TRANSFIGURATIE
Een bovennatuurlijke gebeurtenis waarvan Petrus, Jakobus en Johannes getuige waren en waarbij Jezus’ ’aangezicht straalde als de zon en zijn bovenklederen glanzend werden als het licht’ (Mt 17:1-9; Mr 9:2-10; Lu 9:28-36). Markus zegt dat bij die gelegenheid Jezus’ bovenklederen „veel witter [werden] dan enige kledingreiniger op aarde ze wit zou kunnen maken”, en volgens Lukas werd „het aanzien van zijn aangezicht anders”. De transfiguratie speelde zich enige tijd na het Pascha van 32 G.T. af op een berg, geruime tijd voor Jezus’ laatste tocht naar Jeruzalem.
Vlak voor de transfiguratie bevonden Jezus en zijn discipelen zich in de omgeving van Cesarea Filippi, het huidige dorp Banyas (Mr 8:27). Het is onwaarschijnlijk dat Christus en de apostelen deze streek of omgeving verlieten toen zij zich naar de „hoge berg” begaven (Mr 9:2). Volgens de overlevering wordt ongeveer vanaf de 4de eeuw G.T. de berg Tabor als de plaats van de transfiguratie beschouwd, maar aangezien die zo’n 70 km ten ZZW van Cesarea Filippi ligt, lijkt dat onwaarschijnlijk. — Zie TABOR nr. 1.
De berg Hermon daarentegen ligt slechts zo’n 25 km ten NO van Cesarea Filippi. Hij verheft zich tot een hoogte van 2814 m boven de zeespiegel en is dus „een hoge berg” (Mt 17:1). De transfiguratie kan derhalve op een uitloper van het Hermongebergte plaatsgevonden hebben. Dit is de zienswijze van veel hedendaagse geleerden, hoewel de precieze plaats onzeker is omdat de bijbel er niets over zegt.
Waarschijnlijk vond de transfiguratie ’s nachts plaats, want de apostelen waren „door slaap overmand” (Lu 9:32). ’s Nachts zou de gebeurtenis een diepere indruk maken, en zij hebben inderdaad de nacht op de berg doorgebracht, want pas de volgende dag daalden zij af (Lu 9:37). Hoe lang de transfiguratie heeft geduurd, zegt de bijbel echter niet.
Voordat Christus de berg opging, had hij aan al zijn discipelen gevraagd: „Wie zeggen de mensen dat ik ben?”, waarop Petrus had geantwoord: „Gij zijt de Christus.” Daarop had Jezus hun gezegd dat hij zou sterven en uit de dood zou worden opgewekt (Mr 8:27-31), hoewel hij tevens beloofde dat sommige van zijn discipelen „geenszins de dood [zouden] smaken voordat zij eerst de Zoon des mensen in zijn koninkrijk [hadden] zien komen” of „het reeds in kracht gekomen koninkrijk Gods” hadden gezien (Mt 16:28; Mr 9:1). „Zes dagen later” (of „acht”, volgens Lukas, die kennelijk de dag van de belofte en die van de vervulling meetelt) werd die belofte vervuld toen Petrus, Jakobus en Johannes met Jezus „een hoge berg” opgingen (Mt 17:1; Mr 9:2; Lu 9:28), waar Jezus, terwijl hij bad, voor hun ogen een transfiguratie onderging.
Tijdens Jezus’ transfiguratie verschenen ook Mozes en Elia „met heerlijkheid” (Lu 9:30, 31; Mt 17:3; Mr 9:4). Zij spraken over Christus’ „heengaan [een vorm van het Griekse woord eʹxo·dos], dat hij te Jeruzalem moest vervullen” (Lu 9:31). Deze eʹxo·dos, deze uittocht of dit heengaan, betrof klaarblijkelijk zowel Christus’ dood als zijn daaropvolgende opstanding tot geestelijk leven.
