Bijbelboek nummer 42 — Lukas
Schrijver: Lukas
Waar geschreven: Cesarea
Geschrift voltooid: ca. 56–58 G.T.
Beschreven periode: 3 v.G.T.–33 G.T.
1. Wat voor evangelie heeft Lukas geschreven?
HET Evangelie van Lukas werd geschreven door een man met een scherp verstand en een goed hart, en door deze voortreffelijke combinatie van hoedanigheden, plus de leiding van Gods geest, is een verslag tot stand gekomen dat niet alleen nauwkeurig is, maar ook warmte en gevoel uitstraalt. In de beginverzen zegt hij: „Ook ik [heb], omdat ik alle dingen van meet af nauwkeurig ben nagegaan, besloten ze in logische volgorde aan u te schrijven.” Zijn uitvoerige, nauwkeurige uiteenzetting ondersteunt deze bewering volledig. — Luk. 1:3.
2, 3. Welk externe en interne bewijsmateriaal wijst op de arts Lukas als de schrijver van dit evangelie?
2 Hoewel Lukas nergens in het verslag wordt genoemd, zijn oude bronnen het erover eens dat hij de schrijver was. In de Canon van Muratori (ca. 170 G.T.) wordt dit evangelie aan Lukas toegeschreven, en het werd aanvaard door tweede-eeuwse schrijvers zoals Irenaeus en Clemens van Alexandrië. Ook het interne bewijsmateriaal wijst sterk op Lukas. Paulus noemt hem in Kolossenzen 4:14 „Lukas, de geliefde geneesheer,” en zijn werk wordt gekenmerkt door de wetenschappelijke ordelijkheid die men van een ontwikkeld man, zoals een arts, zou verwachten. Zijn voortreffelijke taalgebruik en uitgebreide woordenschat, groter dan die van de andere drie evangelieschrijvers bij elkaar, maken een uiterst zorgvuldige en uitgebreide behandeling van zijn bijzonder belangrijke onderwerp mogelijk. Zijn verslag over de verloren zoon wordt door sommigen beschouwd als het beste korte verhaal dat ooit is geschreven.
3 Lukas gebruikt meer dan 300 medische termen of woorden waaraan hij een medische betekenis toekent, die (zo ze al worden gebruikt) niet op dezelfde wijze door de andere schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften worden gebezigd.a Als Lukas bijvoorbeeld over melaatsheid spreekt, gebruikt hij niet altijd dezelfde term als de anderen. Voor hen is melaatsheid melaatsheid, maar voor de arts zijn er verschillende stadia van melaatsheid; zo heeft Lukas het over „een man die overdekt was met melaatsheid”. Lazarus was, zo zegt hij, „met zweren overdekt”. Geen van de andere evangelieschrijvers zegt dat Petrus’ schoonmoeder door „hoge koorts” gekweld werd (5:12; 16:20; 4:38). Hoewel ook de andere drie ons vertellen dat Petrus de slaaf van de hogepriester het oor afhieuw, vermeldt alleen Lukas dat Jezus hem genas (22:51). Het ligt in de lijn van een arts om te zeggen dat een vrouw ’al achttien jaar een geest van zwakheid had, en dat zij kromgebogen was en zich in het geheel niet kon oprichten’. En wie anders dan „Lukas, de geliefde geneesheer,” zou zo tot in details een beschrijving hebben gegeven van de eerste hulp die een Samaritaan aan een man verleende door „zijn wonden [te verbinden], terwijl hij er olie en wijn op goot”? — 13:11; 10:34.
4. Wanneer werd het boek Lukas vermoedelijk geschreven, en welke omstandigheden ondersteunen deze zienswijze?
4 Wanneer schreef Lukas zijn evangelie? Handelingen 1:1 geeft te kennen dat de schrijver van Handelingen (eveneens Lukas) reeds eerder „het eerste bericht”, het evangelie, had samengesteld. Handelingen werd hoogstwaarschijnlijk omstreeks 61 G.T. voltooid, toen Lukas in Rome bij Paulus was, die zich daar bevond in afwachting van zijn beroep op caesar. Lukas heeft het evangelieverslag dan ook vermoedelijk omstreeks 56–58 G.T. in Cesarea geschreven, nadat hij aan het eind van Paulus’ derde zendingsreis met hem uit Filippi was teruggekeerd en terwijl Paulus twee jaar in de gevangenis te Cesarea wachtte op zijn overbrenging naar Rome voor de behandeling van zijn beroepszaak. In deze tijd had Lukas, aangezien hij zich in Palestina bevond, een mooie gelegenheid om alles betreffende Jezus’ leven en bediening ’van meet af nauwkeurig na te gaan’. Lukas’ verslag is dus kennelijk aan het Evangelie van Markus voorafgegaan.
5. Aan de hand van welke bronnen kan Lukas de gebeurtenissen in Jezus’ leven ’nauwkeurig zijn nagegaan’?
5 Aangezien Lukas niet een van de twaalf was en vermoedelijk pas na Jezus’ dood een gelovige werd, was hij natuurlijk geen ooggetuige van al de gebeurtenissen die hij in zijn evangelie optekent. In het zendingsveld was hij echter zeer nauw met Paulus verbonden (2 Tim. 4:11; Filem. 24). En zoals verwacht kon worden, spreekt uit zijn geschrift dan ook duidelijk Paulus’ invloed, wat blijkt wanneer men hun twee verslagen van het Avondmaal des Heren, in Lukas 22:19, 20 en 1 Korinthiërs 11:23-25, met elkaar vergelijkt. Als verder bronnenmateriaal kan Lukas Mattheüs’ evangelie geraadpleegd hebben. Bij het ’nauwkeurig nagaan van alle dingen’ kan hij persoonlijk veel ooggetuigen van de gebeurtenissen in Jezus’ leven, zoals de nog levende discipelen en mogelijk Jezus’ moeder, Maria, geïnterviewd hebben. Wij kunnen er zeker van zijn dat hij geen middel onbeproefd heeft gelaten om de betrouwbare details bijeen te brengen.
