MATTHEÜS, HET GOEDE NIEUWS VOLGENS
Het geïnspireerde verslag over het leven van Jezus Christus, dat Mattheüs of Levi, de voormalige belastinginner, hoogstwaarschijnlijk in Palestina heeft geschreven. Het is het eerste boek in de christelijke Griekse Geschriften en wordt van oudsher beschouwd als het eerste opgetekende evangelie. Mattheüs’ verslag begint met de menselijke afstamming en de geboorte van Jezus en eindigt met de opdracht die Christus zijn volgelingen na zijn opstanding gaf om te gaan en „discipelen [te maken] van mensen uit alle natiën” (Mt 28:19, 20). Het beslaat derhalve de tijd tussen Jezus’ geboorte in 2 v.G.T. en zijn bijeenkomst met zijn discipelen vlak voor zijn hemelvaart in 33 G.T.
Wanneer geschreven. In onderschriften die in tal van handschriften (alle van na de 10de eeuw G.T.) aan het eind van Mattheüs’ evangelie staan, wordt vermeld dat het verslag omstreeks het achtste jaar na Christus’ hemelvaart werd geschreven (ca. 41 G.T.). Dit is niet onverenigbaar met de inhoud van het verslag zelf. Het feit dat er niets gezegd wordt over de vervulling van Jezus’ profetie betreffende de verwoesting van Jeruzalem zou erop wijzen dat het vóór 70 G.T. geschreven moet zijn (Mt 5:35; 24:16). En de uitdrukking „tot op de dag van vandaag” (27:8; 28:15) geeft te kennen dat er enige tijd verstreken was tussen de beschouwde gebeurtenissen en het tijdstip waarop ze werden opgetekend.
Oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven. Een niet uit de bijbel zelf afkomstig bewijs waaruit blijkt dat Mattheüs dit evangelie oorspronkelijk in het Hebreeuws schreef, wordt ons reeds verschaft door Papias van Hiërapolis (2de eeuw G.T.). Eusebius citeerde Papias als volgt: „Mattheüs heeft de uitspraken [van Jezus] in de Hebreeuwse taal bijeengebracht” (Historia ecclesiastica, III, XXXIX, 16). In het begin van de 3de eeuw verwees Origenes naar Mattheüs’ verslag en volgens Eusebius zei Origenes in zijn commentaar op de vier evangeliën: „Eerst werd geschreven het Evangelie volgens Mattheüs, die eens een belastinginner maar later een apostel van Jezus Christus was, . . . in de Hebreeuwse taal” (Historia ecclesiastica, VI, XXV, 3-6). De geleerde Hiëronymus (4de en 5de eeuw G.T.) schreef in zijn werk De viris illustribus (Over beroemde mannen), hoofdstuk III: „Mattheüs . . . stelde . . . in Judea een Evangelie van Christus op in de Hebreeuwse taal en lettertekens ten behoeve van de besnedenen die gelovigen waren geworden. . . . Bovendien is de Hebreeuwse [tekst] zelf tot op de huidige dag in de bibliotheek te Cesarea bewaard gebleven, die door de martelaar Pamphilus zo naarstig is bijeengebracht.” — Vertaling uit de Latijnse tekst onder redactie van E. C. Richardson en uitgegeven in de serie „Texte und Untersuchungen zur Geschichte der altchristlichen Literatur”, Leipzig, 1896, Deel 14, blz. 8, 9.
Door sommigen wordt aangenomen dat Mattheüs zijn verslag na het in het Hebreeuws te hebben samengesteld, wellicht persoonlijk in de Koinè, het algemene Grieks, heeft vertaald.
