VERGADERING
Als de Universele Soeverein heeft Jehovah God het recht voor te schrijven dat zijn dienstknechten dienen te vergaderen alsook wanneer en waar zij dit dienen te doen. Hij treft deze regelingen met het oog op hun welzijn. In de oudheid kwam Gods volk om verschillende redenen bijeen. Maar ongeacht de aard van de vergaderingen droegen ze beslist tot eenheid bij, want alle aanwezigen waren in de gelegenheid op dezelfde tijd dezelfde gedachten te horen. Zulke bijeenkomsten resulteerden in vele geestelijke zegeningen en waren vaak aanleiding tot grote vreugde.
Hebreeuwse en Griekse termen. Er worden in de bijbel verscheidene Hebreeuwse en Griekse uitdrukkingen gebruikt ter aanduiding van een bijeenkomst. Een woord dat in de Hebreeuwse tekst algemeen voorkomt, is ʽe·dhahʹ. Het is afgeleid van het grondwoord ja·ʽadhʹ, dat „bestemmen; afspreken” betekent, en duidt derhalve op een groep die volgens afspraak is bijeengekomen. (Vgl. 2Sa 20:5; Jer 47:7.) ʽE·dhahʹ wordt vaak toegepast op Israël als gemeenschap, zoals in de uitdrukkingen „de vergadering” (Le 8:4, 5; Re 21:10), „vergadering van Israël” (Ex 12:3; Nu 32:4; 1Kon 8:5) en „Jehovah’s vergadering” (Nu 27:17).
Het Hebreeuwse woord mō·ʽedhʹ is afgeleid van hetzelfde grondwoord als ʽe·dhahʹ en betekent „bestemde tijd” of „afgesproken plaats” (1Sa 13:8; 20:35). Het komt 223 maal in de Hebreeuwse Geschriften voor, bijvoorbeeld in de uitdrukking „de tent der samenkomst” (Ex 27:21). Mō·ʽedhʹ wordt gebruikt in verband met periodieke feesten (Le 23:2, 4, 37, 44). Het komt voor in Jesaja 33:20, waar Sion „de stad van onze feestgelegenheden” wordt genoemd.
De Hebreeuwse term miq·raʼʹ, die „samenkomst” betekent, is afgeleid van het grondwerkwoord qa·raʼʹ (roepen). De term komt in Jesaja 4:5 voor met betrekking tot de berg Sion, die in dit geval de „plaats van samenkomst” wordt genoemd. Miq·raʼʹ wordt veelvuldig gebruikt in de uitdrukking „heilige samenkomst” (Ex 12:16; Le 23:2, 3); tijdens zo’n heilige samenkomst mocht er generlei werelds werk worden verricht.
Nog een Hebreeuws woord dat wordt gebruikt ter aanduiding van bijeenkomsten is qa·halʹ, dat verwant is aan een werkwoord dat „bijeenroepen; bijeenkomen” betekent (Ex 35:1; Le 8:4). Het wordt vaak gebruikt om een gemeente als een georganiseerde groep mensen aan te duiden. Soms wordt qa·halʹ (gemeente) samen met ʽe·dhahʹ (vergadering) gebruikt (Le 4:13; Nu 20:8, 10). Vormen van beide termen komen voor in de uitdrukking „gemeente der vergadering van Israël [Hebr.: qehalʹ ʽadhath-Jis·ra·ʼelʹ]”. — Ex 12:6.
Nog een ander Hebreeuws woord, ʽatsa·rahʹ, is met „plechtige vergadering” weergegeven. Deze term wordt gebruikt in verband met het Loofhuttenfeest en het Pascha. — Le 23:36; De 16:8.
Vertrouwelijke bijeenkomsten van diverse aard worden aangeduid door het Hebreeuwse woord sōdh, dat „vertrouwelijke bespreking; vertrouwelijke omgang” betekent (Ps 83:3; Job 29:4). Het wordt in Psalm 89:7 met „intieme groep” weergegeven: „God dient in ontzag gehouden te worden in de intieme groep van heiligen; Hij is groots en vrees inboezemend boven allen die rondom hem zijn.”
