-
Waarom uw naaste liefhebben?De Wachttoren 1993 | 15 september
-
-
Een joodse man die goed onderlegd was in de Mozaïsche wet, vroeg Jezus Christus: „Door wat te doen, zal ik eeuwig leven beërven?” Jezus antwoordde: „Wat staat er in de Wet geschreven? Hoe leest gij?” De man citeerde de Wet en zei: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand’, en: ’uw naaste als uzelf.’” „Gij hebt juist geantwoord”, zei Jezus. „Blijf dit doen en gij zult leven verkrijgen.” — Lukas 10:25-28.
Daarop stelde deze man Jezus de vraag: „Wie is dan mijn naaste?” In plaats van een rechtstreeks antwoord te geven, vertelde Jezus een illustratief verhaal over een joodse man die was beroofd, geslagen en halfdood was achtergelaten. Er kwamen twee joden langs — eerst een priester en vervolgens een leviet. Beiden merkten de toestand van hun medejood op maar deden niets om hem te helpen. Daarna kwam er een Samaritaan langs. Door medelijden bewogen verbond hij de wonden van de toegetakelde jood, bracht hem naar een herberg en regelde dat hij verder werd verzorgd.
Jezus vroeg de man die hem de vraag had gesteld: „Wie van deze drie heeft zich, naar het u toeschijnt, tot de naaste gemaakt van de man die in de handen van de rovers was gevallen?” Dat was duidelijk de barmhartige Samaritaan. Jezus liet aldus zien dat ware naastenliefde boven etnische barrières uitstijgt. — Lukas 10:29-37.
-
-
Naastenliefde is mogelijkDe Wachttoren 1993 | 15 september
-
-
Naastenliefde is mogelijk
DE ILLUSTRATIE die Jezus Christus vertelde over de Samaritaan liet zien wat ware naastenliefde in werkelijkheid inhoudt (Lukas 10:25-37). Jezus leerde ook: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’” — Mattheüs 22:37-39.
Vindt u het, net als veel mensen, moeilijk om uw naaste van een andere etnische groep dan de uwe lief te hebben? Misschien komt dat doordat u over discriminatie of onrechtvaardigheid hebt gehoord of deze dingen zelf hebt ondervonden. U of uw geliefden zijn misschien zelfs wel mishandeld door mensen van een andere groep.
Aangezien Jezus te kennen gaf dat een van Gods geboden zegt dat wij onze naaste moeten liefhebben, moet het mogelijk zijn om zulke sterke gevoelens te overwinnen. De sleutel hiertoe is mensen te bezien zoals God en Christus hen bezien. Laten wij in dit verband eens kijken naar het voorbeeld van Jezus en de eerste christenen.
Jezus’ voortreffelijke voorbeeld
De eerste-eeuwse joden hadden sterke negatieve gevoelens ten opzichte van Samaritanen, een volk dat in een gebied tussen Judea en Galilea woonde. Bij één gelegenheid vroegen joodse tegenstanders Jezus minachtend: „Zeggen wij niet met recht: Gij zijt een Samaritaan en hebt een demon?” (Johannes 8:48) De anti-Samaritaanse gevoelens waren zo sterk dat sommige joden Samaritanen zelfs openlijk in de synagogen vervloekten en dagelijks baden dat de Samaritanen geen eeuwig leven zouden ontvangen.
Ongetwijfeld heeft het feit dat Jezus wist dat deze diepgewortelde haat bestond, hem ertoe gebracht de illustratie te vertellen over de Samaritaan die een werkelijke naaste bleek te zijn door voor de joodse man te zorgen die door rovers was geslagen. Hoe had Jezus kunnen reageren toen de joodse man die goed onderlegd was in de Mozaïsche wet vroeg: „Wie is dan mijn naaste?” (Lukas 10:29) Welnu, Jezus had een rechtstreeks antwoord kunnen geven door te zeggen: ’Uw naasten zijn niet alleen uw medejoden maar ook andere mensen, zelfs Samaritanen.’ Joden zouden het echter moeilijk hebben gevonden dat te aanvaarden. Daarom vertelde hij de illustratie van een jood die door een Samaritaan barmhartig werd behandeld. Zo hielp Jezus joodse luisteraars de conclusie te trekken dat ware naastenliefde zich tot niet-joden zou uitstrekken.
Jezus had geen anti-Samaritaanse gevoelens. Toen hij op een keer door Samaria reisde, rustte hij uit bij een bron terwijl zijn discipelen naar de nabijgelegen stad gingen om voedsel te halen. Toen er een Samaritaanse vrouw water kwam putten, zei hij: „Geef mij te drinken.” Aangezien joden geen betrekkingen met Samaritanen onderhielden, vroeg zij: „Hoe kunt gij, ofschoon gij een jood zijt, te drinken vragen aan mij, terwijl ik een Samaritaanse vrouw ben?” Daarop gaf Jezus haar getuigenis en verklaarde zelfs openlijk dat hij de Messias was. Als reactie hierop ging zij de stad binnen en riep anderen om naar hem te komen luisteren. Het gevolg? „Velen der Samaritanen . . . uit die stad stelden geloof in hem.” Wat een schitterend resultaat doordat Jezus niet werd belemmerd door de houding die onder zijn joodse tijdgenoten heerste! — Johannes 4:4-42.
God is niet partijdig
Het was Gods bedoeling dat Jezus voornamelijk tot de joden, „de verloren schapen van het huis van Israël”, zou prediken (Mattheüs 15:24). Bijgevolg hadden zijn eerste volgelingen een joodse achtergrond. Maar slechts drie jaar nadat met Pinksteren in 33 G.T. de heilige geest was uitgestort, maakte Jehovah duidelijk dat hij wilde dat de joodse gelovigen ook discipelen zouden gaan maken onder mensen uit de natiën, de heidenen.