6. Hoeveel van Lukas’ evangelie komt alleen in zijn verslag voor, en voor wie schreef hij? Waarom antwoordt u zo?
6 Een onderzoek van de vier evangelieverslagen maakt duidelijk dat de schrijvers niet eenvoudigweg elkaars verslag herhalen, noch uitsluitend schrijven met het doel verschillende getuigen voor dit bijzonder belangrijke bijbelse verslag te verschaffen. Lukas’ verslag is qua behandeling van de stof zeer individualistisch. In totaal komt 59 procent van zijn evangelie alleen in zijn verslag voor. Hij vermeldt ten minste zes specifieke wonderen en meer dan tweemaal zoveel illustraties die niet in de andere evangelieverslagen worden genoemd, terwijl hij een derde van zijn evangelie besteedt aan het verhalen van gebeurtenissen en twee derde aan het gesproken woord; zijn evangelie is het langste van de vier. Mattheüs schreef voornamelijk voor de joden en Markus voor niet-joodse lezers, in het bijzonder voor de Romeinen. Lukas’ evangelie was gericht aan de „hoogedele Theofilus” en via hem aan andere mensen, zowel joden als niet-joden (Luk. 1:3, 4). Om zijn verslag een universeel karakter te geven, voert hij het geslachtsregister van Jezus terug tot „Adam, [de] zoon van God”, en niet slechts tot Abraham, zoals Mattheüs dit deed, die speciaal voor de joden schreef. Hij maakt in het bijzonder melding van de profetische woorden van Simeon dat Jezus het middel zou zijn ’om de sluier te verwijderen van de natiën’, en vertelt dat „alle vlees . . . Gods middel tot redding [zal] zien”. — 3:38; 2:29-32; 3:6.
7. Wat vormt een krachtig bewijs voor de authenticiteit van Lukas’ evangelie?
7 Uit Lukas’ hele geschrift blijkt dat hij een uitstekend verteller is, want zijn verslagen zijn logisch opgesteld en nauwkeurig. De nauwkeurigheid en betrouwbaarheid waardoor Lukas’ geschriften worden gekenmerkt, vormen een krachtig bewijs voor de authenticiteit ervan. Een juridisch geschoold schrijver maakte eens de opmerking: „Terwijl men er in romans, legenden en valse getuigenissen voor zorgt dat de verhaalde gebeurtenissen zich in de een of andere verafgelegen plaats en op een onbepaald tijdstip afspelen, waarmee de eerste regels worden overtreden die wij, juristen, voor een goed pleidooi leren, namelijk dat ’de verklaring tijd en plaats moet vermelden’, verschaffen de bijbelverhalen ons met de grootste nauwkeurigheid zowel het tijdstip van de verhaalde gebeurtenissen als de plaats waar ze zich afspeelden.”b Als bewijs hiervan citeerde hij Lukas 3:1, 2, waar staat: „In het vijftiende regeringsjaar van Tiberius Caesar, toen Pontius Pilatus stadhouder van Judea was, en Herodes districtsregeerder van Galilea, maar zijn broer Filippus districtsregeerder van het land Iturea en Trachonitis, en Lysanias districtsregeerder van Abilene, in de dagen van de overpriester Annas en van Kajafas, kwam Gods bekendmaking tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de wildernis.” Hier is geen sprake van onbepaaldheid ten aanzien van tijd of plaats, want Lukas noemt hier niet minder dan zeven functionarissen, zodat wij het tijdstip waarop de bediening van Johannes en die van Jezus begon, kunnen vaststellen.
8. Hoe geeft Lukas de tijd van Jezus’ geboorte „nauwkeurig” aan?
8 Lukas verschaft ons bovendien twee aanwijzingen voor het vaststellen van het tijdstip waarop Jezus werd geboren, wanneer hij in Lukas 2:1, 2 zegt: „In die dagen nu ging er een verordening uit van Caesar Augustus, dat de gehele bewoonde aarde zich moest laten inschrijven (deze eerste inschrijving vond plaats toen Quirinius stadhouder van Syrië was).” Dit was toen Jozef en Maria opgingen naar Bethlehem om zich te laten inschrijven, en Jezus werd tijdens hun verblijf aldaar geboren.c Wij kunnen niet anders dan instemmen met de commentator die zegt: „Een van de beste toetsstenen voor Lukas’ historische inzicht is dat hij er altijd in slaagt volmaakte nauwkeurigheid te bereiken.”d Wij moeten erkennen dat Lukas’ bewering dat hij „alle dingen van meet af nauwkeurig [is] nagegaan”, gegrond is.
