’Doet de wapenen van het licht aan’
„De nacht is ver gevorderd; de dag is nabij gekomen. Laten wij daarom de werken die tot de duisternis behoren, afleggen en de wapenen van het licht aandoen.” — ROMEINEN 13:12.
1, 2. Hoe reageerden de meeste eerste-eeuwse joden op „het ware licht”, en dat ondanks welke voordelen?
JEZUS CHRISTUS is „het ware licht, dat alle soorten van mensen licht geeft” (Johannes 1:9). Toen hij in 29 G.T. kwam als Messias, kwam hij tot een natie die door God was uitgekozen om Zijn getuigen te zijn en die, in naam althans, aan Jehovah opgedragen was (Jesaja 43:10). Veel van de Israëlieten hadden op de Messias gewacht, en een aantal kende enkele van de profetieën die hem zouden identificeren. Bovendien predikte Jezus in alle delen van Palestina en verrichtte daarbij tekenen voor de ogen van de menigten. Scharen mensen stroomden toe om naar hem te luisteren en waren onder de indruk van wat zij zagen en hoorden. — Mattheüs 4:23-25; 7:28, 29; 9:32-36; Johannes 7:31.
2 Uiteindelijk verwierp de meerderheid der joden Jezus echter. Johannes’ evangelie zegt: „Hij kwam tot zijn eigen huis, maar de zijnen namen hem niet tot zich” (Johannes 1:11). Waarom was dit? Het antwoord op die vraag zal ons helpen niet dezelfde fout te maken. Het zal ons helpen ’de werken die tot de duisternis behoren, af te leggen en de wapenen van het licht aan te doen’, waarmee wij een ongunstig oordeel zoals het eerste-eeuwse Israël dat onderging, vermijden. — Romeinen 13:12; Lukas 19:43, 44.
Tegenstand van religieuze autoriteiten
3. Hoe bleken de joodse religieuze leiders „blinde gidsen” te zijn?
3 In Israël gingen de religieuze leiders voorop in het verwerpen van het licht. In weerwil van het feit dat zij leraren waren die „goed onderlegd waren in de Wet”, hadden zij het volk een wettisch stelsel van regels opgelegd dat vaak in strijd was met Gods wet (Lukas 11:45, 46). Aldus ’maakten zij het woord van God krachteloos door hun overlevering, die zij hadden doorgegeven’ (Markus 7:13; Mattheüs 23:16, 23, 24). Zij waren „blinde gidsen”, die het doorschijnen van het licht belemmerden. — Mattheüs 15:14.
4, 5. (a) Hoe reageerden de Farizeeën toen een aantal joden zich gingen afvragen of Jezus de Messias was? (b) Welke slechte hartetoestand verrieden de Farizeeën?
4 Bij een bepaalde gelegenheid toen veel Israëlieten zich afvroegen of Jezus wellicht de Messias was, zonden de gealarmeerde Farizeeën beambten om hem te arresteren. De beambten kwamen onverrichter zake terug en zeiden: „Nooit heeft iemand anders op deze wijze gesproken.” Onbewogen vroegen de Farizeeën de beambten: „Zijt gij soms ook misleid? Heeft soms een van de regeerders of van de Farizeeën geloof in hem gesteld? Maar deze schare, die de Wet niet kent, vervloekt zijn zij.” Nikodemus, een lid van het Sanhedrin, protesteerde dat het tegen de Wet was om een man te oordelen voordat hij gehoord was. Met hatelijke bewoordingen keerden de Farizeeën zich tegen hem en zeiden: „Zijt gij soms ook uit Galilea? Onderzoek en zie dat uit Galilea geen enkele profeet wordt verwekt.” — Johannes 7:46-52.