Het Griekse ek·kleʹsi·a (van ek, „uit”, en kleʹsis, „een roepen”) wordt in de Griekse Septuaginta gewoonlijk gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse qa·halʹ (gemeente) en soms van ʽe·dhahʹ (vergadering), hoewel laatstgenoemd woord ook wordt weergegeven met de Griekse uitdrukking su·na·goʹge (dat „een bijeenbrengen” betekent, van sun, „bijeen”, en aʹgo, „brengen”). In de christelijke Griekse Geschriften wordt ek·kleʹsi·a gewoonlijk met „gemeente” weergegeven. In Handelingen 7:38 wordt het met betrekking tot de gemeente Israël gebruikt. Het Griekse woord su·na·goʹge komt in Handelingen 13:43 („vergadering in de synagoge”) en in Jakobus 2:2 („vergadering”) voor. Nog een Griekse uitdrukking, pa·neʹgu·ris (van pan, „allen”, en aʹgo·ra, dat elke soort van vergadering aanduidt), wordt in Hebreeën 12:23 met „algemene vergadering” weergegeven. — NW; SV; Herziene Voorhoeve-uitgave, 1982 [Nieuwe Testament].
De Schrift spreekt veelvuldig over geestelijk opbouwende vergaderingen, maar maakt ook melding van vergaderingen met een boosaardig of onrechtvaardig karakter. De aanhangers van de opstandige Korach worden „heel zijn vergadering” genoemd (Nu 16:5). David zei in gebed tot Jehovah: „Het is de vergadering der tirannieken die mijn ziel heeft gezocht” (Ps 86:14). En toen de zilversmid Demetrius in Efeze tot tegenstand tegen Paulus opzette en er een menigte bijeenkwam, „[schreeuwden] sommigen dit en anderen dat . . ., want de vergadering was in verwarring, en de meerderheid van hen wist niet om welke reden zij waren bijeengekomen”. — Han 19:24-29, 32.
Er zij opgemerkt dat er tijdens bijeenkomsten van Jehovah’s volk orde heerste; zulke vergaderingen werden goed bezocht, waren geestelijk opbouwend en waren vaak aanleiding tot grote vreugde.
In overeenstemming met de goddelijke wil riepen Mozes en Aäron alle oudere mannen van Israël in Egypte bijeen. De woorden van Jehovah werden meegedeeld, er werden tekenen verricht en het volk geloofde (Ex 4:27-31). Daarna vergaderden de Israëlieten zich op Gods bevel aan de voet van de berg Sinaï (Horeb), kregen een opwindend schouwspel te zien en waren getuige van het geven van de Wet. — Ex 19:10-19; De 4:9, 10.
Toen de Israëlieten in de wildernis waren, gaf Jehovah Mozes de opdracht twee zilveren trompetten te maken waarop geblazen moest worden om de vergadering samen te roepen en om het kamp te doen opbreken. Werd op beide geblazen, dan moest de gehele vergadering haar afspraak met Mozes nakomen; werd er slechts op één geblazen, dan gold de oproep alleen voor de oversten. In de wildernis was „de ingang van de tent der samenkomst” de specifieke plaats waar vergaderd moest worden (Nu 10:1-4; Ex 29:42). Later was het Jehovah’s wil dat de Israëlieten geregeld voor de viering van de drie grote jaarlijkse feesten in de tempel in Jeruzalem bijeenkwamen. — Ex 34:23, 24; 2Kr 6:4-6.
Vergaderingen van vertegenwoordigers. Soms werd het volk Israël op samenkomsten vertegenwoordigd door „oversten van de vergadering” (Ex 16:22; Nu 4:34; 31:13; 32:2; Joz 9:15, 18; 22:30) of door „oudere mannen” (Ex 12:21; 17:5; 24:1). Wanneer rechterlijke aangelegenheden aandacht behoefden, kwam soms een aantal personen bij de stadspoort bijeen. Maar of zij nu daar of elders vergaderd waren, er werd niet op democratische wijze door hen allen over de zaak in kwestie gestemd. In plaats daarvan overwogen gerespecteerde oudere mannen de aangelegenheden op theocratische wijze in het licht van Gods wet en maakten dan hun beslissing bekend (De 16:18; 17:8-13). Insgelijks werd de vroege christelijke gemeente in zulke kwesties vertegenwoordigd door degenen die door de heilige geest in verantwoordelijke posities waren aangesteld (Han 20:28). Wanneer in Israël op een overtreding de doodstraf stond, kon het gebeuren dat die door de gehele vergadering werd voltrokken. — Le 24:14; Nu 15:32-36; De 21:18-21.