9. Welke door Lukas opgetekende profetie van Jezus ging in 70 G.T. op treffende wijze in vervulling?
9 Lukas vermeldt ook hoe de profetieën van de Hebreeuwse Geschriften nauwkeurig in Jezus Christus werden vervuld. Hij haalt Jezus’ geïnspireerde getuigenis daarover aan (24:27, 44). Voorts tekent hij nauwgezet Jezus’ eigen profetieën betreffende toekomstige gebeurtenissen op, en vele hiervan zijn reeds op treffende wijze en tot in al hun voorzegde details vervuld. Jeruzalem werd bijvoorbeeld, precies zoals door Jezus was voorzegd, met belegeringswerken van puntige palen omringd en ging in 70 G.T. in een verschrikkelijke holocaust ten onder (Luk. 19:43, 44; 21:20-24; Matth. 24:2). De wereldlijke geschiedschrijver Flavius Josephus, die zich als ooggetuige hiervan in het Romeinse leger bevond, getuigt ervan dat het landschap over een afstand van ongeveer 16 km van bomen werd ontdaan om palen te verschaffen, dat de belegeringsmuur 7,2 km lang was, dat veel vrouwen en kinderen van honger stierven, en dat ruim 1.000.000 joden om het leven kwamen en 97.000 joden gevangengenomen werden. Tot op de huidige dag is op de Titusboog in Rome de Romeinse overwinningsoptocht met oorlogsbuit uit de tempel te Jeruzalem te zien.e Wij kunnen er zeker van zijn dat andere door Lukas opgetekende geïnspireerde profetieën even nauwkeurig in vervulling zullen gaan.
DE INHOUD VAN LUKAS
10. Wat had Lukas zich ten doel gesteld?
10 Lukas’ inleiding (1:1-4). Lukas bericht dat hij alle dingen van meet af nauwkeurig is nagegaan en dat hij heeft besloten ze in logische volgorde te schrijven, opdat de ’hoogedele Theofilus de zekerheid van deze dingen volledig mag kennen’. — 1:3, 4.
11. Welke vreugdevolle gebeurtenissen worden in het eerste hoofdstuk van Lukas verhaald?
11 Jezus’ vroege levensjaren (1:5–2:52). Aan de bejaarde priester Zacharias verschijnt een engel met het vreugdevolle nieuws dat hij een zoon zal krijgen, die hij Johannes moet noemen. Maar tot aan de geboorte van de jongen zal Zacharias niet kunnen spreken. Zoals beloofd, wordt zijn vrouw, Elisabeth, zwanger, hoewel ook zij „op gevorderde leeftijd” is. Ongeveer zes maanden later verschijnt de engel Gabriël aan Maria en vertelt haar dat zij door „kracht van de Allerhoogste” zwanger zal worden en een zoon zal baren, die Jezus genoemd moet worden. Maria brengt Elisabeth een bezoek en verklaart na een blijde begroeting juichend: „Mijn ziel maakt Jehovah groot, en mijn geest kan slechts overlopen van vreugde jegens God, mijn Redder.” Zij spreekt over Jehovah’s heilige naam en over zijn grote barmhartigheid jegens hen die hem vrezen. Bij Johannes’ geboorte wordt Zacharias’ tong losgemaakt zodat ook hij Gods barmhartigheid kan verkondigen en bekend kan maken dat Johannes een profeet zal zijn die Jehovah’s weg zal bereiden. — 1:7, 35, 46, 47.
12. Wat wordt over Jezus’ geboorte en jeugd vermeld?
12 Te bestemder tijd wordt Jezus in Bethlehem geboren, en een engel maakt dit ’goede nieuws omtrent een grote vreugde’ bekend aan herders die ’s nachts de wacht houden bij hun kudden. De besnijdenis wordt overeenkomstig de Wet voltrokken, en wanneer Jezus’ ouders hem vervolgens in de tempel ’aan Jehovah aanbieden’, doen de bejaarde Simeon en de profetes Anna uitspraken betreffende het kind. Terug in Nazareth ’groeit het jonge kind op en wordt sterk, vervuld met wijsheid, en Gods gunst blijft op hem rusten’ (2:10, 22, 40). Op 12-jarige leeftijd doet Jezus, tijdens een bezoek vanuit Nazareth aan Jeruzalem, de leraren verbaasd staan over zijn begrip en zijn antwoorden.
13. Wat predikt Johannes, en wat gebeurt er bij Jezus’ doop en onmiddellijk daarna?
13 Voorbereiding voor de bediening (3:1–4:13). In het 15de regeringsjaar van Tiberius Caesar komt Gods bekendmaking tot Johannes, de zoon van Zacharias, en gaat hij „de doop als een symbool van berouw tot vergeving van zonden” prediken, opdat alle vlees „Gods middel tot redding” zal zien (3:3, 6). Wanneer al het volk in de Jordaan wordt gedoopt, wordt ook Jezus gedoopt, en terwijl hij bidt, daalt de heilige geest op hem neer en brengt zijn Vader vanuit de hemel zijn goedkeuring tot uitdrukking. Jezus Christus is nu ongeveer 30 jaar oud. (Lukas verschaft zijn geslachtsregister.) Na Jezus’ doop voert de geest hem 40 dagen lang in de wildernis rond. Hier verzoekt de Duivel hem zonder succes en verwijdert zich vervolgens „tot een andere geschikte tijd”. — 4:13.
