Misoffer
Definitie: Volgens de verklaring door de Heilige Congregatie der Riten van de Rooms-Katholieke Kerk is de Mis „— Een offer waarin het Kruisoffer wordt bestendigd; — Een gedachtenisviering van de dood en de verrijzenis van de Heer, die zei: ’Doet dit tot een gedachtenis aan Mij’ (Lukas 22:19); — Een heilig feestmaal waarin het Volk van God, door de nuttiging van het Lichaam en Bloed van de Heer, in de voordelen van het Paasoffer deelt, het Nieuwe Verbond hernieuwt dat God door het Bloed van Christus eens voor altijd met de mens heeft gesloten, en in geloof en hoop het eschatologische feestmaal in het koninkrijk van de Vader voorspelt en verwacht en de dood van de Heer verkondigt ’totdat Hij komt’” (Eucharisticum Mysterium, 25 mei 1967). Dit is de manier waarop de Katholieke Kerk Jezus Christus navolgt in hetgeen hij naar haar inzicht tijdens het Laatste Avondmaal heeft gedaan.
Worden het brood en de wijn werkelijk veranderd in het lichaam en het bloed van Christus?
In een „Plechtige Geloofsbevestiging” verklaarde paus Paulus VI op 30 juni 1968: „Wij geloven dat evenals het brood en de wijn die door de Heer op het Laatste Avondmaal werden geconsacreerd, werden veranderd in Zijn Lichaam en Zijn Bloed, die voor ons aan het kruis geofferd moesten worden, ook het brood en de wijn die door de priester worden geconsacreerd, worden veranderd in het Lichaam en Bloed van de glorierijke op de troon geplaatste Christus in de hemel, en Wij geloven dat de mysterieuze tegenwoordigheid van de Heer onder de gedaante van brood en wijn, die voor onze zintuigen zowel na als vóór de Consecratie hetzelfde schijnen, een werkelijke, reële en substantiële tegenwoordigheid is. . . . Deze mysterieuze verandering wordt door de Kerk zeer terecht transsubstantiatie genoemd” (Official Catholic Teachings — Christ Our Lord, Wilmington (N.C.); 1978, Amanda G. Watlington, blz. 411). Strookt deze geloofsovertuiging met de Heilige Schrift?
Wat bedoelde Jezus toen hij zei: „Dit is mijn Lichaam”, „Dit is mijn Bloed”?
Matth. 26:26-29, WV: „Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn leerlingen met de woorden: ’Neemt, eet; dit is mijn Lichaam.’ Daarna nam Hij de beker, en na het spreken van het dankgebed reikte Hij hun die toe met de woorden: ’Drinkt allen hieruit. Want dit is mijn Bloed van het Verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. Maar Ik zeg u: van nu af zal Ik niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het met u, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.’”
Met betrekking tot de woorden „dit is mijn Lichaam” en „dit is mijn Bloed” is het volgende opmerkenswaardig: Mo luidt: „het betekent mijn lichaam”, „dit betekent mijn bloed”. (Wij cursiveren.) NW komt hiermee overeen. LEF geeft de woorden weer met „dit vertegenwoordigt mijn lichaam”, „dit vertegenwoordigt mijn bloed”. (Wij cursiveren.) Deze weergaven komen overeen met wat in de context, in vers 29, van verschillende katholieke bijbeluitgaven staat. PC luidt: „Ik [zal] deze vrucht van de wijnstok niet meer drinken, tot op de dag, waarop Ik ze hernieuwd met u zal drinken in het rijk van mijn Vader.” (Wij cursiveren.) KB en Belgische PB geven ook te kennen dat Jezus de inhoud van de beker „deze vrucht van de wijnstok” noemde, en dit was nadat hij had gezegd: „Dit is mijn bloed.”
Beschouw Jezus’ woorden ook eens in het licht van ander levendig taalgebruik in de Schrift. Hij zei: „Ik ben het licht van de wereld”, „Ik ben de deur van de schapen”, „Ik ben de ware wijnstok” (Joh. 8:12; 10:7; 15:1, WV). In geen van deze gevallen was er sprake van een wonderbaarlijke wezensverandering, is het wel?
In 1 Korinthiërs 11:25 (WV) schreef de apostel Paulus over het Laatste Avondmaal en drukte hij dezelfde gedachten in iets andere bewoordingen uit. In plaats dat hij Jezus’ woorden betreffende de beker citeerde als: „Drinkt allen hieruit. Want dit is mijn Bloed van het Verbond”, formuleerde hij ze als volgt: „Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed.” Dit betekende toch beslist niet dat de beker op de een of andere wonderbaarlijke wijze in het nieuwe verbond was veranderd. Is het niet redelijker te concluderen dat de inhoud van de beker een zinnebeeldige voorstelling was van Jezus’ bloed, door middel waarvan het nieuwe verbond werd bekrachtigd?
Wat betekenen Jezus’ woorden in Johannes 6:53-57?
„Jezus sprak daarop tot hen: ’Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.’” — Joh. 6:53-57, WV.