Voor de joodse denkwijze was het al moeilijk genoeg een Samaritaan lief te hebben als zichzelf. Het zou nog moeilijker zijn om naastenliefde te tonen voor onbesneden heidenen, mensen die nog minder met joden gemeen hadden dan de Samaritanen. Over de houding van joden ten opzichte van heidenen wordt in The International Standard Bible Encyclopaedia verklaard: „Wij treffen in N[ieuw]-T[estamentische] tijden de meest extreme afkeer, minachting en haat aan. Zij [heidenen] werden als onrein bezien, als personen met wie het onwettig was enige vriendschappelijke betrekkingen te hebben. Zij waren de vijanden van God en Zijn volk, aan wie de kennis van God werd ontzegd tenzij zij proselieten werden, en zelfs dan werd hun, anders dan in oude tijden, volledige omgang niet toegestaan. Joden mochten hun geen raad geven, en als zij vragen stelden over dingen die met God te maken hadden, moesten zij worden vervloekt.”
Hoewel velen er zo over dachten, gaf Jehovah de apostel Petrus een visioen waarin hem werd gezegd ’de dingen die God had gereinigd, niet langer verontreinigd te noemen’. God leidde hem vervolgens naar het huis van de heiden Cornelius. Petrus gaf Cornelius, diens gezin en andere heidenen getuigenis omtrent Christus. „Ik bemerk zeer zeker”, zei Petrus, „dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem.” Terwijl Petrus nog aan het woord was, viel de heilige geest op de nieuwe gelovigen, die daarna werden gedoopt en de eerste heidense volgelingen van Christus werden. — Handelingen hfdst. 10.
De joodse volgelingen aanvaardden deze ontwikkeling, want zij beseften nu dat Jezus’ gebod om „discipelen [te maken] van mensen uit alle natiën” niet alleen betrekking had op joden in alle landen maar ook op heidenen (Mattheüs 28:19, 20; Handelingen 11:18). Zij overwonnen alle antiheidense gevoelens die zij wellicht hadden gehad en organiseerden ijverig een predikingsveldtocht om discipelen te maken onder de natiën. Nog geen dertig jaar later kon worden gezegd dat het goede nieuws „in heel de schepping die onder de hemel is”, was gepredikt. — Kolossenzen 1:23.
De apostel Paulus, zelf een christen met een joodse achtergrond, stond aan de spits van dit predikingswerk. Voordat hij een volgeling van Christus werd, was hij een ijverig lid van de religieuze sekte der Farizeeën geweest. Zij keken niet alleen neer op heidenen maar zelfs op de gewone mensen van hun eigen nationaliteit (Lukas 18:11, 12). Paulus liet echter niet toe dat die zienswijzen hem ervan weerhielden naastenliefde voor anderen te tonen. Integendeel, hij werd „een apostel der natiën [heidenen]” en wijdde zijn leven aan het maken van discipelen in de landen rond de Middellandse Zee. — Romeinen 11:13.
In de loop van zijn bediening werd Paulus gestenigd, geslagen en gevangengezet (Handelingen 14:19; 16:22, 23). Raakte hij door zulke harde ervaringen verbitterd en trok hij de conclusie dat hij bij bepaalde natiën en etnische groepen zijn tijd verspilde? Niet in het minst. Hij wist dat zich overal in de vele etnische groepen in zijn tijd oprechte personen bevonden.
Wanneer Paulus heidenen vond die bereid waren in Gods wegen onderwezen te worden, kreeg hij hen lief. Hij schreef bijvoorbeeld aan de Thessalonicenzen: „Wij zijn in uw midden vriendelijk geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden” (1 Thessalonicenzen 2:7, 8). Deze uit het hart komende woorden laten zien dat Paulus de heidense Thessalonicenzen werkelijk liefhad en de vreugde van een goede verhouding met hen door niets liet bederven.
Naastenliefde in actie
Net als in de eerste eeuw kweken degenen die zich in deze tijd met de christelijke gemeente verbinden, naastenliefde aan jegens mensen van alle etnische groepen. Door een godvruchtige kijk op anderen te ontwikkelen en door het goede nieuws van het Koninkrijk met hen te delen, hebben ware christenen meer begrip gekregen voor mensen die zij anders misschien nooit hadden leren kennen. Zij koesteren zelfs broederlijke liefde voor hen (Johannes 13:34, 35). Ook u kunt dat ervaren.
Die liefde bestaat onder Jehovah’s Getuigen, ofschoon zij in 229 landen te vinden zijn en „alle natiën en stammen en volken en talen” vertegenwoordigen (Openbaring 7:9). Als een wereldomvattende broederschap zijn zij verenigd in de aanbidding van Jehovah, in hun weigering partij te kiezen in etnische conflicten en wedijver, en in hun verwerping van vooroordelen die mensen beroven van hartelijke betrekkingen met medemensen.
Ga met de Getuigen om en u zult opmerken hoe mensen met allerlei etnische achtergronden Gods wil doen. U zult naastenliefde in actie zien als zij het goede nieuws van Gods koninkrijk verkondigen. Ja, en in hun gemeenten zult u vriendelijke, oprechte mensen ontmoeten die door hun levenswijze tonen dat zij werkelijk hebben geleerd hun naaste lief te hebben.
[Illustratie op blz. 6]
In de gemeenten van Jehovah’s Getuigen zult u gelukkige mensen van allerlei rassen aantreffen
-