Inlichtingen die alleen in Mattheüs’ evangelie voorkomen. Een onderzoek van Mattheüs’ verslag brengt aan het licht dat meer dan veertig procent van het daarin voorkomende materiaal niet in de andere drie evangeliën te vinden is. Een voorbeeld hiervan is het door Mattheüs verschafte geslachtsregister van Jezus (Mt 1:1-16), dat vanuit een ander gezichtspunt is opgesteld dan het door Lukas opgetekende geslachtsregister (Lu 3:23-38). Uit een vergelijking van de twee blijkt dat Mattheüs de wettelijke afstammingslijn via Jezus’ pleegvader Jozef heeft verschaft, terwijl Lukas blijkbaar Jezus’ natuurlijke afstammingslijn vermeldde. Andere voorvallen die uitsluitend in Mattheüs’ verslag worden genoemd, zijn: Jozefs reactie op Maria’s zwangerschap, Jozefs droom waarin hem een engel verscheen (Mt 1:18-25), het bezoek van de astrologen, de vlucht naar Egypte, de moord op de jongetjes in Bethlehem en het gehele omliggende gebied (hfdst. 2) en de droom die Pilatus’ vrouw in verband met Jezus had (27:19).
Ten minste tien gelijkenissen of illustraties die in Mattheüs’ verslag te vinden zijn, worden niet in de andere evangeliën vermeld. Hiervan staan er vier in hoofdstuk 13: die van het onkruid op het veld, de verborgen schat, de „parel van grote waarde” en het sleepnet. Andere zijn de illustraties van de onbarmhartige slaaf (Mt 18:23-35), de werkers in de wijngaard (20:1-16), het bruiloftsfeest van de koningszoon (22:1-14), de tien maagden (25:1-13) en de talenten (25:14-30).
Soms verschaft Mattheüs aanvullende bijzonderheden. Hoewel de Bergrede ook in Lukas’ verslag (Lu 6:17-49) staat, is Mattheüs’ evangelie wat dit betreft veel uitvoeriger (Mt 5:1–7:29). Terwijl Markus, Lukas en Johannes gewag maken van de wonderbare spijziging van ongeveer 5000 mannen, voegt Mattheüs eraan toe dat „de vrouwen en jonge kinderen niet meegerekend” waren (Mt 14:21; Mr 6:44; Lu 9:14; Jo 6:10). Mattheüs vermeldt dat Jezus in het land der Gadarenen twee door demonen bezetenen ontmoette, terwijl Markus en Lukas er slechts één noemen (Mt 8:28; Mr 5:2; Lu 8:27). Mattheüs vertelt ook over twee blinden die bij een bepaalde gelegenheid werden genezen, terwijl Markus en Lukas er maar over één spreken (Mt 20:29, 30; Mr 10:46, 47; Lu 18:35, 38). Natuurlijk hadden alle schrijvers in zoverre gelijk dat er bij elk van deze voorvallen ten minste één persoon betrokken was. Maar Mattheüs was vaak veel nauwkeuriger waar het aantallen betrof. Dit is misschien toe te schrijven aan het feit dat hij voorheen belastinginner was geweest.
Mattheüs’ gebruik van de Hebreeuwse Geschriften. Naar schatting bevat Mattheüs’ evangelie ongeveer 100 verwijzingen naar de Hebreeuwse Geschriften. Ongeveer 40 daarvan zijn rechtstreekse aanhalingen. Hiertoe behoren Christus’ eigen aanhalingen uit en zinspelingen op de Hebreeuwse Geschriften, waaronder de volgende: iemands vijanden zullen zijn eigen huisgenoten zijn (Mt 10:35, 36; Mi 7:6); Johannes de Doper geïdentificeerd als de „Elia” die komen zou (Mt 11:13, 14; 17:11-13; Mal 4:5); Jezus’ ervaring met die van Jona vergeleken (Mt 12:40; Jon 1:17); het gebod om ouders te eren (Mt 15:4; Ex 20:12; 21:17); God alleen met de lippen eren (Mt 15:8, 9; Jes 29:13); de noodzaak van twee of drie getuigen (Mt 18:16; De 19:15); uitspraken in verband met het huwelijk (Mt 19:4-6; Ge 1:27; 2:24); verscheidene geboden (Mt 5:21, 27, 38; 19:18, 19; Ex 20:12-16; 21:24; Le 19:18; 24:20; De 19:21); de tempel tot „een rovershol” gemaakt (Mt 21:13; Jes 56:7; Jer 7:11); verwerping van Jezus, „de steen” die „de hoofdhoeksteen” werd (Mt 21:42; Ps 118:22, 23); de vijanden van Davids Heer onder diens voeten gesteld (Mt 22:44; Ps 110:1); het walgelijke ding in de heilige plaats (Mt 24:15; Da 9:27); Jezus’ discipelen verstrooid (Mt 26:31; Za 13:7); Christus schijnbaar door God verlaten (Mt 27:46; Ps 22:1). Nog een voorbeeld zijn de woorden die Jezus uitte toen hij Satans verzoekingen weerstond. — Mt 4:4, 7, 10; De 8:3; 6:16, 13.
