Christus’ actieve leiderschap in deze tijd
„Ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” — Matthéüs 28:20.
1. In welk opzicht vertrouwde Christus zijn „bezittingen” aan zijn discipelen toe?
TOEN Christus in 33 G.T. op het punt stond zijn discipelen te verlaten en naar de hemel terug te keren, ’vertrouwde hij zijn bezittingen aan hen toe’. Dit hield in dat zij ’gezanten in de plaats van Christus’ zouden zijn en het predikingswerk waar hij een aanvang mee had gemaakt, ter hand zouden nemen en het „tot de verst verwijderde streek der aarde” zouden uitbreiden. Voordat hij bij hen wegging, had hij hun de opdracht gegeven „discipelen van mensen uit alle natiën” te maken. Hebben wij er bewijzen voor dat hij er oplettend op toezag hoe zij zich van deze opdracht kweten? Ja zeker! — Matthéüs 25:14; 2 Korinthiërs 5:20; Handelingen 1:8; Matthéüs 28:19.
2. Waaruit blijkt dat Christus de activiteiten van de eerste-eeuwse gemeenten op de voet volgde?
2 Ruim zestig jaar nadat Christus naar de hemel was opgestegen, gaf hij te kennen dat hij de activiteiten van de christelijke gemeenten op aarde met grote aandacht had gevolgd. In de openbaring die aan de apostel Johannes, een lid van het eerste-eeuwse besturende lichaam, werd gegeven, zond Jezus Christus boodschappen naar zeven in Klein-Azië gelegen gemeenten. Tot vijf van deze gemeenten zei hij: „Ik ken uw daden.” En hij liet duidelijk blijken dat hij zeer goed op de hoogte was van wat er zich in de andere twee, Smyrna en Pérgamum, afspeelde. Hij gaf specifieke aanmoediging en raad aan elke gemeente. Er kon in hun geest geen twijfel over bestaan wie hun actieve Leider was. — Openbaring 1:11; 2:1–3:22.
3. Tot wie werden de zeven boodschappen in werkelijkheid gericht, en waardoor wordt dit bewezen?
3 In werkelijkheid was de reikwijdte van die zeven boodschappen niet tot de zeven gemeenten in Asia beperkt. De voortreffelijke raad en de waarschuwingen die ze behelsden, waren van toepassing op alle gemeenten, vanaf de eerste eeuw tot in „de dag des Heren”, waarin wij ons nu bevinden.a Christus’ ogen, die met „een vuurvlam” vergeleken worden, hebben voortdurend gadegeslagen wat er zich binnen „alle gemeenten” afspeelt. — Openbaring 1:10; 2:18, 23.
De Meester en zijn slaaf
4. Hoe moeten wij begrijpen dat Christus ’naar het buitenland reisde’ en vervolgens „na een lange tijd” weer terugkwam?
4 Nadat Christus zich had vergeleken met „een mens die . . . op het punt stond naar het buitenland te reizen, [en die] zijn slaven bij zich riep en zijn bezittingen aan hen toevertrouwde”, zei hij verder: „Na een lange tijd kwam de meester van die slaven en hield afrekening met hen” (Matthéüs 25:14, 19). In 33 G.T. ging Christus ’heen naar de hemel’, waar hij een plaats kreeg „aan Gods rechterhand” (1 Petrus 3:22). „Na een lange tijd” begon Christus, nadat hij in 1914 op de troon was geïnstalleerd, ’te onderwerpen te midden van zijn vijanden’ door Satan en zijn demonen uit de hemel naar de aarde te slingeren (Psalm 110:1, 2; Openbaring 12:7-9). Vervolgens richtte hij zijn aandacht op zijn slaven. De tijd was aangebroken om afrekening met hen te houden. Meer dan ooit was hij hun actieve Leider.
5. Wanneer kwam de tijd van afrekening, en hoe werden de getrouwen beloond?
5 Uit de moderne geschiedenis van Gods volk blijkt dat deze tijd van afrekening in 1918-1919 was aangebroken. De gelijkenis van de talenten beeldt af hoe de Meester afrekening zou houden met het overblijfsel van zijn gezalfde slaven. Zij zouden individueel rekenschap moeten afleggen van de wijze waarop zij gebruik hadden gemaakt van zijn bezittingen, „een ieder naar zijn eigen bekwaamheid” of geestelijke mogelijkheden. Zij die produktief waren geweest, gingen de vreugde van hun Meester binnen, die tot hen zei: „Gij zijt over weinig dingen getrouw geweest. Ik zal u over veel dingen aanstellen.” — Matthéüs 25:15, 20-23.