14. Waar maakt Jezus zijn opdracht duidelijk, hoe luidt deze, en hoe reageren zijn toehoorders?
14 Jezus’ vroege bediening, voornamelijk in Galilea (4:14–9:62). In de synagoge van zijn woonplaats Nazareth maakt Jezus zijn opdracht duidelijk door de profetie van Jesaja 61:1, 2 voor te lezen en die op zichzelf van toepassing te brengen: „Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden, om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken” (4:18, 19). De aanvankelijke vreugde waarmee het volk Jezus’ woorden aanhoort, slaat om in toorn wanneer hij zijn toespraak vervolgt, en zij proberen hem om te brengen. Daarom daalt hij af naar Kapernaüm, waar hij veel mensen geneest. De scharen volgen hem en trachten hem vast te houden, maar hij zegt tot hen: „Ik moet ook aan andere steden het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden” (4:43). Vervolgens predikt hij in de synagogen van Judea.
15. Beschrijf de roeping van Petrus, Jakobus en Johannes, alsook die van Mattheüs.
15 In Galilea verschaft Jezus Simon (die ook Petrus wordt genoemd), Jakobus en Johannes een wonderbare visvangst. Hij zegt tegen Simon: „Voortaan zult gij mensen levend vangen.” Daarom laten zij alles in de steek en volgen hem. Jezus blijft bidden en onderwijzen, en ’Jehovah’s kracht is daar, zodat hij gezond kan maken’ (5:10, 17). Hij roept Levi (Mattheüs), een verachte belastinginner, die Jezus eert met een groot feestmaal, dat ook door „een grote schare van belastinginners” wordt bijgewoond (5:29). Dit leidt tot de eerste van een aantal confrontaties met de Farizeeën, waardoor zij woedend worden en samenspannen om hem kwaad aan te doen.
16. (a) Waarna kiest Jezus de 12 apostelen uit? (b) Welke punten worden door Lukas beklemtoond wanneer hij een parallelle versie van de Bergrede geeft?
16 Na een hele nacht tot God gebeden te hebben, kiest Jezus uit het midden van zijn discipelen 12 apostelen uit. Er volgen nog meer genezingen. Dan houdt hij de in Lukas 6:20-49 opgetekende toespraak, die parallel loopt met de Bergrede in Mattheüs hoofdstuk 5 tot en met 7 maar een verkorte versie daarvan is. Jezus doet de volgende tegenstelling uitkomen: „Gelukkig zijt gij, armen, want u behoort het koninkrijk Gods toe. Maar wee u, rijken, want gij hebt uw vertroosting reeds ten volle” (6:20, 24). Hij vermaant zijn toehoorders hun vijanden lief te hebben, barmhartig te zijn, het geven te beoefenen en uit de goede schat van het hart het goede voort te brengen.
17. (a) Welke wonderen verricht Jezus vervolgens? (b) Wat geeft Jezus de boodschappers van Johannes de Doper ten antwoord op de vraag of Jezus de Messias is?
17 Wanneer Jezus naar Kapernaüm terugkeert, richt een legeroverste het verzoek tot hem een zieke slaaf te genezen. Hij voelt zich niet waardig Jezus onder zijn dak te ontvangen en vraagt Jezus om vanaf de plaats waar hij zich bevindt ’een woord te spreken’. Bijgevolg wordt de slaaf genezen, en Jezus wordt ertoe bewogen op te merken: „Ik zeg u: Zelfs in Israël heb ik zo’n groot geloof niet gevonden” (7:7, 9). Voor de eerste maal wekt Jezus een dode op, de enige zoon van een weduwe uit Naïn, jegens wie hij ’met medelijden werd bewogen’ (7:13). Wanneer het nieuws omtrent Jezus zich overal in Judea verbreidt, zendt Johannes de Doper vanuit de gevangenis personen naar hem toe met de vraag: „Zijt gij de Komende?” Jezus zegt tot de boodschappers: „Gaat heen, bericht aan Johannes wat gij gezien en gehoord hebt: de blinden ontvangen het gezicht, de kreupelen lopen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en aan de armen wordt het goede nieuws verteld. En gelukkig is hij die geen aanstoot aan mij neemt.” — 7:19, 22, 23.
18. Met welke illustraties, werken en raadgevingen wordt de Koninkrijksprediking voortgezet?
18 Samen met de twaalf trekt Jezus ’van stad tot stad en van dorp tot dorp, terwijl hij het goede nieuws van het koninkrijk Gods predikt en bekendmaakt’. Hij vertelt de illustratie van de zaaier, en hij rondt de bespreking af met de woorden: „Schenkt daarom aandacht aan de wijze waarop gij luistert; want wie heeft, hem zal meer worden gegeven, maar wie niet heeft, hem zal zelfs wat hij meent te hebben, nog ontnomen worden” (8:1, 18). Jezus blijft verbazingwekkende werken en wonderen verrichten. Bovendien geeft hij de twaalf macht over de demonen en de kracht om ziekten te genezen en zendt hen uit „om het koninkrijk Gods te prediken en de zieken gezond te maken”. Vijfduizend personen worden op wonderbare wijze gevoed. Jezus ondergaat op de berg een transfiguratie en geneest de volgende dag een door een demon bezeten jongen die de discipelen niet konden genezen. Hij waarschuwt degenen die hem willen volgen: „De vossen hebben holen en de vogels des hemels roestplaatsen, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om zijn hoofd neer te leggen.” Om geschikt te zijn voor het koninkrijk Gods, moet men zijn hand aan de ploeg slaan en niet achteromzien. — 9:2, 58.