Interessant is ook de wijze waarop Mattheüs onder inspiratie profetieën uit de Hebreeuwse Geschriften op Jezus toepast om te bewijzen dat deze de beloofde Messias is. Dit aspect zou speciaal van belang geweest moeten zijn voor de joden, voor wie het verslag naar het schijnt oorspronkelijk bedoeld was. Tot deze profetieën behoren: Jezus zou uit een maagd geboren worden (Mt 1:23; Jes 7:14); zijn geboorte in Bethlehem (Mt 2:6; Mi 5:2); hij zou uit Egypte geroepen worden (Mt 2:15; Ho 11:1); het geweeklaag over de dood van omgebrachte kinderen (Mt 2:16-18; Jer 31:15); Johannes de Doper bereidde de weg voor Jezus (Mt 3:1-3; Jes 40:3); Jezus bracht door zijn bediening licht (Mt 4:13-16; Jes 9:1, 2); hij droeg de ziekten van anderen (Mt 8:14-17; Jes 53:4); hij maakte gebruik van illustraties (Mt 13:34, 35; Ps 78:2); Jezus’ intocht in Jeruzalem op een ezelsveulen (Mt 21:4, 5; Za 9:9); Christus voor dertig zilverstukken verraden (Mt 26:14, 15; Za 11:12).
Een nauwkeurig, nuttig verslag. Het is begrijpelijk dat Mattheüs, een intieme metgezel van Jezus Christus tijdens diens latere levensjaren op aarde en derhalve een ooggetuige van zijn bediening, een boeiend en betekenisvol evangelie kon optekenen. Dit bezitten wij in het verslag dat de voormalige belastinginner optekende over het leven van Jezus Christus. Hij werd door Gods geest in staat gesteld zich in details te herinneren wat Jezus op aarde had gezegd en gedaan (Jo 14:26). Mattheüs beschreef Jezus van Nazareth dan ook treffend als de geliefde Zoon van God die de goddelijke goedkeuring genoot, als degene die gekomen was „om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” en als de voorzegde Messiaanse Koning die in heerlijkheid zou komen (Mt 20:28; 3:17; 25:31). Toen Jezus op aarde was, wees hij op zijn werken en kon naar waarheid zeggen: „Aan de armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt” (11:5). En thans trekken grote menigten, zowel natuurlijke joden als niet-joden, zeer veel profijt van dat in het Evangelie van Mattheüs opgetekende goede nieuws van het Koninkrijk. — Mt 4:23, vtn.