5 Waarom handelden religieuze leiders in een aan God opgedragen natie op een dergelijke wijze? Omdat zij een slechte hartetoestand hadden ontwikkeld (Mattheüs 12:34). Hun minachtende kijk op het gewone volk verried hun arrogantie. Hun bewering dat ’niet een van de regeerders of van de Farizeeën geloof in hem had gesteld’, betekende dat zij in hun trots aannamen dat de Messias alleen echt kon zijn als zij hem als zodanig goedkeurden. Bovendien waren zij niet eerlijk, omdat zij Jezus in diskrediet probeerden te brengen omdat hij uit Galilea kwam, terwijl een eenvoudig onderzoek aan het licht had kunnen brengen dat hij in werkelijkheid geboren was in Bethlehem, de voorspelde geboorteplaats van de Messias. — Micha 5:2; Mattheüs 2:1.
6, 7. (a) Hoe reageerden de religieuze leiders op de opstanding van Lazarus? (b) Met welke woorden stelde Jezus de liefde voor de duisternis waardoor de religieuze leiders zich lieten motiveren, aan de kaak?
6 De onverzoenlijke tegenstand van deze religieuze leiders tegen het licht werd overtuigend geopenbaard toen Jezus Lazarus opwekte. Voor een godvrezend persoon zou zo’n daad het bewijs zijn geweest dat Jezus Jehovah’s steun genoot. De religieuze leiders konden er echter alleen maar een mogelijke bedreiging voor hun bevoorrechte positie in zien. Zij zeiden: „Wat staat ons te doen, want deze mens verricht vele tekenen? Als wij hem zo laten begaan, zullen zij allemaal geloof in hem stellen, en de Romeinen zullen komen en zowel onze plaats als onze natie wegnemen” (Johannes 11:44, 47, 48). Daarom beraadslaagden zij om zowel Jezus als Lazarus te doden, in de hoop wellicht dat zij zo het licht zouden kunnen doven. — Johannes 11:53, 54; 12:9, 10.
7 Die religieuze leiders van Gods natie werden dus door arrogantie, trots, intellectuele oneerlijkheid en een allesoverheersend eigenbelang van het licht weggedreven. Tegen het eind van zijn bediening stelde Jezus hun schuld aan de kaak met de woorden: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! omdat gij het koninkrijk der hemelen toesluit voor de mensen; want zelf gaat gij er niet binnen, en degenen die op weg zijn er binnen te gaan, staat gij dit niet toe.” — Mattheüs 23:13.
Zelfzucht en trots
8. Welke gebeurtenissen in Nazareth brachten de slechte hartetoestand van sommigen daar aan het licht?
8 In het algemeen weerspiegelde het joodse volk uit de eerste eeuw zijn religieuze leiders in het vanwege een slechte hartetoestand verwerpen van het licht. Bij een bepaalde gelegenheid bijvoorbeeld werd Jezus in een synagoge in Nazareth uitgenodigd om te spreken. Hij las en verklaarde een passage uit Jesaja, en aanvankelijk luisterde de gemeente naar hem. Maar toen hij historische vergelijkingen trok die hun zelfzucht en gebrek aan geloof aan de kaak stelden, werden zij woedend en probeerden zij hem te doden (Lukas 4:16-30). Trots, met nog andere slechte trekken, belette hen op juiste wijze op het licht te reageren.
9. Hoe werden de slechte motieven van een grote groep Galileeërs aan het licht gebracht?
9 Bij een andere gelegenheid spijzigde Jezus op wonderbaarlijke wijze een grote mensenmenigte aan de oever van de Zee van Galilea. Getuigen van dit wonder zeiden: „Dit is stellig de profeet die in de wereld zou komen” (Johannes 6:10-14). Toen Jezus per boot naar een andere plek ging, volgde de schare hem. Jezus wist echter dat het motief van velen niet liefde voor het licht was. Hij zei hun: „Gij zoekt mij niet omdat gij tekenen hebt gezien, maar omdat gij van de broden hebt gegeten en verzadigd zijt geworden” (Johannes 6:26). Spoedig bleek zijn gelijk toen een aantal die hem hadden gevolgd, tot de wereld terugkeerden (Johannes 6:66). Een zelfzuchtige ’wat levert het me op’-houding hield het licht weg.
