Vragen van lezers
◼ Jezus zei: „Als gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben” (Johannes 9:41). Bedoelde hij dat sommige mensen zondeloos zijn?
Nee, alle mensen zijn thans zondaars, evenals allen in de eerste eeuw dit waren, op Jezus zelf na. Met deze woorden in Johannes 9:41 doelde Jezus op een specifieke soort van zonde.
Onze gemeenschappelijke voorouder Adam heeft al zijn nakomelingen met zonde belast. Adam was volmaakt geschapen, zonder zonde (Deuteronomium 32:4; 2 Samuël 22:31). Toen Adam ongehoorzaam werd aan Jehovah’s basisvoorschriften, werd hij onvolmaakt. Zondigen betekent strikt genomen „het doel missen”. Dat is precies wat Adam deed. Door Gods gebod te overtreden, werd Adam dus een zondaar.
Wij ondervinden allemaal de invloed van Adams overtreding omdat wij allen Adams nageslacht zijn. U zou het als volgt kunnen illustreren: Een man die met een dominante genetische afwijking is geboren, zal deze aan al zijn nakomelingen doorgeven; zij zullen dezelfde afwijking erven. Hedendaagse geleerden kunnen vaststellen of er in een embryo of een pasgeborene bepaalde chromosomenafwijkingen voorkomen, maar Jehovah gaat verder. Hij onthult dat er inderdaad een ernstige afwijking in Adam ontstond en dat deze aan ons allen is doorgegeven. Deze afwijking is zonde. ’Door bemiddeling van één mens [Adam] is de zonde de wereld binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden’ (Romeinen 5:12). Deze zondige toestand heeft niet alleen ziekte en de dood voor de mensheid tot gevolg gehad, maar heeft hen ook in een slechte verstandhouding gebracht met de Schepper. Met uitzondering van Jezus is geen enkel mens ooit volmaakt en vrij van het doodsoordeel geweest. — Romeinen 5:18-21; 6:23; 2 Kronieken 6:36.
Maar in de bijbel worden personen soms „zondaars” genoemd omdat daarmee wordt aangegeven dat zij in het oog springende beoefenaars van zonde zijn of een flagrante soort van zonde beoefenen (Lukas 19:2-7; Markus 2:16, 17; 14:41). Dat wil vanzelfsprekend niet zeggen dat de overige mensen volmaakt, zondeloos, waren. Was dat wel het geval geweest, dan zouden zij niet oud geworden zijn en uiteindelijk zijn gestorven.
Het verslag in Johannes hoofdstuk 9 betrof een man die blind geboren was maar wiens gezichtsvermogen door Jezus was hersteld. De man had de Schrift niet persoonlijk kunnen lezen, maar toch bezat hij een beperkte kennis. Hij wist dat God niet naar de verzoeken van opzettelijke zondaars luistert. Dat Jehovah Jezus de wonderbare macht gaf om iemand het gezichtsvermogen te geven, toonde aan dat Jezus een profeet was. De trotse Farizeeën weigerden echter het logische getuigenis van deze man te aanvaarden en wierpen hem uit de synagoge. — Johannes 9:13-17, 26-34.
Hierna zei Jezus: „Tot dit oordeel ben ik in deze wereld gekomen: dat de niet-zienden zouden zien en de zienden blind zouden worden” (Johannes 9:39). Ja, op basis van zijn prediking, de andere dingen die hij deed en de rol die hij in Gods voornemens speelde, zouden personen hetzij geestelijk ziende worden en in het licht wandelen of in geestelijke duisternis verkeren (Jesaja 9:1, 2; 42:6, 7; Matthéüs 4:13-17; 6:23; 2 Petrus 1:9; 2 Korinthiërs 4:4). Indien de religieuze leiders slechts onwetende joden waren geweest met de normale last van menselijke zonde, zou er een excuus bestaan voor het feit dat zij de Messías niet aanvaardden. Maar zij, die beweerden te „zien” of te begrijpen, waren speciaal aansprakelijk omdat zij meer kennis van de Wet en van Gods profetische Woord bezaten. Dat zij Jezus verwierpen, was dus een ernstige zonde die hen meer veroordeelde dan hun normale menselijke onvolmaaktheid en zonde. Daarom zei Jezus tot de Farizeeën: „Als gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben. Maar nu zegt gij: ’Wij zien.’ Uw zonde blijft.” — Johannes 9:41.