Begrip van de reden waarom de Messias moest komen
„Wij hebben de Messias gevonden.” — JOHANNES 1:41.
1. Welke opzienbarende aankondiging staat in de bijbel opgetekend, en wanneer werd die gedaan?
EEN jood genaamd Andreas kwam meer dan 1950 jaar geleden met de bovenstaande opzienbarende aankondiging bij zijn broer. Kunt u de opwinding voelen in zijn woorden, zoals ze werden opgetekend door de christelijke apostel Johannes? Dat onvergetelijke jaar werd door een christelijke geschiedschrijver, Lukas, nauwkeurig gedateerd als „het vijftiende regeringsjaar van Tiberius Caesar”. Tiberius’ vijftiende jaar, gerekend vanaf het moment dat hij tot keizer van Rome werd uitgeroepen, begon in september 28 G.T. en eindigde in september 29 G.T. — Lukas 3:1-3, 21, 22; Johannes 1:32-35, 41.
2. Hoe vestigde de profetie van Daniël de aandacht op het jaar 29 G.T.?
2 Het jaar waarin de Messias zou verschijnen, was nauwkeurig voorzegd. Precies 483 jaar waren er voorbijgegaan sedert door de Perzische koning Artaxerxes het bevel was gegeven Jeruzalem te herbouwen, hetgeen plaatsvond in het twintigste jaar van zijn regering, 455 v.G.T.a (Nehemia 2:1-8). De profeet Daniël had voorzegd „dat er vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op Messias de Leider, zeven weken, alsook tweeënzestig weken, [zouden] zijn” (Daniël 9:25). Deze twee belangrijke gebeurtenissen zouden dus 7 + 62 = 69 profetische weken uit elkaar liggen. Negenenzestig letterlijke weken zijn gelijk aan 483 dagen. In overeenstemming met de profetische regel van „een dag voor een jaar” zou de Messias 483 jaar later, in 29 G.T., verschijnen. — Ezechiël 4:6.
3. (a) Wat betekent de titel „Messias”? (b) Welke profetieën moest de Messias vervullen?
3 Het was dan ook gerechtvaardigd dat in 29 G.T. „het volk vol verwachting was” betreffende de Messias (Lukas 3:1, 15). De titel „Messias” heeft dezelfde betekenis als „Christus” in het Grieks; beide woorden betekenen „Gezalfde” (Johannes 1:41). De brandende vraag onder veel joden was: ’Wie zal door Jehovah God als koning gezalfd worden om niet slechts over Israël maar over de gehele mensheid te heersen?’ Bijbelse profetieën hadden de keus beperkt tot een afstammeling van Abrahams achterkleinzoon Juda. Bovendien zou de Messias een erfgenaam zijn van de troon van de Judese koning David en in Davids eigen stad Bethlehem geboren worden. — Genesis 17:5, 6; 49:10; Psalm 132:11; Daniël 7:13, 14; Micha 5:2; Johannes 7:42.
Onmiskenbare identificatie
4, 5. (a) Wat gebeurde er in het zo belangrijke jaar 29 G.T.? (b) Op welke onmiskenbare wijze werd degene die tot de Messias was gekozen, geïdentificeerd?
4 In dat zo belangrijke jaar, 29 G.T., gebeurde het volgende: „Gods bekendmaking [kwam] tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de wildernis. Daarop kwam hij in de gehele omtrek van de Jordaan en predikte de doop als een symbool van berouw tot vergeving van zonden” (Lukas 3:2, 3). Johannes’ bediening bereidde berouwvolle joden erop voor de ophanden zijnde komst van de Messias te aanvaarden. Bovendien gaf Jehovah Johannes een teken. Hij moest uitzien naar iemand ’op wie hij de geest zou zien neerdalen en blijven’. — Johannes 1:33.
5 Na Jezus van Nazareth gedoopt te hebben, zag Johannes deze onmiskenbare zalving. Jezus werd niet net als zijn aardse voorvader David met olie gezalfd, maar met Jehovah’s heilige geest (1 Samuël 16:13; Handelingen 10:38). Terzelfder tijd zei Gods eigen stem: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (Mattheüs 3:16, 17). Johannes getuigde er later over: „Ik zag de geest gelijk een duif uit de hemel neerdalen, en hij bleef op hem. En ik heb het gezien, en ik heb getuigenis afgelegd dat deze de Zoon van God is.” — Johannes 1:32, 34.