6. Wat vormden deze getrouwe gezalfde christenen collectief, en wat vertrouwde hun Meester aan hun zorg toe?
6 Zulke individuele gezalfde christenen hadden zich getrouwe gezanten van de thans regerende Koning betoond, die bereid waren discipelen voor hun Meester te maken. Zij bleken collectief de „slaaf” te zijn over wie hun Meester had gezegd: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt! Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.” — Matthéüs 24:45-47.
7. (a) Hoe zijn Christus’ „bezittingen” sinds 1914 toegenomen? (b) Waaruit blijkt dat Christus ook de actieve Leider van de „andere schapen” is?
7 Christus’ „bezittingen” zijn sinds 1914 talrijker geworden. Hij is met „koninklijke macht” bekleed, wat inhoudt dat hij meer autoriteit en grotere verantwoordelijkheden heeft gekregen (Lukas 19:11, 12). Hij ging er eerst toe over het overblijfsel van „de zonen van het koninkrijk” bijeen te vergaderen, de 144.000 gezalfde christenen die „uit het midden van de mensen gekocht” zijn opdat zij in de hemel koningen en priesters met hem zouden worden (Matthéüs 13:38; Openbaring 14:1-4; 5:9, 10). Vervolgens is hij, zoals uit de geschiedenis sedert 1935 blijkt, „een grote schare” „andere schapen” gaan bijeenvergaderen, waarover hij zei: „Ook die moet ik brengen” (Openbaring 7:9, 10; Johannes 10:16). Ja, hij is Degene die deze „schapen” binnenbrengt, en hij wordt hun actieve Leider. Het is interessant dat de letterlijke betekenis van de Griekse tekst is: „En het is [voor] mij nodig die te leiden.” Hoe oefent hij in deze tijd zijn actieve leiderschap over al zijn „schapen” uit?
Opzieners in de rechterhand van Christus
8, 9. (a) Welk visioen kreeg de apostel Johannes? (b) Wat werd door de zeven lampestandaarden en de zeven sterren afgebeeld?
8 De apostel Johannes, een lid van het besturende lichaam van de vroege christelijke gemeente, kreeg een visioen waarin hij „zeven gouden lampestandaarden [zag], en in het midden van de lampestandaarden iemand gelijk een mensenzoon . . . En in zijn rechterhand had hij zeven sterren.” Jezus Christus legde Johannes uit: „Wat het heilige geheim betreft van de zeven sterren die gij op mijn rechterhand hebt gezien, en van de zeven gouden lampestandaarden: De zeven sterren betekenen de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven lampestandaarden betekenen zeven gemeenten.” — Openbaring 1:12-20.
9 In een commentaar over dit schriftgedeelte zegt het boek ’Dan is Gods mysterie voleindigd’: „Zijn dit onzichtbare ’engelen’? Neen. De apostel Johannes ontving de hele Openbaring van Jezus Christus door bemiddeling van een hemelse engel, en het zou onredelijk zijn wanneer hij zou terugschrijven aan engelen in de hemel, in de onzichtbare rijken. Zij hebben de boodschappen niet nodig die aan de zeven gemeenten in Asia werden geschreven. De grondbetekenis van de titel ’engel’ is ’boodschapper; iemand die een boodschap brengt’. . . . Daar deze zeven symbolische sterren op Jezus’ rechterhand worden gezien, bevinden ze zich onder zijn hoede en toezicht en onder zijn leiding, terwijl zijn ’rechterhand’ van aangewende macht ze kan leiden en beschermen. . . . Daar de ’zeven lampestandaarden’ in de in het visioen getoonde ’dag des Heren’ al de ware christelijke gemeenten in deze tegenwoordige, werkelijke ’dag des Heren’ sinds 1914 G.T. afbeeldden, symboliseren de ’zeven sterren’ alle door de geest verwekte, gezalfde, met engelen te vergelijken opzieners van die gemeenten in deze tijd.”b — Blz. 118-121.
