Testament From the Talmud and Hebraica, door John Lightfoot). De Farizeeën beweerden zelfs over reeds lang gestorven wijze mannen: „De lippen van de rechtvaardigen, wanneer iemand een onderwijzing uit de wet in hun naam citeert — hun lippen prevelen met hen in het graf.” — Torah — From Scroll to Symbol in Formative Judaism.
18. (a) Wat was het verschil tussen het onderwijs van de schriftgeleerden en dat van Jezus? (b) In welke opzichten was Jezus’ onderwijs zo opmerkelijk?
18 De schriftgeleerden citeerden gestorven mensen als autoriteit; Jezus sprak met autoriteit van de levende God (Johannes 12:49, 50; 14:10). De rabbi’s putten uit regenbakken met muf water; Jezus deed bronnen van vers water opborrelen waardoor een innerlijke dorst werd gelest. ’s Nachts bad hij en dacht diep na, en wanneer hij sprak, raakte hij in de mensen diepten waarvan zij zich nooit bewust waren geweest. Hij sprak met een kracht die zij konden voelen, een autoriteit die zelfs schriftgeleerden, Farizeeën en Sadduceeën uiteindelijk niet durfden aan te vechten (Mattheüs 22:46; Markus 12:34; Lukas 20:40). Nooit had iemand anders zo gesproken! Aan het einde van de toespraak stonden de scharen versteld!
19. Hoe komen enkele onderwijsmethoden waarvan Jehovah’s Getuigen zich in deze tijd bedienen, overeen met die welke Jezus in de Bergrede gebruikte?
19 En wat valt er te zeggen over deze tijd? Als van-huis-tot-huispredikers gebruiken Jehovah’s Getuigen soortgelijke methoden. Een huisbewoner vertelt u: „Mijn kerk zegt dat de aarde zal verbranden.” U antwoordt: „In uw eigen bijbel staat in Prediker 1:4: ’De aarde staat in eeuwigheid.’” De persoon is verbaasd. „Hé, ik heb nooit geweten dat dat in mijn bijbel stond!” Iemand anders zegt: „Ik heb altijd gehoord dat zondaars in het hellevuur zullen branden.” „Maar uw eigen bijbel zegt in Romeinen 6:23: ’De bezoldiging van de zonde is de dood.’” Of over de Drieëenheid: „Mijn predikant zegt dat Jezus en zijn Vader aan elkaar gelijk zijn.” „Maar in uw bijbel worden in Johannes 14:28 Jezus’ woorden geciteerd: ’Mijn Vader is meerder dan Ik.’” Iemand anders zegt tegen u: „Ik heb horen zeggen dat het koninkrijk Gods zich binnen in de mens bevindt.” Uw antwoord: „In Daniël 2:44 zegt uw bijbel: ’In de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in eeuwigheid niet zal verstoord worden . . . het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.’ Hoe kan dat Koninkrijk zich nu binnen in u bevinden?”
20. (a) Welk verschil bestaat er tussen de manier waarop de Getuigen en de geestelijken van de christenheid onderwijzen? (b) Waarvoor is het nu de tijd?
20 Jezus sprak met door God verleende autoriteit. Jehovah’s Getuigen spreken met de autoriteit van Gods Woord. De geestelijken van de christenheid spreken religieuze overleveringen die bezoedeld zijn door leerstellingen die afkomstig zijn uit Babylon en Egypte. Wanneer oprechte mensen horen dat hun geloofsovertuigingen door de bijbel worden weerlegd, staan zij versteld en roepen uit: ’Ik heb nooit geweten dat dat in mijn bijbel stond!’ Maar het staat er. Voor allen die zich bewust zijn van hun geestelijke nood is het nu de tijd om acht te slaan op de woorden van Jezus in de Bergrede en zodoende op een duurzaam rotsfundament te bouwen.
Overzichtsvragen
◻ Wat moeten wij, in plaats van met een oordeel klaar te staan, proberen te doen, en waarom?
◻ Waarom kiezen zo velen in deze tijd de brede weg?
◻ Waarom was Jezus’ manier van onderwijzen zo anders dan die van de schriftgeleerden?
◻ Welke uitwerking had de Bergrede op degenen die ernaar luisterden?