[Kader op blz. 272]
HOOFDPUNTEN UIT MATTHEÜS
Het door de apostel Mattheüs opgetekende verslag over Jezus’ leven; aangezien dit evangelie voornamelijk met het oog op de joden werd geschreven, wordt daarin het bewijs geleverd dat Jezus de voorzegde Messiaanse Koning is
Het eerste opgetekende evangelie; oorspronkelijk werd het waarschijnlijk zo’n acht jaar na de dood en opstanding van Christus in het Hebreeuws opgesteld
Details in verband met Jezus’ leven vormen een vervulling van Messiaanse profetieën
Jezus, een nakomeling van Abraham in de geslachtslijn van David, wordt in Bethlehem uit een maagd geboren (1:1-23; 2:1-6)
Kindermoord; Jezus wordt uit Egypte geroepen (2:14-18)
Hij groeit op in Nazareth; Johannes de Doper bereidt de weg voor hem (2:23–3:3)
Blijkt een licht te zijn in Galilea (4:13-16)
Verricht veel wonderbare genezingen (8:16, 17)
Helpt de geringen blijmoedig (12:10-21)
Onderwijst door middel van illustraties; het hart van veel mensen is onontvankelijk (13:10-15, 34, 35)
Jezus rijdt op een ezelsveulen Jeruzalem binnen; wordt door de scharen toegejuicht als de Zoon van David, maar door joodse „bouwlieden” verworpen (21:1-11, 15, 42)
Judas verraadt hem voor dertig zilverstukken, die later worden gebruikt om het veld van een pottenbakker te kopen (26:14, 15, 48, 49; 27:3-10)
Zijn discipelen worden verstrooid (26:31)
Jezus bevindt zich gedurende gedeelten van drie dagen in het graf (12:39, 40)
Jezus verkondigt het goede nieuws van Gods koninkrijk
Na de gevangenneming van Johannes verkondigt Jezus: „Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (4:12-23)
Hij bezoekt alle steden en dorpen van Galilea om het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken (9:35)
Hij onderricht zijn twaalf discipelen en zendt hen uit om het Koninkrijk te prediken (10:1–11:1)
Hij onthult waarheden over het Koninkrijk doordat hij de gelijkenissen vertelt van de zaaier, de tarwe en het onkruid, het mosterdzaadje, het zuurdeeg, de in een veld verborgen schat, een parel van grote waarde, een sleepnet, werkers in een wijngaard, twee zonen, goddeloze wijngaardeniers en een bruiloftsfeest dat een koning gaf voor zijn zoon (13:3-50; 20:1-16; 21:28-41; 22:1-14)
Hij beantwoordt de vraag van zijn discipelen over het teken van zijn tegenwoordigheid en voorzegt in zijn antwoord een wereldwijde prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk (24:3–25:46)
Jezus stelt de huichelarij van de religieuze leiders aan de kaak
Hij toont aan dat zij een verkeerde voorstelling geven van het doel van de sabbat en dat hun overleveringen het Woord van God krachteloos maken (12:3-7; 15:1-14)
Hij stelt hun ongeloof, hun moordzuchtige geest, hun huichelarij en hun trots aan de kaak (12:24-42; 16:1-4; 21:43-45; 23:2-36)
Hij ontmaskert hun volslagen minachting voor gerechtigheid, barmhartigheid en getrouwheid (23:23, 24; 9:11-13)
Jezus geeft zijn volgelingen voortreffelijke raad
In de Bergrede laat Jezus zien waarom zijn discipelen werkelijk gelukkig zouden zijn; hij waarschuwt tegen toorn en spoort hen aan onderlinge vrede te bewaren en zelfs hun vijanden lief te hebben; hij spreekt over het gevaar van overspelige gedachten; hij waarschuwt tegen huichelarij, leert hen bidden, waarschuwt tegen materialisme en geeft de raad eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid te zoeken; hij waarschuwt zijn toehoorders niet overkritisch te zijn, zegt dat zij aanhoudend moeten bidden en spoort hen aan zich ervan bewust te zijn dat de weg naar het leven smal is en dat zij voortreffelijke vruchten moeten voortbrengen (5:1–7:27)
Jezus moedigt tot nederigheid aan en geeft de waarschuwing anderen niet tot struikelen te brengen; hij laat zien hoe geschillen bijgelegd kunnen worden (18:1-17, 21-35)
Hij stelt de christelijke maatstaf voor huwelijk en echtscheiding vast (19:3-9)
Dood en opstanding van Gods Zoon
In de paschanacht stelt Jezus de viering ter gedachtenis van zijn ophanden zijnde dood in (26:26-30)
Nadat hij verraden en gevangengenomen is, veroordeelt het Sanhedrin hem ter dood (26:46-66)
Hij wordt door Pilatus verhoord, wordt vervolgens gegeseld, bespot en aan een paal gehangen (27:2, 11-54)
Jezus wordt begraven; hij wordt opgewekt en verschijnt aan zijn volgelingen; hij geeft hun de opdracht te gaan en discipelen van mensen uit alle natiën te maken (27:57–28:20)