10. Hoe reageerde de meerderheid van de heidenen op het licht?
10 Na Jezus’ dood en opstanding gingen gelovige joden ermee voort het licht naar anderen in het jodendom uit te dragen, maar weinigen slechts reageerden. Dienend als „een licht der natiën” verbreidden Paulus en anderen daarom het goede nieuws naar andere landen (Handelingen 13:44-47). Vele niet-joden reageerden gunstig, maar de algemene reactie bleek te zijn zoals Paulus beschreef: „Wij prediken een aan de paal gehangen Christus, . . . [een boodschap die] voor de natiën dwaasheid [is]” (1 Korinthiërs 1:22, 23). De meeste niet-joden verwierpen het licht omdat zij verblind waren door heidense bijgelovigheden of door wereldse filosofieën. — Handelingen 14:8-13; 17:32; 19:23-28.
’Uit de duisternis geroepen’
11, 12. Wie reageerden in de eerste eeuw op het licht, en wie reageren in deze tijd?
11 Ondanks het algemene gebrek aan respons werden in de eerste eeuw vele oprechte mensen ’uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht geroepen’ (1 Petrus 2:9). Over hen schrijft de apostel Johannes: „Aan allen die [Christus] wel ontvingen, heeft hij de macht gegeven Gods kinderen te worden, omdat zij geloof oefenden in zijn naam” (Johannes 1:12). Te beginnen met Pinksteren 33 G.T. werden dezen die het licht liefhadden, gedoopt met heilige geest en werden zij zonen van God die de hoop bezaten samen met Jezus in zijn hemelse koninkrijk te regeren.
12 In onze tijd zijn de laatste van die gezalfde zonen van God bijeenvergaderd, en in vervulling van Daniëls profetie ’stralen zij als de glans van het uitspansel, de velen tot rechtvaardigheid brengend’ (Daniël 12:3). Zij hebben hun licht in die mate laten schijnen dat meer dan vier miljoen „andere schapen” tot de waarheid zijn aangetrokken en een rechtvaardige positie voor God innemen (Johannes 10:16). Op hun beurt weerkaatsen zij het licht over de hele wereld, zodat dat licht nu schijnt als nooit tevoren. Net als in de eerste eeuw geldt ook in onze tijd dat ’de duisternis het [licht] niet heeft overweldigd’. — Johannes 1:5.
’Er is geen duisternis bij God’
13. Welke waarschuwing gaf de apostel Johannes ons?
13 Wij mogen echter nooit de waarschuwing van de apostel Johannes vergeten: „God [is] licht . . ., en in eendracht met hem is er in het geheel geen duisternis. Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben deel met hem’ en toch voortgaan in de duisternis te wandelen, liegen wij en beoefenen wij de waarheid niet” (1 Johannes 1:5, 6). Het is duidelijk dat het voor christenen mogelijk is in dezelfde val te lopen als de joden, en, terwijl zij in naam getuigen voor God zijn, toch werken der duisternis voort te brengen.
14, 15. Welke werken der duisternis openbaarden zich in de eerste-eeuwse christelijke gemeente, en wat leren wij daarvan?
14 Dit is in de eerste eeuw inderdaad gebeurd. Wij lezen van ernstige verdeeldheid in Korinthe (1 Korinthiërs 1:10-17). De apostel Johannes moest gezalfde christenen waarschuwen elkaar niet te haten, en Jakobus moest sommigen raad geven niet de rijken boven de armen te begunstigen (Jakobus 2:2-4; 1 Johannes 2:9, 10; 3 Johannes 11, 12). Bovendien berichtte Jezus, toen hij zoals verhaald in het bijbelboek Openbaring de zeven gemeenten van Klein-Azië inspecteerde, dat er werken der duisternis, met inbegrip van afvalligheid, afgoderij, immoraliteit en materialisme, binnengedrongen waren (Openbaring 2:4, 14, 15, 20-23; 3:1, 15-17). In die vroege dagen van de christelijke gemeente hadden een aantal op deze wijze het licht verlaten, van wie sommigen uitgesloten werden en anderen gewoon afdreven naar „de duisternis buiten”. — Mattheüs 25:30; Filippenzen 3:18; Hebreeën 2:1; 2 Johannes 8-11.