19. Hoe illustreert Jezus wat ware naastenliefde inhoudt?
19 Jezus’ latere bediening in Judea (10:1–13:21). Jezus zendt 70 anderen uit in „de oogst”, en hun succes in de bediening vervult hen met vreugde. Tijdens Jezus’ prediking stelt een man die wil aantonen dat hij rechtvaardig is, hem de vraag: „Wie is dan mijn naaste?” In antwoord hierop vertelt Jezus de illustratie van de barmhartige Samaritaan. Een man die in elkaar geslagen door rovers halfdood aan de kant van de weg ligt, wordt genegeerd door een voorbijkomende priester en door een leviet. Een verachte Samaritaan stopt echter, verzorgt liefdevol zijn wonden, zet hem op zijn eigen beest, brengt hem naar een herberg en betaalt voor zijn verzorging. Ja, „degene die barmhartig jegens hem handelde”, is degene die zich tot de naaste maakte. — 10:2, 29, 37.
20. (a) Wat beklemtoont Jezus bij Martha en Maria thuis? (b) Welke nadruk legt hij op het gebed?
20 Bij Martha thuis geeft Jezus haar een milde berisping omdat zij zich al te bezorgd maakt om haar huishoudelijke taken, en hij prijst Maria omdat zij het beste deel heeft gekozen door te gaan zitten en naar zijn woord te luisteren. Zijn discipelen leert hij het modelgebed en wijst hen tevens op de noodzaak in gebed te volharden, door te zeggen: „Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden.” Later werpt hij demonen uit en prijst hij degenen „die het woord van God horen en het onderhouden” gelukkig. Tijdens een maaltijd komt hij met de Farizeeën in botsing over de Wet en spreekt weeën over hen uit omdat zij „de sleutel der kennis” hebben weggenomen. — 11:9, 28, 52.
21. Hoe waarschuwt Jezus tegen hebzucht, en waartoe spoort hij zijn discipelen aan?
21 Als Jezus weer bij de scharen is, dringt iemand er bij hem op aan: „Zeg aan mijn broer dat hij de erfenis met mij deelt.” Jezus dringt tot de kern van het probleem door als hij antwoordt: „Let op en hoedt u voor elke soort van hebzucht, want ook al heeft iemand overvloed, zijn leven spruit niet voort uit de dingen die hij bezit.” Dan vertelt hij de illustratie van de rijke man die zijn voorraadschuren afbrak om grotere te bouwen maar nog diezelfde nacht sterft en zijn rijkdom aan anderen moet nalaten. Kernachtig onderstreept Jezus de les: „Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is met betrekking tot God.” Nadat Jezus zijn discipelen heeft aangespoord eerst Gods koninkrijk te zoeken, zegt hij tot hen: „Vreest niet, kleine kudde, want het heeft uw Vader goedgedacht u het koninkrijk te geven.” Dat Jezus op de sabbat een vrouw geneest die 18 jaar ziek is geweest, brengt hem opnieuw in botsing met zijn tegenstanders, die beschaamd worden gemaakt. — 12:13, 15, 21, 32.
22. Met welke treffende illustraties geeft Jezus onderricht betreffende het Koninkrijk?
22 Jezus’ latere bediening, voornamelijk in Perea (13:22–19:27). Jezus gebruikt levendige illustraties om zijn toehoorders op Gods koninkrijk te wijzen. Hij laat zien dat zij die naar een vooraanstaande positie en eer streven, vernederd zullen worden. Laat hij die een feestmaal aanrecht, de armen uitnodigen, die niets kunnen terugbetalen; hij zal gelukkig zijn en het zal hem „in de opstanding der rechtvaardigen worden terugbetaald”. Vervolgens vertelt hij de illustratie van de man die een groot avondmaal aanrecht. De ene genodigde na de andere verontschuldigt zich: De een heeft een veld gekocht, een ander een paar runderen, en weer een ander heeft pas een vrouw getrouwd. Vertoornd stuurt de heer des huizes er iemand op uit om „de armen en gebrekkigen en blinden en kreupelen” binnen te brengen, en hij verklaart dat niemand van degenen die het eerst werden uitgenodigd, ook maar van zijn maaltijd zal „proeven” (14:14, 21, 24). Hij vertelt de illustratie van het verloren schaap dat gevonden wordt en zegt: „Ik zeg u dat er evenzo in de hemel meer vreugde zal zijn over één zondaar die berouw heeft dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen berouw nodig hebben” (15:7). De illustratie van de vrouw die haar huis veegt om één geldstuk van een drachme terug te vinden, heeft een overeenkomstige strekking.f
23. Wat wordt door het verhaal van de verloren zoon geïllustreerd?
23 Jezus vertelt dan van de verloren zoon, die zijn vader om zijn deel van het bezit vroeg en het vervolgens verkwistte „door een losbandig leven te leiden”. Toen de zoon tot bittere armoede was vervallen, kwam hij tot bezinning en keerde naar huis terug om een beroep te doen op de barmhartigheid van zijn vader. Door medelijden bewogen ’snelde zijn vader op hem toe en viel hem om de hals en kuste hem teder’. Er werden mooie kleren voor hem gehaald, een groot feestmaal werd aangerecht en „zij begonnen vrolijk te zijn”. Maar de oudere broer opperde bezwaren. Vriendelijk wees zijn vader hem terecht: „Kind, gij zijt altijd bij mij geweest, en alles wat van mij is, is van u; maar wij moesten wel vrolijk zijn en ons verheugen, want deze broer van u was dood en is tot leven gekomen, en hij was verloren en werd gevonden.” — 15:13, 20, 24, 31, 32.
24. Welke waarheden beklemtoont Jezus in de illustratie van de rijke man en Lazarus, alsook in die van de Farizeeër en de belastinginner?