Algemene vergaderingen. Tot de algemene vergaderingen in Israël behoorden religieuze feesten, plechtige vergaderingen (2Kr 34:29, 30; Joë 2:15) of gebeurtenissen van groot nationaal belang; soms riepen hardlopers de bevolking bijeen (1Sa 10:17-19; 2Kr 30:6, 13). De wekelijkse sabbat, een dag van „volkomen rust, een heilige samenkomst” (Le 23:3), was een tijd om Gods Woord te beschouwen, zoals in de latere synagogen, waar ’Mozes elke sabbat werd voorgelezen’ (Han 15:21). Ook werd de nieuwe maan gevierd (Nu 28:11-15), de dag van trompetgeschal (Nu 29:1-6), de jaarlijkse Verzoendag (Le 16), het Pascha (ter herdenking van Israëls bevrijding uit Egypte; Ex 12:14) en later het poerimfeest (ter herinnering aan de voor de joden bewerkstelligde redding van dreigende uitroeiing in het Perzische Rijk; Es 9:20-24), alsook het Inwijdingsfeest (ter herdenking van de herinwijding van de tempel op 25 Kislev 165 v.G.T.; Jo 10:22, 23). Bovendien waren er drie jaarlijkse „periodieke feesten van Jehovah”: het feest der ongezuurde broden, het wekenfeest (later Pinksteren genoemd) en het Loofhuttenfeest (Le 23), ten aanzien van welke feesten God verordende: „Bij drie gelegenheden in het jaar zal al wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht van de ware Heer, Jehovah, verschijnen” (Ex 23:14-17). Wegens de grote geestelijke waarde van deze feesten zagen veel mannen erop toe dat hun hele gezin aanwezig was (Lu 2:41-45). Ook zei Mozes uitdrukkelijk dat eens in de zeven jaar, tijdens het Loofhuttenfeest, de mannen, de vrouwen, de kinderen en de inwonende vreemdelingen van Israël moesten bijeenkomen op de plaats die Jehovah zou uitkiezen, „opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren, daar zij Jehovah, uw God, moeten vrezen en er zorg voor moeten dragen alle woorden van deze wet te volbrengen” (De 31:10-12). Er werden dus voorzieningen getroffen dat de Israëlieten heel dikwijls konden vergaderen om Jehovah’s Woord en voornemens te beschouwen. — Zie FEEST.
Na de voltooiing van de tempel riep Salomo in verband met de inwijding van dat schitterende religieuze bouwwerk een grote vergadering in Jeruzalem bijeen. Die vergadering duurde vele dagen, en toen de mensen naar huis werden gezonden, waren zij „verheugd en vrolijk van hart om het goede dat Jehovah jegens David en jegens Salomo en jegens zijn volk Israël had verricht”. — 2Kr 5:1–7:10.
De menigten die tijdens de jaarlijkse feesten in de tempel bijeenkwamen, hadden grote vreugde en genoten geestelijke zegeningen, zoals tijdens de paschaviering in koning Hizkia’s tijd, toen ’er groot vreugdebetoon ontstond in Jeruzalem’ (2Kr 30:26). De vergadering die in de dagen van Nehemia werd bijeengeroepen, bleek een tijd van „zeer uitbundig vreugdebetoon” te zijn (Ne 8:17). Ezra las het in Jeruzalem bijeengekomen volk uit het boek van de wet van Mozes voor, namelijk aan „allen die genoeg begrip hadden om te luisteren”, en zij schonken oplettend aandacht (Ne 8:2, 3). Het onderricht dat Ezra en andere levieten toen gaven, had tot resultaat dat het gehele volk zich verheugde, „want zij hadden de woorden die men hun had bekendgemaakt, begrepen” (Ne 8:12). Daarna vierden zij het Loofhuttenfeest, en op de achtste dag „was er een plechtige vergadering, overeenkomstig de regel”. — Ne 8:18; Le 23:33-36.