Enkele critici hebben geprobeerd de transfiguratie als eenvoudig een droom te beschouwen. Het zou echter niet logisch zijn dat Petrus, Jakobus en Johannes allen precies dezelfde droom hadden. Jezus zelf noemde wat er plaatsvond een „visioen” (Mt 17:9), maar niet slechts een illusie. Christus was werkelijk daar ter plaatse, hoewel Mozes en Elia, die dood waren, niet letterlijk aanwezig waren. Zij werden zichtbaar voorgesteld. Het Griekse woord dat in Mattheüs 17:9 voor „visioen” wordt gebruikt, is hoʹra·ma, ook wel weergegeven met „aanblik” (Han 7:31). Het duidt niet op onwerkelijkheid, alsof de waarnemers aan een zinsbegoocheling leden. Noch waren zij onbewust van wat er gebeurde, want zij waren klaar wakker toen zij getuige waren van de transfiguratie. Met hun letterlijke ogen en oren zagen en hoorden zij werkelijk wat er op dat moment plaatsvond. — Lu 9:32.
Toen Mozes en Elia van Jezus werden gescheiden, stelde Petrus voor, „zonder te weten wat hij zei”, drie tenten op te slaan, voor Jezus, Mozes en Elia ieder één (Lu 9:33). Maar terwijl de apostel sprak, vormde er zich een wolk (Lu 9:34), die kennelijk (net als bij de tent der samenkomst in de wildernis) Jehovah’s tegenwoordigheid daar op de berg van de transfiguratie symboliseerde (Ex 40:34-38). Uit de wolk kwam Jehovah’s stem, die zei: „Dit is mijn Zoon, degene die is uitverkoren. Luistert naar hem” (Lu 9:35). Toen Petrus jaren later de transfiguratie ter sprake bracht, identificeerde hij de hemelse stem als de stem van „God, de Vader” (2Pe 1:17, 18). Terwijl God in het verleden door bemiddeling van profeten had gesproken, gaf hij nu te kennen dat hij dit door bemiddeling van zijn Zoon zou doen. — Ga 3:24; Heb 1:1-3.
De apostel Petrus bezag de transfiguratie als een prachtige bevestiging van het profetische woord, en doordat hij een ooggetuige van Christus’ luister was geweest, kon hij zijn lezers bekendmaken „met de kracht en tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus” (2Pe 1:16, 19). De apostel had de vervulling meegemaakt van Christus’ belofte dat sommige van zijn volgelingen „geenszins de dood [zouden] smaken voordat zij eerst het reeds in kracht gekomen koninkrijk Gods [hadden gezien]” (Mr 9:1). Het is mogelijk dat de apostel Johannes in Johannes 1:14 eveneens op de transfiguratie zinspeelde.
Jezus zei tot zijn drie apostelen: „Vertelt het visioen aan niemand voordat de Zoon des mensen uit de doden is opgewekt” (Mt 17:9). Zij berichtten destijds ook inderdaad aan niemand, blijkbaar niet eens aan de andere apostelen, wat zij hadden gezien (Lu 9:36). Onder het afdalen van de berg bespraken de drie apostelen onder elkaar wat Jezus bedoelde met „dit opstaan uit de doden” (Mr 9:10). Een gangbare religieuze lering van de joden was dat vóór de opstanding van de doden, waarmee de regering van de Messias zou worden ingeluid, Elia moest verschijnen. Daarom informeerden de apostelen: „Waarom zeggen de schriftgeleerden toch dat Elia eerst moet komen?” Jezus verzekerde hun dat Elia al gekomen was, en zij bemerkten dat hij over Johannes de Doper sprak. — Mt 17:10-13.
De transfiguratie diende naar het schijnt om Christus te sterken voor zijn lijden en dood, terwijl ook zijn volgelingen erdoor werden vertroost en hun geloof werd versterkt. Ze toonde aan dat Jezus Gods goedkeuring genoot, en ze verschafte een toekomstbeeld van zijn heerlijkheid en Koninkrijksmacht. Ze voorzei de tegenwoordigheid van Christus, wanneer hij over volledige koninklijke autoriteit zou beschikken.