6. Welk voortreffelijke voorbeeld hebben Andreas en Johannes ons gegeven?
6 Met die woorden stelde Johannes de Doper zijn discipelen getrouw voor aan Jezus, die hij ook aanduidde als „het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt” (Johannes 1:29). Twee discipelen reageerden heel snel. Na één dag in Jezus’ gezelschap te hebben doorgebracht, waren zij volledig overtuigd. De naam van de een was Andreas, die enthousiast op zoek ging naar zijn broer Simon Petrus. De andere discipel was, naar wordt aangenomen, Johannes de zoon van Zebedeüs, die Jezus’ geliefde apostel werd. Na bijna zeventig jaar getuigenis omtrent de Messias te hebben afgelegd, werd deze Johannes ertoe bewogen tot ons nut de bovenstaande informatie op te tekenen. Raakt zijn voorbeeld en dat van Andreas uw hart? Bent u even enthousiast als zij en de andere „apostelen van het Lam” waren om de opwindende waarheden over de Messias bekend te maken? — Openbaring 1:9; 21:14; Johannes 1:35-41; Handelingen 5:40-42.
Gezalfd als Koning en Hogepriester
7. Waarom kon Jezus niet als priester in Jeruzalems tempel dienen?
7 Daar Jezus door geboorte een lid van de joodse natie was geworden, ’kwam hij onder de wet te staan’ (Galaten 4:4). Aangezien hij tot de stam Juda behoorde, kon hij dan ook niet als priester in Jehovah’s typologische tempel dienen, waar de priesters afstammelingen waren van Aäron uit de stam Levi. De apostel Paulus herinnerde medegelovigen eraan dat „onze Heer uit Juda is gesproten, een stam ten aanzien waarvan Mozes niets met betrekking tot priesters heeft gezegd”. — Hebreeën 7:14.
8. Wat werd door Jehovah’s aardse tempel afgeschaduwd?
8 De apostel Johannes schreef: „Het ware licht, dat alle soorten van mensen licht geeft, stond op het punt in de wereld te komen” (Johannes 1:6-9). Met Jezus’ doop was het alsof er een grote geestelijke tempel tot bestaan kwam, omdat er nu een geestelijke hogepriester was die de mensheid kon redden van knechtschap aan Satans wereld van geestelijke duisternis. — Hebreeën 8:1-5; 9:24.
9, 10. (a) Wat werd bedoeld met Jezus’ woorden: „Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild” en „Gij hebt mij een lichaam bereid”? (b) Hoe dacht Jezus hier persoonlijk over?
9 Jezus bad terwijl hij werd gedoopt. De bijbel heeft enkele van zijn betekenisvolle woorden bewaard, zoals ze later door de apostel Paulus zijn aangehaald: „’Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild, maar gij hebt mij een lichaam bereid. Volledige brandoffers en zondeoffer hebt gij niet goedgekeurd.’ Toen zei ik: ’Zie! Ik ben gekomen (in de boekrol staat over mij geschreven) om uw wil te doen, o God.’” — Hebreeën 10:5-7; Lukas 3:21.
10 Aldus paste Jezus de profetie uit Psalm 40:6-8, waarin Jehovah’s voornemen werd voorzegd om een eind te maken aan de dierenoffers die door Aäronitische priesters in de tempel van Jeruzalem werden gebracht, op zichzelf toe. Jehovah schepte geen „behagen” in die offers, aangezien ze slechts typologisch waren en geen volledige verzoening voor menselijke zonden konden bewerken. Daarom bereidde Jehovah voor Jezus een volmaakt menselijk lichaam dat geofferd kon worden. God bracht het leven van zijn hemelse Zoon naar de schoot van een joodse maagd over. Zo werd Jezus onbezoedeld door de zonde van Adam geboren. Hij was een volmaakte menselijke Zoon van God en zijn leven kon verzoening doen voor de zonde der mensheid (Lukas 1:30-35). Zoals Psalm 40:8 had voorzegd, was het Jezus’ innige wens de wil van zijn Vader te doen: „Krachtens de genoemde ’wil’ zijn wij geheiligd door middel van de offergave van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd.” — Hebreeën 10:10, 11.