Zou dit betekenen dat zij letterlijk Jezus’ vlees moesten eten en zijn bloed moesten drinken? Zo ja, dan zou Jezus een overtreding van de door God via Mozes aan Israël gegeven Wet hebben bepleit. Die Wet verbood het nuttigen van enig soort van bloed (Lev. 17:10-12). In plaats dat Jezus iets dergelijks bepleitte, liet hij krachtig uitkomen dat zelfs het overtreden van één vereiste van de Wet al verkeerd was (Matth. 5:17-19). Wat Jezus in gedachten had, moet derhalve betrekking hebben gehad op eten en drinken in figuurlijke zin, door geloof te oefenen in de waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer. — Vergelijk Johannes 3:16; 4:14; 6:35, 40.
Gaf Jezus zijn discipelen de opdracht om niet slechts zijn dood te herdenken, maar een ritueel in acht te nemen waardoor zijn offer feitelijk hernieuwd zou worden?
In The Documents of Vatican II staat: „Tijdens het Laatste Avondmaal, in de nacht waarin Hij werd verraden, stelde onze Verlosser het Eucharistisch Offer van Zijn Lichaam en Bloed in. Hij deed dit ten einde het Kruisoffer te bestendigen . . .” — (New York, 1966), onder redactie van W. M. Abbott, S.J., blz. 154; wij cursiveren.
The Catholic Encyclopedia zegt: „De Kerk meent dat de Mis beschouwd moet worden als een ’waar en eigenlijk offer’ . . . De voornaamste bron van onze leerstelling is echter de overlevering, die sedert de vroegste tijden te kennen geeft dat het Misoffer waarde heeft als smeekoffer.” — (1913), Deel X, blz. 6, 17.
Jezus zelf zei: „Doet dit tot een gedachtenis aan Mij” (Luk. 22:19, WV); „Doet dit tot mijn gedachtenis” (1 Kor. 11:24, WV). In GNB luidt Lukas 22:19: „Doe dit om mij te gedenken.” Jezus zei niet dat hij door wat hij op het Laatste Avondmaal deed, zichzelf offerde of dat zijn discipelen zijn offer moesten hernieuwen.
Hebr. 9:25-28, WV: „Hij [hoeft] zich daar niet telkens opnieuw te offeren, terwijl de [joodse] hogepriester jaar in jaar uit het allerheiligste binnengaat, met bloed dat niet het zijne is. Anders had Christus meerdere malen moeten lijden, vanaf het begin van de wereld; maar in feite is Hij slechts éénmaal verschenen . . . om door zijn offer de zonden te delgen. Het is het lot van de mens éénmaal te sterven, en daarna komt het oordeel; zo is ook Christus éénmaal geofferd.” (Wij cursiveren.)
Is alles gewoon „een ondoorgrondelijk mysterie”?
De bijbel spreekt inderdaad over goddelijke mysteries of heilige geheimen. Maar niet één daarvan is in strijd met duidelijk uiteengezette schriftuurlijke waarheden. Met betrekking tot degenen die hun overleveringen boven de Schrift stelden, zei Jezus: „Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd, toen hij zeide: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat zij leren.” — Matth. 15:7-9, WV.
Bedoelde Jezus dat deze gedachtenisviering elke dag of misschien elke week gehouden moest worden?
In Basic Catechism staat: „Bijzondere plichten van katholieke christenen” omvatten dat zij „elke zondag en op de verplichte feestdagen de Mis bijwonen” (Boston, 1980, blz. 21). „De gelovigen worden trouwens aangemoedigd veelvuldig, ja dagelijks, de Mis bij te wonen en ter communie te gaan.” — The Teaching of Christ — A Catholic Catechism for Adults, verkorte uitgave (Huntington, Ind.; 1979), blz. 281.
Blijkt uit alle gevallen waarin de bijbel over „het breken van het brood” spreekt, dat Christus’ dood werd herdacht? (Hand. 2:42, 46; 20:7, WV) Reeds vóór het Laatste Avondmaal ’brak Jezus het brood’ wanneer er voedsel moest worden uitgereikt (Mark. 6:41; 8:6). Het brood dat destijds door de joden werd gebruikt, was niet hetzelfde als wat veel mensen in deze tijd gewend zijn. Wanneer zij dit brood aten, braken of trokken zij er telkens een stuk af.
Jezus heeft niet specifiek vermeld hoe vaak de Gedachtenisviering van zijn dood gehouden moest worden. Hij stelde deze echter in op de datum van het joodse Pascha, dat onder zijn discipelen door de Gedachtenisviering van Christus’ dood werd vervangen. Het Pascha was een jaarlijkse gebeurtenis die op 14 Nisan werd gevierd. Zo werden ook andere joodse feesten eenmaal per jaar gehouden.
Krijgen de zielen in het vagevuur verlichting doordat er missen worden gelezen?
The Teaching of Christ — A Catholic Catechism for Adults zegt: „Het woord ’vagevuur’ staat niet in de bijbel, en ook wordt de leerstelling daarin niet uitdrukkelijk onderwezen. . . . De werken van de Kerkvaders bevatten niet alleen veel verwijzingen naar het bestaan van het vagevuur, maar wijzen ook op het feit dat de gestorven gelovigen geholpen kunnen worden door de gebeden van de levenden, vooral door het Misoffer.” — Blz. 347, 348.
Met betrekking tot de toestand van de doden zegt de Heilige Schrift: „Levenden weten tenminste nog dat ze doodgaan, maar doden weten helemaal niets meer” (Pred. 9:5, WV). „De ziel [„mens”, PC], die zondigt, zij zal sterven” (Ezech. 18:4, PB). (Zie ook blz. 91-93, onder „Dood”.)