15 Al deze berichten uit de eerste eeuw onthullen verschillende manieren waarop de duisternis van Satans wereld het denken van individuele christenen of zelfs hele gemeenten kan infiltreren. Wij moeten op onze hoede zijn dat zoiets ons nooit gebeurt. Hoe kunnen wij daarvoor zorgen?
De nieuwe persoonlijkheid
16. Welke gezonde raad gaf Paulus de Efeziërs?
16 Paulus drong er bij de Efeziërs op aan niet langer ’verduisterd te zijn in hun verstand en vervreemd van het leven dat God toebehoort’. Om niet in die duisternis terug te glijden moesten zij een hartetoestand aankweken die bij het licht behoort. Paulus zei: ’Gij dient de oude persoonlijkheid, die met uw vroegere levenswandel overeenkomt en die naar haar bedrieglijke begeerten wordt verdorven, weg te doen, maar gij dient nieuw gemaakt te worden in de kracht die uw denken aandrijft, en de nieuwe persoonlijkheid aan te doen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit.’ — Efeziërs 4:18, 22-24.
17. Hoe kunnen wij het in deze tijd vermijden in de duisternis terug te glijden?
17 Paulus adviseert hier als het ware een radicale operatie uit te voeren — weg te snijden wat vroeger deel van ons uitmaakte, onze oude persoonlijkheid, en de ontwikkeling te laten plaatsvinden van een geheel nieuwe geest om ’ons denken aan te drijven’. En dat zei hij niet tegen pas geïnteresseerden maar tegen gedoopte christenen. Het veranderen van onze persoonlijkheid houdt niet op met de doop. Het is een voortgaand proces. Als wij ermee ophouden de nieuwe persoonlijkheid aan te kweken, zal waarschijnlijk de oude de kop weer opsteken, met haar trots, arrogantie en zelfzucht (Genesis 8:21; Romeinen 7:21-25). Dit zou kunnen leiden tot een terugkeer naar werken der duisternis.
„Door licht van u kunnen wij licht zien”
18, 19. Hoe beschreven Jezus en Paulus de manier waarop de „kinderen van het licht” herkend kunnen worden?
18 Bedenk dat het verwerven van eeuwig leven ervan afhangt of wij een gunstig oordeel ontvangen van God, welk oordeel gebaseerd is op de mate waarin wij liefde hebben voor het licht. Nadat Jezus naar dit feit verwezen had, zei hij: „Hij die verachtelijke dingen beoefent, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet worden terechtgewezen. Maar hij die doet wat waar is, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar gemaakt worden als werken die in overeenstemming met God zijn gedaan.” — Johannes 3:19-21.
19 Paulus ondersteunde deze gedachte toen hij aan de Efeziërs schreef: „Blijft als kinderen van het licht wandelen, want de vrucht van het licht bestaat in elke soort van goedheid en rechtvaardigheid en waarheid” (Efeziërs 5:8, 9). Onze werken laten dus zien of wij kinderen van het licht zijn of van de duisternis. Maar juiste werken kunnen alleen maar uit een goed hart voortkomen. Daarom moeten wij ons hart in de gaten houden, ons bewust zijn van de noodzaak onze persoonlijkheid te blijven vernieuwen en opletten welke geest ons denken aandrijft. — Spreuken 4:23.
20, 21. (a) Voor welke speciale uitdaging staan kinderen die geboren zijn in christelijke gezinnen? (b) Met welke uitdaging hebben alle kinderen van christelijke ouders te maken?