11. Welke profetie werd door de dood van de Messias vervuld, en hoe deed hij daardoor ’slachtoffer ophouden’?
11 Het eens voor altijd gebrachte offer van Jezus’ menselijke leven hief de noodzaak op voor het brengen van verdere offers in de typologische tempel in Jeruzalem. Bovendien vond zijn dood plaats op de paschadag van 33 G.T. Dat was ongeveer drie en een half jaar na zijn doop. De drie en een half jaar zouden neerkomen op een halve profetische week (Numeri 14:34). Het gebeurde dus precies zoals Daniël had voorzegd betreffende het afsnijden van de Messias: „Op de helft van de week zal hij slachtoffer en offergave doen ophouden” (Daniël 9:26, 27). Hoewel de typologische priesterschap in Jeruzalem functioneerde tot aan de tijd dat de tempel in 70 G.T. werd verwoest, hadden de offers die de priesters gedurende die jaren brachten geen enkele waarde meer, omdat ze vervangen waren door Jezus’ betere offer. — Mattheüs 23:37, 38.
12. In welk opzicht is Jezus’ priesterschap beter dan dat van Aäron?
12 Aäron was de eerste geweest in een lange opeenvolging van Israëlitische hogepriesters. Nadat hij met heilige olie was gezalfd, moest hij zeven dagen in de tabernakel wachten voordat hij gemachtigd werd als hogepriester op te treden (Leviticus 8:12, 33). Zo was er ook voor Jezus een wachtperiode voordat hij gemachtigd werd ten behoeve van de mensheid te bemiddelen. Deze liep vanaf de tijd van zijn zalving als Hogepriester tot aan zijn opstanding. In tegenstelling tot Aäron heeft de onsterfelijke Zoon van God geen opvolgers nodig, en hij dient in de hoedanigheid van zowel Priester als Koning „naar de wijze van Melchizedek”. — Psalm 110:1-4; Genesis 14:18-20; Hebreeën 6:20; 7:1-3, 11-17, 23-25.
13. (a) Welke zware verantwoordelijkheid rustte op de hogepriesters van Israël? (b) Hoe droeg Jezus Christus een nog grotere verantwoordelijkheid?
13 In het oude Israël rustte de voornaamste verantwoordelijkheid voor juist religieus onderricht op de hogepriester (Leviticus 10:8-11; Maleachi 2:7). Bijgevolg maakte ook Jezus Jehovah’s rechtvaardige vereisten voor allen die het Koninkrijk en eeuwig leven willen beërven, bekend (Mattheüs 6:9, 10, 33; 7:28, 29; 11:12; 25:34, 46). Toen Jezus in een synagoge in Nazareth was, las hij de volgende profetie voor en paste die op zichzelf toe: „Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om . . . goed nieuws bekend te maken.” Vervolgens zei hij, na een tijd in Kapernaüm te hebben doorgebracht: „Ik moet ook aan andere steden het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden” (Lukas 4:18, 19, 43; Jesaja 61:1, 2). Jezus leidde ook zeventig van zijn volgelingen op om dit Koninkrijkspredikingswerk uit te breiden, en hij voorzei dat zij grotere werken zouden doen dan hijzelf had gedaan (Lukas 10:1-9; Johannes 14:12). Hierdoor werd het fundament gelegd voor een wereldomvattende onderwijzingsveldtocht waaraan Jezus leiding zou geven via de uit zijn gezalfde volgelingen bestaande ’getrouwe slaaf’. — Mattheüs 24:45-47; 28:19, 20.
Voornaamste Rechtvaardiger van Jehovah’s soevereiniteit
14. (a) Waarom ging de hogepriester van Israël op de jaarlijkse Verzoendag het Allerheiligste binnen? (b) Wat werd door het welriekende reukwerk afgebeeld?