24 Wanneer de geldzuchtige Farizeeën de illustratie van de onrechtvaardige beheerder horen, bespotten zij Jezus’ onderwijs, maar hij zegt tot hen: „Gij zijt het die uzelf rechtvaardig verklaart voor de mensen, maar God kent uw hart; want wat hoog is onder de mensen, is iets walgelijks in Gods ogen” (16:15). Door de illustratie van de rijke man en Lazarus toont hij hoe groot de kloof is die er bestaat tussen degenen die Gods gunst genieten en degenen die door hem zijn afgekeurd. Jezus waarschuwt de discipelen dat er oorzaken tot struikelen zullen zijn, maar „wee degene door wiens toedoen ze komen!” Hij spreekt over de moeilijkheden die zich zullen voordoen wanneer „de Zoon des mensen geopenbaard zal worden”. „Denkt aan de vrouw van Lot”, zegt hij hun (17:1, 30, 32). Door middel van een illustratie geeft hij de verzekering dat God beslist handelend zal optreden ten behoeve van degenen die „dag en nacht tot hem roepen” (18:7). Dan wijst hij met een andere illustratie de zelfrechtvaardigen terecht: Een Farizeeër die in de tempel bidt, dankt God dat hij niet als andere mensen is. Een belastinginner die op een afstand staat en zelfs zijn ogen niet naar de hemel wil opheffen, bidt: „O God, wees mij zondaar genadig.” Hoe beoordeelt Jezus dit? Hij verklaart dat de belastinginner rechtvaardiger is dan de Farizeeër, „want een ieder die zich verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zich vernedert, zal verhoogd worden” (18:13, 14). Jezus wordt in Jericho gastvrij ontvangen door de belastinginner Zacheüs en vertelt de illustratie van de tien minen, waarin hij de resultaten van het getrouw woekeren met toevertrouwde belangen en het ongebruikt wegstoppen ervan tegenover elkaar stelt.
25. Hoe begint voor Jezus het laatste gedeelte van zijn bediening, en welke profetische waarschuwingen uit hij?
25 Laatste openbare bediening in en om Jeruzalem (19:28–23:25). Wanneer Jezus op een veulen Jeruzalem binnenrijdt en door de menigte van de discipelen wordt toegejuicht als „Hij die komt als de Koning in Jehovah’s naam”, vragen de Farizeeën hem dringend zijn discipelen te bestraffen. Jezus antwoordt: „Indien dezen bleven zwijgen, zouden de stenen het uitroepen” (19:38, 40). Hij spreekt zijn gedenkwaardige profetie omtrent de verwoesting van Jeruzalem uit en zegt dat de stad met puntige palen ingesloten zal worden, dat ze in benauwdheid gebracht en met haar kinderen tegen de grond verpletterd zal worden en dat er geen steen op de andere gelaten zal worden. Jezus onderwijst het volk in de tempel, maakt het goede nieuws bekend en beantwoordt de spitsvondige vragen van de overpriesters, schriftgeleerden en Sadduceeën met knappe illustraties en door een bedreven argumentatie. Jezus schildert op krachtige wijze het grote teken van het einde, waarbij hij er nogmaals melding van maakt dat Jeruzalem door legerkampen ingesloten zal worden. De mensen zullen mat worden van vrees omtrent de dingen die zullen geschieden, maar wanneer deze dingen gebeuren, moeten zijn volgelingen ’zich rechtop richten en hun hoofd omhoogheffen, omdat hun bevrijding nabij komt’. Zij moeten wakker blijven, opdat zij erin mogen slagen te ontkomen aan wat er stellig gaat geschieden. — 21:28.
26. (a) Welke verbonden introduceert Jezus, en waarmee brengt hij deze in verband? (b) Hoe wordt Jezus onder beproeving gesterkt, en welke berisping geeft hij ten tijde van zijn arrestatie?
26 Het is nu 14 Nisan 33 G.T. Jezus viert het Pascha en introduceert dan „het nieuwe verbond” bij zijn getrouwe apostelen; hij brengt dit verbond in verband met het symbolische maal dat hij hun gebiedt tot een gedachtenis aan hem te onderhouden. Ook zegt hij tot hen: „Ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk” (22:20, 29). Diezelfde nacht, terwijl Jezus op de Olijfberg bidt, ’verschijnt hem een engel uit de hemel, die hem sterkt. Maar in hevige smart gerakend, vervolgt hij zijn gebed nog vuriger; en zijn zweet wordt als druppels bloed, die op de grond vallen.’ Er ontstaat een gespannen sfeer als de verrader Judas opdaagt aan het hoofd van het gepeupel dat Jezus gevangen komt nemen. De discipelen roepen: „Heer, zullen wij met het zwaard slaan?” Een van hen houwt de slaaf van de hogepriester een oor af, maar Jezus berispt hen en geneest de gewonde man. — 22:43, 44, 49.
27. (a) Waarin faalt Petrus? (b) Welke beschuldigingen worden tegen Jezus ingebracht, en onder welke omstandigheden wordt hij verhoord en veroordeeld?