20 In sommige gevallen is dit een speciale uitdaging gebleken voor kinderen die aan opgedragen getuigen van Jehovah geboren zijn. Waarom? Aan de ene kant genieten zulke kinderen een wonderbaarlijke zegen. Vanaf de vroegste jeugd de waarheid te kennen betekent in feite dat iemand nooit zelf hoeft te ervaren hoe het is in de duisternis van Satans wereld te zijn (2 Timotheüs 3:14, 15). Aan de andere kant beschouwen sommige kinderen die in deze situatie verkeren, de waarheid als een vanzelfsprekende zaak en leren zij nooit het licht echt lief te hebben. Dit was de situatie van de meeste joden in de eerste eeuw. Zij groeiden op in een aan Jehovah opgedragen natie, en bezaten tot op zekere hoogte een kennis van de waarheid. Maar de waarheid zat niet in hun hart. — Mattheüs 15:8, 9.
21 Christelijke ouders zijn voor God verantwoordelijk hun kinderen in het licht op te voeden (Deuteronomium 6:4-9; Efeziërs 6:4). Uiteindelijk moet echter het kind zelf meer liefde voor het licht gaan krijgen dan voor de duisternis. Hij moet zich het licht van de waarheid eigen maken. Terwijl hij opgroeit, kunnen sommige aspecten van Satans wereld aantrekkelijk schijnen. De zorgeloze of onverantwoordelijke levensstijl van zijn leeftijdgenoten kan opwindend schijnen. Het scepticisme dat hij op school onderwezen krijgt, kan verleidelijk zijn. Maar hij mag nooit vergeten dat buiten het licht ’duisternis de aarde bedekt’ (Jesaja 60:2). Op de lange duur heeft deze verduisterde wereld niets goeds te bieden. — 1 Johannes 2:15-17.
22. Hoe zegent Jehovah nu degenen die tot het licht komen, en hoe zal hij hen in de toekomst zegenen?
22 Koning David schreef: „Bij u [Jehovah] is de bron van het leven; door licht van u kunnen wij licht zien. Bestendig uw liefderijke goedheid jegens hen die u kennen” (Psalm 36:9, 10). Degenen die het licht liefhebben, gaan Jehovah kennen, en dit kan leven voor hen betekenen (Johannes 17:3). In zijn liefderijke goedheid ondersteunt Jehovah hen nu, en wanneer de grote verdrukking losbreekt, zal hij hen daardoorheen voeren een nieuwe wereld in. Dit kan ons ten deel vallen als wij nu de duisternis van Satans wereld mijden. In de nieuwe wereld zal de mensheid hersteld worden tot volmaakt leven in een paradijs (Openbaring 21:3-5). Degenen die een gunstig oordeel ontvangen, zullen dan het vooruitzicht hebben zich voor altijd te koesteren in Jehovah’s licht. Wat een glorieus vooruitzicht! En wat een krachtige aansporing nu om ’de werken die tot de duisternis behoren, af te leggen en de wapenen van het licht aan te doen’! — Romeinen 13:12.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Waarom verwierpen de meeste joden in Jezus’ tijd het licht?
◻ In welke mate schijnt het licht in onze huidige tijd?
◻ Welke waarschuwingen betreffende zelfzucht en trots vinden wij in eerste-eeuwse voorbeelden?
◻ Wat is essentieel als wij in het licht willen blijven?
◻ Welke zegeningen liggen er in het verschiet voor hen die het licht liefhebben?
[Illustratie op blz. 14]
De meerderheid van de joden in Jezus’ tijd reageerde niet op het licht
[Illustraties op blz. 17]
In de loop der decennia zijn er verscheidene methoden gebruikt om het licht te laten schijnen bij het maken van discipelen
[Illustratie op blz. 18]
’Gij dient de oude persoonlijkheid weg te doen en de nieuwe persoonlijkheid aan te doen’