14 De belangrijkste reden waarom Gods Zoon naar de aarde kwam, was niet om de mensheid te redden. Het was veeleer om de door Satan opgeworpen lasterlijke strijdpunten met betrekking tot Jehovah’s soevereiniteit te beslechten. Wij kunnen inzicht hierin verkrijgen door stil te staan bij Israëls jaarlijkse Verzoendag, waarop de typologische hogepriester enkele malen het Allerheiligste moest binnengaan. De eerste keer dat hij naar binnen ging, was met welriekend reukwerk, dat uitgestrooid werd op een vuurpot waarin zich brandende kolen bevonden (Leviticus 16:12-16). Dit was een goede afbeelding van wat de tegenbeeldige Hogepriester op aarde zou doen voordat hij naar de hemel opsteeg om met de waarde van zijn menselijke offer voor Jehovah te verschijnen (Hebreeën 9:24).b Zoals te kennen wordt gegeven door het gebruik van het reukwerk, werd Jezus’ loopbaan van getrouwheid gekenmerkt door oprechte gebeden, vurige ijver voor de zuivere aanbidding en diepe liefde voor Jehovah (Psalm 141:2; Markus 1:35; Johannes 2:13-17; 12:27, 28; 14:30, 31; Hebreeën 5:7). Jezus slaagde erin onberispelijk vast te houden aan zijn rechtschapenheid, in weerwil van alle subtiele verleiding, de spot en de gewelddadige vervolging waarmee hij door Satan en diens werktuigen werd overstelpt. — Spreuken 27:11; Mattheüs 22:15-18; Markus 14:60-65; 15:16-32; Lukas 4:13, 29; Johannes 8:44, 59.
15. Hoe kunnen wij blijk geven van onze dankbaarheid jegens Jehovah dat hij zo’n voortreffelijke hogepriester heeft verschaft? (Hebreeën 10:21-26)
15 Omdat Jezus Jehovah’s soevereiniteit had gerechtvaardigd, werd hij beloond met een opstanding tot onsterfelijk leven in de hemel. Wat dienen wij Jehovah dankbaar te zijn dat hij ons zo’n voortreffelijke Hogepriester heeft verschaft! „Aangezien wij derhalve een grote hogepriester hebben die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten wij aan onze belijdenis van hem vasthouden” (Hebreeën 4:14). Verlangt u er vurig naar Jezus’ voorbeeld van rechtschapenheid te volgen, wat de Duivel ook moge doen? Zo ja, dan kunt u op hulp rekenen, en u kunt zegevieren. Dit komt doordat de allerbeste hulp beschikbaar is: „Wij hebben als hogepriester niet iemand die geen medegevoel kan hebben met onze zwakheden, maar iemand die evenals wij in alle opzichten op de proef is gesteld, maar zonder zonde. Laten wij daarom met vrijmoedigheid van spreken de troon van onverdiende goedheid naderen, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en onverdiende goedheid mogen vinden tot hulp op de juiste tijd.” — Hebreeën 4:15, 16; 5:7-10; Filippenzen 4:13; 1 Johannes 2:1, 2.
De noodzaak voor verandering in zienswijze
16. Welke verwachtingen koesterden de vroege discipelen van de Messias met betrekking tot zijn Koninkrijksheerschappij?
16 Andreas en Johannes stelden al snel de identiteit van de ware Messias vast, maar zij en andere vroege discipelen moesten nog veel leren (Johannes 16:12, 13). Evenals veel religieuze joden in die tijd hoopten zij dat het Messiaanse koninkrijk destijds zou beginnen te regeren en dat het de natie Israël en haar hoofdstad, Jeruzalem, van heidense overheersing zou bevrijden (Lukas 2:38; 3:15; 19:11; 23:51; 24:21). Maar welk blijvende voordeel zou dat de zondige mensheid hebben gebracht?
17, 18. Waarom vertelde Jezus de illustratie betreffende „een zeker mens van edele geboorte”?
17 Om zijn toekomstige Koninkrijkserfgenamen van zonde en dood te verlossen, was het uitermate belangrijk dat de Messias eerst als een offerlam werd afgesneden (Johannes 1:29; Jesaja 53:7, 12). Toen Jezus voorzei hoe dit zou gebeuren en hoe hij zou worden opgewekt, antwoordde Petrus: „Wees goed voor uzelf, Heer; gij zult deze bestemming geenszins hebben” (Mattheüs 16:21, 22). Jezus wist echter dat zijn discipelen ’niet begrepen wat hij zei’. — Markus 9:31, 32; vergelijk Mattheüs 17:22, 23.
18 Op zijn laatste tocht naar Jeruzalem werd Jezus zelfs nog duidelijker (Mattheüs 20:18, 19). Hij liet ook zien dat zijn dood een grote zegen zou afwerpen toen hij zei: ’De Zoon des mensen is gekomen om zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen’ (Mattheüs 20:28). Verkeerde verwachtingen beletten zijn discipelen dit te begrijpen. Lukas schrijft: „Hij [was] dicht bij Jeruzalem . . . en zij meenden dat het koninkrijk Gods zich ogenblikkelijk ging vertonen.” Om hun denkwijze bij te sturen, vertelde Jezus een illustratie waarin hij zichzelf vergeleek met „een zeker mens van edele geboorte” die eerst „naar een ver land [moest reizen] om koningsmacht voor zich te verkrijgen” (Lukas 19:11, 12). Dat „land” duidde op de hemel, waarheen Jezus na zijn dood en opstanding opsteeg.
