Jezus’ leven en bediening
Een erfeniskwestie
DE MENSEN weten klaarblijkelijk dat Jezus in het huis van een Farizeeër een maaltijd heeft gebruikt. Daarom drommen zij met duizenden bijeen en wachten buiten totdat Jezus het huis uit komt. In tegenstelling tot de Farizeeën, die Jezus tegenstaan en hem erop proberen te betrappen dat hij iets verkeerds zegt, luisteren de mensen graag en met waardering naar hem.
Terwijl Jezus zich eerst tot zijn discipelen wendt, zegt hij: „Wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeën, hetwelk huichelarij is.” Zoals tijdens de maaltijd is aangetoond, is het gehele religieuze stelsel van de Farizeeën doortrokken van huichelarij. Maar ook al wordt de slechtheid van de Farizeeën door een vertoon van vroomheid aan het oog onttrokken, toch zal ze uiteindelijk ontmaskerd worden. „Er is niets zorgvuldig aan het oog onttrokken”, zegt Jezus, „dat niet geopenbaard zal worden, en verborgen dat niet bekend zal worden.”
Jezus herhaalt vervolgens de aanmoediging die hij aan de twaalf had gegeven toen hij hen op een predikingstocht door Galiléa uitzond. Hij zegt: „Vreest niet hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen.” Aangezien God zelfs geen enkel musje vergeet, geeft Jezus zijn volgelingen de verzekering dat God hen niet zal vergeten. Hij zegt: „Wanneer men u . . . voor openbare vergaderingen en regeringsambtenaren en autoriteiten brengt, . . . zal de heilige geest u leren welke dingen gij behoort te zeggen.”
Een man uit de schare verheft zijn stem. „Leraar, zeg aan mijn broer dat hij de erfenis met mij deelt”, zo luidt zijn verzoek. Aangezien de wet van Mozes bepaalt dat de eerstgeboren zoon recht heeft op twee delen van de erfenis, dient er geen reden voor een dispuut te zijn. Maar de man wil klaarblijkelijk meer hebben dan zijn wettelijke deel.
Jezus weigert terecht zich hiermee in te laten. „Mens, wie heeft mij tot rechter of verdeler over ulieden aangesteld?” vraagt hij. Vervolgens geeft hij de volgende belangrijke vermaning aan de schare: „Let op en hoedt u voor elke soort van hebzucht, want ook al heeft iemand overvloed, zijn leven spruit niet voort uit de dingen die hij bezit.” Ja, ongeacht hoeveel een mens ook kan vergaren, het is de gewone loop der dingen dat hij zal sterven en alles zal achterlaten. Om dit feit te beklemtonen en bovendien aan te tonen hoe dwaas het is in gebreke te blijven een goede reputatie bij God op te bouwen, bedient Jezus zich van een illustratie. Hij legt uit:
„Het land van een zeker rijk mens leverde een goede opbrengst. Dientengevolge ging hij bij zichzelf overleggen en zei: ’Wat zal ik doen, nu ik mijn oogsten nergens kan bijeenbrengen?’ Hij zei dan: ’Dit zal ik doen: Ik zal mijn voorraadschuren afbreken en grotere bouwen, en daarin zal ik al mijn graan en al mijn goede dingen bijeenbrengen; en ik zal tot mijn ziel zeggen: „Ziel, gij hebt vele goede dingen opgelegd voor vele jaren; neem uw gemak, eet, drink en wees vrolijk.”’ Maar God zei tot hem: ’Onredelijke, nog deze nacht eist men uw ziel van u op. Voor wie zullen dan de door u opgeslagen dingen zijn?’”
Tot besluit merkt Jezus op: „Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is met betrekking tot God.” Hoewel de discipelen misschien niet verstrikt zijn door de dwaasheid rijkdom te vergaren, zouden de dagelijkse zorgen des levens hen gemakkelijk op een zijspoor kunnen zetten, zodat zij Jehovah niet meer met hart en ziel dienen. Daarom benut Jezus deze gelegenheid om de voortreffelijke raad die hij ongeveer anderhalf jaar voordien in de Bergrede had gegeven, te herhalen. Zich tot zijn discipelen wendend, zegt hij:
„Daarom zeg ik u: Weest niet langer bezorgd voor uw ziel, met betrekking tot wat gij zult eten, of voor uw lichaam, met betrekking tot wat gij zult aantrekken. . . . Let eens goed op de raven: ze zaaien niet en ze oogsten niet, en ze hebben geen schuur of voorraadkamer, en toch voedt God ze. . . . Let eens goed op hoe de leliën groeien; ze zwoegen niet en spinnen niet; maar ik zeg u: Zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid was niet als een van deze getooid. . . .
Houdt er daarom mee op te zoeken wat gij zult eten en wat gij zult drinken, en verkeert niet langer in angstige spanning; want al deze dingen streven de natiën der wereld vurig na, maar uw Vader weet dat gij deze dingen nodig hebt. Zoekt niettemin voortdurend zijn koninkrijk, en deze dingen zullen u worden toegevoegd.”
Vooral in economisch moeilijke tijden is het goed nauwlettend aandacht te schenken aan Jezus’ woorden. Iemand die zich al te bezorgd maakt over zijn stoffelijke behoeften en het op het terrein van geestelijke activiteiten langzamer aan gaat doen, geeft er in werkelijkheid blijk van dat hij geen geloof stelt in Gods vermogen in de behoeften van Zijn dienstknechten te voorzien. Lukas 12:1-31; Deuteronomium 21:17.
◆ Wat kan de reden geweest zijn waarom de man een vraag stelt over zijn erfenis, en welke vermaning geeft Jezus?
◆ Van welke illustratie bedient Jezus zich, en welk punt maakt hij duidelijk?
◆ Welke raad herhaalt Jezus, en waarom is die raad passend voor deze gelegenheid?