10. Welke toegenomen „bezittingen” zijn aan de zorg van de slaaf toevertrouwd?
10 Deze gezalfde opzieners in Christus’ rechterhand maken allen deel uit van de collectieve „slaaf” die Hij „over al zijn bezittingen” heeft aangesteld. Omdat de Meester van de slaaf sinds 1914 zelf met grotere verantwoordelijkheden bekleed is, moeten er bij „al zijn bezittingen” veel meer dingen voor de slaaf betrokken zijn dan in het verleden. Onder andere zijn de leden van het overblijfsel als „gezanten die optreden in de plaats van Christus” nu gezanten van een regerende Koning die heerschappij voert over een opgericht Koninkrijk (2 Korinthiërs 5:20). Zij zijn met de verantwoordelijkheid belast over alle op aarde aanwezige geestelijke dingen die de Meester toebehoren. Zij moeten dienst verrichten in vervulling van de profetieën die betrekking hebben op de tijd sinds de oprichting van het Koninkrijk. Dit omvat het prediken van „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis” (Matthéüs 24:14). Meer dan ooit tevoren moeten zij ermee voortgaan „discipelen van mensen uit alle natiën” te maken, door welke activiteit de niet in aantal gespecificeerde „grote schare” wordt bijeengebracht (Matthéüs 28:19, 20; Openbaring 7:9). Ja, deze „begeerlijke dingen van alle natiën” maken deel uit van Christus’ toegenomen „bezittingen” op aarde. — Haggaï 2:7.
11. (a) Welke noodzaak rijst ook door deze toegenomen „bezittingen”? (b) Wie leidt het werk, en op welke wijze?
11 Dit alles betekent meer werk voor de collectieve „slaaf”, een groter terrein van activiteiten, dat zich letterlijk over „de gehele bewoonde aarde” uitstrekt. Ten einde het werk te leiden en lectuur ten behoeve van de prediking en persoonlijke studie te drukken en te verspreiden, is er tevens behoefte aan een groter hoofdbureau en ruimere bijkantoorfaciliteiten. Evenals in de eerste eeuw wordt dit werk verricht onder het actieve leiderschap van Jezus Christus, die zich figuurlijk „in het midden van de lampestandaarden” of gemeenten bevindt. Hij leidt ze door bemiddeling van gezalfde opzieners, die hij symbolisch gesproken „in zijn rechterhand” houdt (Openbaring 1:13, 16). Net zoals in de tijd van de vroege christenen, bestaat het zichtbare Besturende Lichaam van Christus’ gemeente op aarde uit een groep van deze gezalfde opzieners. Zijn „rechterhand” van aangewende macht leidt deze getrouwe mannen in het door hen uitgeoefende toezicht over het Koninkrijkswerk.
Door middel van de geest
12, 13. (a) Welke vraag rijst er met het oog op de grote toename? (b) Hoe bedient Christus zich van de geest om te voorzien in de nodige opzieners voor zijn discipelen op aarde?
12 Het is duidelijk dat het gezalfde overblijfsel, nu er meer dan drie miljoen „andere schapen” in verbondenheid met zo’n 52.000 gemeenten werkzaam zijn, hulp nodig heeft om zorg te dragen voor de aardse bezittingen van de Meester. Minder dan 9000, onder wie ook vele zusters, gebruiken van de Gedachtenissymbolen zodat er nog niet eens één gezalfde opziener per gemeente is. Wil dit zeggen dat Jezus Christus niet de leiding heeft over gemeenten waar geen door de geest verwekte „engel” of ’ster’ is?
13 Stellig niet! Zoals wij in het voorgaande artikel hebben gezien, had Christus actief de leiding over de gemeente in de eerste eeuw door middel van de heilige geest. In deze tijd bedient hij zich van de door de geest verwekte leden van het Besturende Lichaam om opzieners aan te stellen die uit het midden van de „andere schapen” gekozen zijn. Zij moeten aan dezelfde in 1 Timótheüs 3:1-7 en Titus 1:5-9 uiteengezette vereisten voldoen als gezalfde ouderlingen. Deze schriftuurlijke hoedanigheden werden onder leiding van de heilige geest opgetekend. Aanbevelingen en aanstellingen worden onder gebed en onder leiding van de heilige geest gedaan. Voor zulke niet-gezalfde ouderlingen geldt de volgende raad van Paulus net zozeer: „Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld.” — Handelingen 20:28.
14. (a) Hoe gaat de profetie van Jesaja 32:1, 2 reeds in vervulling? (b) Hoe moeten alle ouderlingen zich aan Christus’ „rechterhand” onderwerpen?