19. (a) Welke verkeerde verwachting brachten Jezus’ discipelen na zijn opstanding tot uitdrukking? (b) Welke verandering in Gods verhouding met mensen vond met Pinksteren in 33 G.T. plaats? (Hebreeën 8:7-9, 13)
19 Vlak voor Jezus’ hemelvaart vroegen zijn discipelen echter: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” (Handelingen 1:6) Verwierp Jezus hen omdat zij dit vroegen? Nee, hij legde uit dat het nog niet de tijd was en dat zij zich moesten gaan bezighouden met het belangrijke werk van het getuigenisgeven over de ware Messias (Handelingen 1:7, 8). Gods verbondsverhouding met het natuurlijke Israël zou niet lang daarna ophouden. Het toekomstige Messiaanse koninkrijk zou derhalve niet ten aanzien van die ontrouwe aardse natie hersteld worden. Jezus zei tot zijn joodse tegenstanders: „Het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt” (Mattheüs 21:43). Tien dagen nadat Jezus naar de hemel was opgestegen, werd die natie geboren. Heilige geest werd op 120 discipelen van Jezus uitgestort en aldus werden zij gezalfd om Gods „heiligen” en „medeërfgenamen met Christus” in het komende Messiaanse koninkrijk te zijn. — Daniël 7:13, 14, 18; Romeinen 1:7; 8:1, 16, 17; Handelingen 2:1-4; Galaten 6:15, 16.
20. Wat deden getrouwe eerste-eeuwse christenen, ondanks het feit dat zij enkele verkeerde verwachtingen koesterden?
20 Zelfs na hun zalving koesterden de eerste-eeuwse christenen verkeerde verwachtingen (2 Thessalonicenzen 2:1, 2). Maar in plaats van ontevreden opgevers te worden, aanvaardden zij nederig correctie. In de kracht van Gods heilige geest aanvaardden zij vol vreugde de toewijzing om getuigenis te geven en ’discipelen van mensen uit alle natiën te maken’. — Mattheüs 28:19, 20; Handelingen 1:8; Kolossenzen 1:23.
21. Welke vragen zullen in ons volgende artikel beschouwd worden?
21 Wat valt er te zeggen over onze twintigste eeuw? Hadden Jehovah’s hedendaagse dienstknechten de ogen wijd open voor de oprichting van Jehovah’s Messiaanse koninkrijk? En moesten zij hun verwachtingen, net als in het geval van hun eerste-eeuwse tegenhangers, in sommige opzichten herzien?
[Voetnoten]
a Zowel The Encyclopedia Americana als de Great Soviet Encyclopedia zijn het erover eens dat Artaxerxes’ regering in 424 v.G.T. eindigde. Wanneer begon ze? In 474 v.G.T. Een ondersteuning hiervan is het feit dat een archeologische inscriptie gedateerd is in Artaxerxes’ 50ste jaar; een andere geeft aan dat hij in zijn 51ste jaar werd opgevolgd. Wanneer wij vanaf 424 v.G.T. 50 volledige jaren terugtellen, komen wij op het jaartal 474 v.G.T. als het begin van zijn regering. In Artaxerxes’ 20ste jaar, toen het bevel werd uitgevaardigd, zouden er dus 19 volledige jaren van zijn regering verstreken zijn, wat ons in 455 v.G.T. brengt. Zie voor verdere bijzonderheden Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 616, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat betekent de titel „Messias”?
◻ Welke belangrijke gebeurtenis vond in het jaar 29 G.T. plaats?
◻ Hoe deed de Messias ’op de helft van de week slachtoffer en offergave ophouden’?
◻ Welke verantwoordelijkheid draagt Jezus sinds zijn zalving?
◻ Wat was het voornaamste doel van de eerste komst van de Messias, en welke uitwerking dient dit op ons te hebben?
[Illustratie op blz. 13]
De eerste keer dat de hogepriester het Allerheiligste binnenging, was een voorafschaduwing van iets wat belangrijker is dan de redding van de mens