27 Jezus wordt ruw weggevoerd naar het huis van de hogepriester om daar ondervraagd te worden, en in de kilte van de nacht mengt Petrus zich onder de menigte rond een vuur. Bij drie gelegenheden wordt hij ervan beschuldigd een volgeling van Jezus te zijn, en driemaal ontkent hij het. Dan kraait de haan. De Heer keert zich om en kijkt Petrus aan, en Petrus, die zich herinnert hoe Jezus dit precies had voorzegd, gaat naar buiten en weent bitter. Nadat Jezus naar de Sanhedrin-zaal is gesleept, wordt hij nu voor Pilatus geleid en ervan beschuldigd dat hij de natie tot opstand aanzet, het betalen van belastingen verbiedt en „van zichzelf zegt dat hij Christus, een koning, is”. Als Pilatus verneemt dat Jezus een Galileeër is, zendt hij hem naar Herodes, die zich op dat ogenblik toevallig in Jeruzalem bevindt. Herodes en de soldaten van zijn wacht drijven de spot met Jezus en zenden hem terug om ten overstaan van een razend gepeupel verhoord te worden. Pilatus ’geeft Jezus over aan hun wil’. — 23:2, 25.
28. (a) Wat belooft Jezus de dief die geloof in hem toont? (b) Wat vermeldt Lukas betreffende Jezus’ dood, begrafenis en opstanding?
28 Jezus’ dood, opstanding en hemelvaart (23:26–24:53). Jezus wordt tussen twee boosdoeners aan een paal gehangen. Een van hen bespot hem, maar de ander geeft blijk van geloof en vraagt of Jezus in zijn koninkrijk aan hem wil denken. Jezus belooft: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (23:43). Dan valt er een ongewone duisternis, het gordijn van het heiligdom scheurt middendoor en Jezus roept uit: „Vader, aan uw handen vertrouw ik mijn geest toe.” Hierna blaast hij de laatste adem uit, en zijn lichaam wordt van de martelpaal afgenomen en in een graf gelegd dat in de rots is uitgehouwen. Op de eerste dag van de week gaan de vrouwen die uit Galilea met hem zijn meegekomen naar het graf, maar zij kunnen Jezus’ lichaam niet vinden. Precies zoals hij had voorzegd, is hij op de derde dag opgestaan! — 23:46.
29. Met welk vreugdevolle verslag besluit Lukas’ evangelie?
29 Wanneer Jezus zonder zich bekend te maken op de weg naar Emmaüs aan twee van zijn discipelen verschijnt, spreekt hij over zijn lijden en legt hun de Schriften uit. Plotseling herkennen zij hem, maar hij verdwijnt. Nu merken zij op: „Brandde ons hart niet toen hij onderweg tot ons sprak, toen hij de Schriften volledig voor ons opende?” Zij haasten zich terug naar Jeruzalem om het aan de andere discipelen te vertellen. Terwijl zij nog over deze dingen spreken, verschijnt Jezus in hun midden. Uit louter vreugde en verwondering kunnen zij het niet geloven. Dan ’opent hij hun verstand volledig’, zodat zij aan de hand van de Schriften de betekenis van alles wat er gebeurd is kunnen begrijpen. Lukas besluit zijn evangelieverslag met een beschrijving van Jezus’ hemelvaart. — 24:32, 45.
WAAROM NUTTIG
30, 31. (a) Hoe versterkt Lukas het vertrouwen dat de Hebreeuwse Geschriften door God geïnspireerd zijn? (b) Welke woorden van Jezus haalt Lukas ter bevestiging hiervan aan?
30 Het goede nieuws „volgens Lukas” bouwt iemands vertrouwen in het Woord van God op en versterkt zijn geloof, zodat hij stand kan houden onder de aanvallen van een vijandige wereld. Lukas verschaft veel voorbeelden van nauwkeurige vervullingen van de Hebreeuwse Geschriften. Er wordt getoond hoe Jezus zijn opdracht in specifieke bewoordingen aan het boek Jesaja ontleende, en Lukas schijnt dit door het hele boek heen als thema te gebruiken (Luk. 4:17-19; Jes. 61:1, 2). Dit was een van de gelegenheden waarbij Jezus een aanhaling deed uit de Profeten. Hij citeerde ook gedeelten uit de Wet, bijvoorbeeld toen hij de drie verzoekingen van de Duivel afwees, en uit de Psalmen, zoals toen hij zijn tegenstanders vroeg: „Hoe kan men zeggen dat de Christus Davids zoon is?” Lukas’ verslag bevat nog talrijke andere aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften. — Luk. 4:4, 8, 12; 20:41-44; Deut. 8:3; 6:13, 16; Ps. 110:1.
31 Toen Jezus op een veulen Jeruzalem binnenreed, zoals in Zacharia 9:9 was voorzegd, juichten de menigten hem vreugdevol toe en brachten de schriftplaats uit Psalm 118:26 op hem van toepassing (Luk. 19:35-38). Op één plaats zijn twee verzen van het boek Lukas voldoende om zes punten te behandelen die in de Hebreeuwse Geschriften betreffende Jezus’ smadelijke dood en zijn opstanding waren geprofeteerd (Luk. 18:32, 33; Ps. 22:7; Jes. 50:6; 53:5-7; Jona 1:17). Ten slotte bracht Jezus na zijn opstanding de discipelen krachtig de belangrijkheid van alle Hebreeuwse Geschriften onder de aandacht: „Nu zei hij tot hen: ’Dit zijn mijn woorden die ik tot u sprak toen ik nog bij u was, dat alle dingen die in de wet van Mozes en in de Profeten en de Psalmen over mij geschreven staan, vervuld moesten worden.’ Toen opende hij hun verstand volledig zodat zij de betekenis van de Schriften begrepen” (Luk. 24:44, 45). Net als die eerste discipelen van Jezus Christus kunnen ook wij verlicht worden en een krachtig geloof verwerven door aandacht te schenken aan de vervullingen van de Hebreeuwse Geschriften, die door Lukas en de andere schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften zo nauwkeurig zijn uiteengezet.