14 Aldus bedient de rechtvaardige regerende Koning Jezus Christus zich in tienduizenden gemeenten van „andere schapen” als „vorsten” ten einde zijn „schapen” te beschermen tegen geestelijke wind, slagregen en droogte (Jesaja 32:1, 2). Net als David uit de oudheid richten ouderlingen, of zij nu tot de gezalfden of de „andere schapen” behoren, het volgende gebed tot Jehovah: „Uw geest is goed; moge die mij geleiden in het land der oprechtheid” (Psalm 143:10). En Jehovah hoort hun gebed. Door bemiddeling van zijn Zoon schenkt Hij hun Zijn geest, en Jezus maakt van dit middel gebruik om actieve leiding te geven aan zijn discipelen op aarde. Vanzelfsprekend moeten alle ouderlingen zich onderwerpen aan Christus’ „rechterhand” van toezicht, leiding en supervisie, welke hij uitoefent door middel van de geest en via de door de geest verwekte leden van het Besturende Lichaam.
Door bemiddeling van engelen
15. Over welk ander middel beschikt Christus om zijn discipelen op aarde actief te leiden?
15 In het voorgaande artikel werd er gewag van gemaakt dat in de eerste eeuw engelen werden gebruikt om vroege christenen te leiden en te bevrijden en hen in hun predikingswerk te helpen. Zou het een logische gedachte zijn dat onze regerende Koning Jezus Christus zich niet meer van engelen bedient om zijn discipelen in deze tijd actief te leiden? Dit zou niet alleen onlogisch zijn maar ook onschriftuurlijk.
16, 17. Welk bewijs hebben wij dat Christus zich van engelen bedient om de uit „de zonen van het koninkrijk” bestaande oogst binnen te halen en de „andere schapen” bijeen te vergaderen?
16 Volgens Jezus’ gelijkenis van de tarwe en het onkruid zou de tijd voor de oogst komen in „het besluit van het samenstel van dingen”, dat in 1914 begon. Gedurende de oogst zouden „de zonen van het koninkrijk” afgescheiden worden van „de zonen van de goddeloze”. Wie zouden door de Meester worden gebruikt om het oogstwerk te verrichten? „De oogsters zijn engelen.” Christus voegde eraan toe: „De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen alle dingen die aanleiding tot struikelen geven en degenen die wetteloosheid bedrijven, uit zijn koninkrijk verzamelen” (Matthéüs 13:37-41). Christus bedient zich van engelen om zijn broeders op aarde te beschermen.
17 Maar hoe staat het met de „andere schapen”? Gebruikt Christus engelen om hen bijeen te vergaderen? Heel beslist! In zijn gelijkenis van de schapen en de bokken staat: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen vóór hem vergaderd worden, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt” (Matthéüs 25:31, 32). Christus bedient zich van zijn engelen in dit scheidingswerk. Net zoals een engel de schreden van Filippus naar de Ethiopische eunuch leidde, zijn er in deze tijd bewijzen in overvloed dat Christus zijn engelen gebruikt om de schreden van zijn Getuigen naar met schapen te vergelijken personen te leiden. Velen hebben getuigd van het feit dat zij om hulp hadden gebeden vlak voordat een Getuige bij hen op de deur klopte. — Handelingen 8:26, 27.
Volledig vertrouwen in Christus’ leiding
18, 19. Waarvan kunnen wij op basis van wat er in de eerste eeuw gebeurde, overtuigd zijn?
18 In de eerste eeuw leenden de omstandigheden zich er niet altijd voor dat Christus zich van het besturende lichaam in Jeruzalem bediende om een specifiek probleem op te lossen. Toen Paulus in het noorden van Klein-Azië geïsoleerd was van het besturende lichaam en moest weten welk gebied nu door hem geopend moest worden, trad Christus door middel van de geest handelend op (Handelingen 16:6-10). In deze tijd vertrouwen Jehovah’s Getuigen erop dat wanneer enkele van de broeders vanwege vervolging tijdelijk geïsoleerd raken van het Besturende Lichaam zij zich nog steeds onder Christus’ actieve leiderschap bevinden die door middel van de geest en met hulp van engelen uitgeoefend wordt.
19 Het kan zijn dat in de toenmalige vroeg-christelijke gemeente enkele beslissingen die door het besturende lichaam genomen werden, op dat ogenblik moeilijk te begrijpen waren. Dit was ongetwijfeld het geval toen Paulus naar Tarsus teruggestuurd werd of toen hij na zijn derde zendingsreis naar de tempel gestuurd werd (Handelingen 9:30; 21:23-25). Toch stond Christus in werkelijkheid achter zulke beslissingen (Handelingen 22:17-21; 23:11). In deze tijd kunnen wij ervan overtuigd zijn dat er net als in de eerste eeuw een of ander verheven doel steekt achter alles wat onder Christus’ toelating onder zijn discipelen op aarde gebeurt.
