BETHANIË
(Betha̱nië).
1. Een dorp in de buurt van Jeruzalem, „op een afstand van ongeveer drie kilometer”, welke afstand destijds door de evangelieschrijver in Romeinse stadiën werd aangegeven. De „vijftien stadiën” waarover hij sprak, kwamen overeen met ongeveer 2,8 km (Jo 11:18, vtn.). Bethanië lag op de oostelijke helling van de Olijfberg aan een oude toegangsweg die van de Jordaan via Jericho naar Jeruzalem voerde (Mr 10:46; 11:1; Lu 19:29). Thans bevindt zich op deze plaats een dorpje, waarvan de Arabische naam el-ʽAzariyeh (El ʽEizariya) „de Plaats van Lazarus” betekent. Het ligt ongeveer 2,5 km ten OZO van de Tempelberg. — AFB.: Deel 2, blz. 950.
Zoals Kapernaüm Jezus’ woonplaats in Galilea was (Mr 2:1), zou Bethanië zijn woonplaats in Judea genoemd kunnen worden. Bethanië was het ’zekere dorp’ dat Jezus tijdens zijn latere bediening in Judea (omstreeks oktober tot december 32 G.T.) bezocht en waar Martha, Maria en Lazarus, die geliefde vrienden van Jezus werden, woonden (Lu 10:38). Hier verrichtte Jezus later het wonder van de opwekking van Lazarus. — Jo 11:1, 38-44.
Zes dagen vóór zijn laatste Pascha (toen de wekelijkse sabbat begon, op 8 Nisan 33 G.T.) kwam Jezus in Bethanië aan (Jo 12:1). Na de sabbat (d.w.z. aan het begin van 9 Nisan) gebruikte hij een avondmaaltijd in het huis van Simon de melaatse, waaraan ook Martha, Maria en Lazarus deelnamen. Bij deze gelegenheid zalfde Maria Jezus met kostbare olie. Judas protesteerde hier huichelachtig tegen, maar werd door Jezus terechtgewezen (Mt 26:6-13; Mr 14:3-9; Jo 12:2-8). Inmiddels had het nieuws dat Jezus in de omgeving was ook Jeruzalem bereikt, en nu de sabbat voorbij was, stroomde een grote menigte joden naar het dorp om hem en de opgestane Lazarus te zien (Jo 12:9). De volgende dag (nog steeds 9 Nisan) hield Jezus zijn zegepralende intocht in Jeruzalem, waarbij hij kennelijk vanuit Bethanië over de Olijfberg trok (Mt 21:1-11; Mr 11:1-11; Lu 19:29-38). Op weg van Bethanië naar Jeruzalem vervloekte hij op 10 Nisan de onvruchtbare vijgeboom, die, toen Jezus en zijn discipelen er de volgende dag (11 Nisan) weer voorbijkwamen, volkomen verdord was. — Mr 11:12-14, 19, 20.
Tijdens de laatste paar dagen van Jezus’ aardse leven was hij overdag in Jeruzalem werkzaam, maar ’s avonds verlieten hij en zijn discipelen telkens de grote stad en overnachtten zij in het nederige dorp Bethanië op de oostelijke helling van de Olijfberg, ongetwijfeld in het huis van Martha, Maria en Lazarus. — Mr 11:11; Mt 21:17; Lu 21:37.
Toen veertig dagen na Jezus’ opstanding de tijd voor hem gekomen was om van zijn discipelen te scheiden, leidde hij hen niet naar de tempel, die nu door God verlaten was, maar „naar buiten tot bij Bethanië” op de Olijfberg, vanwaar hij vervolgens ten hemel voer. — Lu 24:50-53; Han 1:9-12.
Men neemt algemeen aan dat de vroegere Benjaminitische stad Ananja (Ne 11:32) op dezelfde plaats lag als het dorp Bethanië in Jezus’ dagen.
2. Het Bethanië aan de overkant van de Jordaan wordt slechts eenmaal genoemd (Jo 1:28). Het was de plaats waar Johannes doopte en waar hij klaarblijkelijk tegenover zijn discipelen Jezus als „het Lam Gods” identificeerde (Jo 1:35, 36). In de 3de eeuw verving Origenes de naam Bethanië door Bethabara, en zowel de Statenvertaling als de Luther-vertaling volgen deze weergave. In de betrouwbaarste handschriften wordt het dorp echter Bethanië genoemd. Waar dit Bethanië aan de overkant of ten O van de Jordaan lag, is onbekend. Sommigen, die pleiten voor de zienswijze dat het op de plaats lag waar Jezus volgens de traditionele opvatting werd gedoopt, zijn van mening dat het aan de overkant van de Jordaan, tegenover Jericho, lag. Het verslag in Johannes 1:29, 35, 43 en 2:1 lijkt echter te duiden op een plaats dichter bij Galilea; terwijl men uit het verslag in Johannes 10:40 en 11:3, 6, 17 zou kunnen opmaken dat de afstand van dit Bethanië tot het Bethanië waar Lazarus woonde, ongeveer twee dagreizen bedroeg. Het is daarom het waarschijnlijkst dat het ergens ten Z van de Zee van Galilea lag, maar de precieze ligging kan niet worden vastgesteld.