32. Hoe wordt door Lukas’ verslag het Koninkrijk beklemtoond, en hoe dient onze houding tegenover het Koninkrijk te zijn?
32 Door zijn gehele verslag heen wijst Lukas zijn lezer voortdurend op het koninkrijk Gods. Vanaf het begin van het boek, waar de engel aan Maria belooft dat het kind dat zij zal baren ’voor eeuwig als koning over het huis van Jakob zal regeren en dat aan zijn koninkrijk geen einde zal zijn’, tot aan de laatste hoofdstukken, waarin Jezus erover spreekt dat hij de apostelen in het verbond voor het Koninkrijk opneemt, beklemtoont Lukas de Koninkrijkshoop (1:33; 22:28, 29). Hij laat zien dat Jezus de leiding nam bij de Koninkrijksprediking en dat hij de 12 apostelen en later de 70 uitzond om ditzelfde werk te doen (4:43; 9:1, 2; 10:1, 8, 9). De onwankelbare toewijding die nodig is om het Koninkrijk binnen te gaan, wordt onderstreept door Jezus’ duidelijke woorden: „Laat de doden hun doden begraven, maar gij, ga heen en maak alom het koninkrijk Gods bekend”, en: „Niemand die zijn hand aan de ploeg heeft geslagen en ziet naar de dingen die achter hem liggen, is goed geschikt voor het koninkrijk Gods.” — 9:60, 62.
33. Geef voorbeelden van de wijze waarop Lukas de nadruk legt op het gebed. Wat kunnen wij hieruit leren?
33 Lukas beklemtoont de belangrijkheid van het gebed. Zijn evangelie is hier uniek in. Het vertelt dat de menigte bad toen Zacharias in de tempel was, dat Johannes de Doper geboren werd ter verhoring van gebeden om een kind, en dat de profetes Anna dag en nacht bad. Het beschrijft dat Jezus ten tijde van zijn doop bad, dat hij, voordat hij de twaalf uitkoos, de hele nacht in gebed doorbracht, en dat hij gedurende de transfiguratie bad. Jezus vermaant zijn discipelen „altijd te bidden en het niet op te geven”, en hij illustreert dit door te vertellen over een volhardende weduwe die een rechter net zo lang smeekte haar recht te verschaffen totdat hij aan haar verzoek voldeed. Alleen Lukas maakt er melding van dat de discipelen Jezus vroegen hun te leren bidden en dat toen Jezus op de Olijfberg bad, hij door een engel werd gesterkt; en alleen híj tekent de woorden van Jezus’ laatste gebed op: „Vader, aan uw handen vertrouw ik mijn geest toe” (1:10, 13; 2:37; 3:21; 6:12; 9:28, 29; 18:1-8; 11:1; 22:39-46; 23:46). Evenals het gebed in de tijd dat Lukas zijn evangelie optekende een uitermate belangrijke voorziening was ter versterking van allen die de goddelijke wil doen, is dit ook thans het geval.
34. Welke hoedanigheden van Jezus laat Lukas goed uitkomen als een voortreffelijk voorbeeld voor christenen?
34 Door zijn scherpe opmerkingsgave en zijn vloeiende, aanschouwelijke schrijfstijl verleent Lukas warmte en levendigheid aan Jezus’ onderwijs. Jezus’ liefde, vriendelijkheid, barmhartigheid en mededogen jegens de zwakken, onderdrukten en vertrapten vormen een schril contrast met de koude, formalistische, bekrompen, huichelachtige religie van de schriftgeleerden en Farizeeën (4:18; 18:9). Jezus geeft de armen, de gevangenen, de blinden en de verbrijzelden voortdurend aanmoediging en hulp, en verschaft aldus een schitterend voorbeeld voor degenen die hun best doen om „nauwkeurig in zijn voetstappen” te treden. — 1 Petr. 2:21.
35. Waarom kunnen wij Jehovah oprecht dankbaar zijn dat hij in het Evangelie van Lukas heeft voorzien?
35 Net zoals Jezus, de volmaakte, wonderen verrichtende Zoon van God, zich liefdevol om zijn discipelen en alle oprechten van hart bekommerde, dienen ook wij ernaar te streven onze bediening in liefde te volbrengen, ja, „wegens het tedere mededogen van onze God” (Luk. 1:78). Met het oog hierop is het goede nieuws „volgens Lukas” werkelijk heel nuttig en heilzaam. Wij kunnen Jehovah oprecht dankbaar zijn dat hij Lukas, „de geliefde geneesheer”, ertoe heeft geïnspireerd dit nauwkeurige, opbouwende en aanmoedigende verslag op te tekenen, vooral omdat het wijst op redding door middel van het Koninkrijk in handen van Jezus Christus, „Gods middel tot redding”. — Kol. 4:14; Luk. 3:6.
[Voetnoten]
a The Medical Language of Luke, 1954, W. K. Hobart, blz. xi-xxviii.
b A Lawyer Examines the Bible, 1943, I. H. Linton, blz. 38.
c Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 766, 767.
d Modern Discovery and the Bible, 1955, A. Rendle Short, blz. 211.
e De joodse oorlog, V, xii, 1-4; VI, ix, 3; zie ook Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 751, 752.
f Een drachme was een Griekse zilvermunt die ongeveer 3,4 g woog.