20. Waarvan zijn wij overtuigd, en wat is ons besluit?
20 Wanneer wij derhalve in de bijbel lezen dat Christus „het hoofd van het lichaam, de gemeente” is, zijn wij ervan overtuigd dat hij niet slechts in naam Hoofd is (Kolossenzen 1:18). Uit ervaring weten wij dat hij een werkelijk, actief Hoofd is. Wanneer wij het boek Handelingen lezen en zien hoe Christus de aangelegenheden onder de vroege christenen leidde, wordt het ons duidelijk dat hij zich in deze tijd van dezelfde middelen bedient. De feiten geven te kennen dat Christus voor het aanstellen van geestelijk bekwame ouderlingen gebruik maakt van de heilige geest, engelen en „de getrouwe en beleidvolle slaaf” en het Besturende Lichaam ervan. Met vertrouwen in Christus’ actieve leiderschap zijn wij vastbesloten ermee voort te gaan ’de waarheid te spreken’ en in liefde op te groeien „in alle dingen in hem die het hoofd is, Christus”. — Efeziërs 4:15.
[Voetnoten]
a Zie voor een volledige uitleg van deze zeven boodschappen en hun toepassing het boek ’Dan is Gods mysterie voleindigd’, hfdst. 7 tot en met 14, gepubliceerd door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
b De Wachttoren van 1 april 1972 verduidelijkte dit punt verder door te zeggen: „Toen de verheerlijkte Heer, Jezus Christus, over de ’engel’ sprak die door een ster aan de hemel werd gesymboliseerd, doelde hij ongetwijfeld niet op één individuele ouderling, presbyter, opziener of herder, doch op het hele ’lichaam van ouderlingen’. . . . Het ’lichaam van ouderlingen’ (of presbyterium) daar in Éfeze moest dus als een ster optreden door de gemeente waarover de heilige geest hen tot herders had aangesteld, met hemels, geestelijk licht te overstralen.”
Hoofdpunten om te onthouden
◻ Welk bewijs hebben wij dat Christus de activiteiten van de eerste-eeuwse gemeenten op de voet volgde?
◻ Wie werd door Christus over al zijn „bezittingen” aangesteld, en wat omvatten deze?
◻ Wie worden door de zeven sterren in Christus’ rechterhand gesymboliseerd?
◻ Hoe maakt Christus van de heilige geest, engelen en het gezalfde Besturende Lichaam gebruik om zijn gemeente in deze tijd te leiden?
◻ Waarom kunnen wij er volledig vertrouwen in hebben dat Christus in deze tijd de leiding heeft?
[Kader op blz. 20]
Beproevingen die komen wegens oorlogen, revoluties of rechtstreekse vervolging en officiële verbodsbepalingen kunnen het voor jou misschien onmogelijk maken de christelijke aanbidding op volledig georganiseerde wijze te blijven beoefenen. De omstandigheden kunnen dusdanig worden dat het onmogelijk is grote gemeentevergaderingen te houden. Het contact met het bijkantoor kan tijdelijk verbroken zijn. Het kan zijn dat kringopzieners hun bezoeken niet meer kunnen brengen. Misschien komen er geen nieuwe publikaties aan. Indien jou een van deze dingen overkomt, wat dien je dan te doen?
Het antwoord is: Doe op het gebied van de zuivere aanbidding wat je onder de gegeven omstandigheden kunt, en zoveel je kunt. Persoonlijke studie zal ongetwijfeld mogelijk zijn. Gewoonlijk kunnen kleine groepjes broeders en zusters in huizen bijeenkomen om te studeren. Publikaties die vroeger bestudeerd zijn, en de bijbel zelf, kunnen als basis voor vergaderingen worden gebruikt. Blijf rustig en maak je niet bezorgd. Over het algemeen zal er binnen korte tijd via een of ander kanaal een bepaalde vorm van communicatie met verantwoordelijke broeders tot stand gebracht worden. Het Besturende Lichaam tracht wegen te vinden om met de broeders in contact te komen.
Maar zelfs al ben je geïsoleerd van al je christelijke broeders en zusters, houd dan in gedachte dat je niet geïsoleerd bent van Jehovah en zijn Zoon, Jezus Christus. — Georganiseerd om onze bediening te volbrengen, blz. 168, 169.
[Illustratie op blz. 17]
Christus bevindt zich symbolisch in het midden van de gemeenten en houdt de opzieners in zijn rechterhand