Synagogen als vergaderplaatsen. Toen de joden zich in Babylonische ballingschap bevonden, of kort daarna, kwamen er synagogen, of gebouwen die als joodse vergaderplaatsen dienden, in gebruik. Uiteindelijk werden ze op verschillende plaatsen opgericht, waarbij grote steden meer dan één synagoge hadden. Synagogen waren in eerste instantie scholen waar de Schrift werd voorgelezen en onderwezen. Het waren ook gebedsplaatsen en plaatsen waar men God loofde. Jezus Christus en zijn discipelen gingen er gewoontegetrouw heen om de aanwezigen te onderwijzen en aan te moedigen (Mt 4:23; Lu 4:16; Han 13:14, 15; 17:1, 2; 18:4). Omdat de Schrift geregeld in de synagogen werd voorgelezen, kon Jakobus tot het christelijke besturende lichaam in Jeruzalem zeggen: „Van oudsher heeft Mozes in stad na stad mensen gehad die hem prediken, omdat hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen” (Han 15:21). De fundamentele kenmerken van de in de synagoge geleide diensten werden door de christenen overgenomen voor hun samenkomsten, waar men de Schriften voorlas en uitlegde, elkaar aanmoedigde, bad en God loofde. — 1Kor 14:26-33, 40; Kol 4:16; zie SYNAGOGE.
Christelijke vergaderingen. Bij verschillende gelegenheden verzamelden zich grote mensenmenigten rondom Jezus Christus, wat veel nut voor hen afwierp, zoals in het geval van de Bergrede (Mt 5:1–7:29). Hoewel het daarbij niet om speciaal georganiseerde vergaderingen ging, duurden ze soms zo lang dat het nodig werd de bijeengekomen menigten te voeden — een omstandigheid waaraan Jezus het hoofd bood door op wonderbare wijze voedsel te vermenigvuldigen (Mt 14:14-21; 15:29-38). Christus vergaderde zijn discipelen vaak om hun geestelijk onderricht te geven, en na zijn dood kwamen zijn volgelingen bijeen, zoals op de pinksterdag in 33 G.T., toen de heilige geest werd uitgestort op degenen die aldus bijeenwaren. — Han 2:1-4.
De eerste christenen waren gewoon bijeen te komen, meestal in kleine groepen. Maar soms was „een aanzienlijke schare” op hun bijeenkomsten aanwezig (Han 11:26). Jezus’ halfbroer Jakobus vond het passend geestelijke Israëlieten de raad te geven om op een openbare vergadering (Gr.: su·na·goʹge) van de gemeente geen blijk te geven van begunstiging van de rijken. — Jak 2:1-9.
De belangrijkheid van bijeenkomen. Hoe belangrijk het is volledig profijt te trekken van Jehovah’s voorzieningen om bijeen te komen teneinde geestelijke zegeningen te ontvangen, wordt beklemtoond in verband met de jaarlijkse paschaviering. Iedere man die rein was en zich niet op een reis bevond maar desondanks verzuimde het Pascha te vieren, moest worden afgesneden in de dood (Nu 9:9-14). Toen koning Hizkia de bewoners van Juda en Israël voor een paschaviering in Jeruzalem uitnodigde, luidde zijn boodschap gedeeltelijk: „Zonen van Israël, keert terug tot Jehovah, . . . Verhardt uw nek nu niet, zoals uw voorvaders hebben gedaan. Geeft plaats aan Jehovah en komt naar zijn heiligdom, dat hij tot onbepaalde tijd geheiligd heeft, en dient Jehovah, uw God, opdat zijn brandende toorn zich van u moge afwenden. . . . Jehovah, uw God, is goedgunstig en barmhartig, en hij zal het aangezicht niet van u afwenden indien gij tot hem terugkeert” (2Kr 30:6-9). Opzettelijk verzuimen aanwezig te zijn, zou er beslist op duiden dat men God had verlaten. En hoewel feesten als het Pascha niet door christenen worden gevierd, spoorde Paulus hen terecht aan de geregelde vergaderingen van Gods volk niet te veronachtzamen: „Laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen.” — Heb 10:24, 25; zie GEMEENTE.