God is niet partijdig
„God [is] niet partijdig . . ., maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem.” — HANDELINGEN 10:34, 35.
1. Welke belangrijke uitspraak over rassen deed Paulus in het oude Athene?
„DE GOD die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, de Heer van hemel en aarde, woont niet in tempels die door mensenhanden gemaakt zijn. . . . Uit één mens heeft hij alle rassen die de aarde bevolken doen voortkomen” (Handelingen 17:24-26, Het Nieuwe Testament in de taal van onze tijd). Wie sprak deze woorden? De christelijke apostel Paulus, tijdens zijn beroemde rede op de Marsheuvel of Areópagus in het Griekse Athene.
2. Wat draagt ertoe bij het leven kleurrijk en interessant te maken, en wat maakte indruk op een Japanse bezoeker in Zuid-Afrika?
2 Door Paulus’ uitspraak staan wij er misschien weer eens bij stil welk een wonderbaarlijke verscheidenheid er in de schepping bestaat. Jehovah God heeft mensen, dieren, vogels, insekten en planten in zo veel verschillende soorten gemaakt. Hoe saai zou het leven zijn als ze allemaal hetzelfde waren! Hun verscheidenheid draagt ertoe bij het leven kleurrijk en interessant te maken. Zo was een bezoeker uit Japan die een congres van Jehovah’s Getuigen in Zuid-Afrika bijwoonde, onder de indruk van de verscheidenheid aan rassen en kleuren die hij daar zag. Hij merkte op hoe totaal anders dat in Japan is, waar de overgrote meerderheid dezelfde raciale kenmerken bezit.
3. Hoe bezien sommigen een andere huidkleur, en waartoe leidt dit?
3 Kleurverschillen tussen de rassen veroorzaken echter vaak ernstige problemen. Velen beschouwen mensen met een andere huidkleur als inferieur. Dit leidt tot vijandschap, haat zelfs, en de gesel van raciaal vooroordeel. Was dit de bedoeling van onze Schepper? Zijn sommige rassen in zijn ogen superieur? Is Jehovah partijdig?
Onze Schepper — partijdig?
4-6. (a) Wat zei koning Josafat over partijdigheid? (b) Hoe wordt Josafats uitspraak bevestigd door wat Mozes en Paulus hebben gezegd? (c) Welke vragen zullen sommigen wellicht opwerpen?
4 Wij kunnen een idee krijgen van de wijze waarop onze Schepper de hele mensheid beziet, door onszelf naar het verleden te verplaatsen. Koning Josafat, die van 936 tot 911 v.G.T. over Juda regeerde, corrigeerde vele zaken en trof er regelingen voor dat het gerechtelijke apparaat naar behoren volgens de goddelijke wet functioneerde. Hij gaf deze voortreffelijke raad aan de rechters: „Ziet toe wat gij doet, want niet voor de mens spreekt gij recht, maar voor Jehovah . . . Weest voorzichtig en handelt, want bij Jehovah, onze God, is geen onrechtvaardigheid, noch partijdigheid.” — 2 Kronieken 19:6, 7.
5 Honderden jaren voordien had de profeet Mozes de stammen van Israël gezegd: „Jehovah, uw God . . . [bejegent] niemand partijdig” (Deuteronomium 10:17). En in zijn brief aan de Romeinen vermaande Paulus: „Een benauwende angst zal er zijn voor elke mens die kwaad doet, eerst voor de Jood, jawel, maar dan ook voor de Griek . . . Want God trekt niemand voor.” — Romeinen 2:9-11, Het Nieuwe Testament in de taal van onze tijd.
6 Maar sommigen vragen wellicht: ’Hoe staat het dan met de Israëlieten? Waren zij niet Gods uitverkoren volk? Was hij niet partijdig ten gunste van hen? Zei Mozes niet tegen heel Israël: „Ú heeft Jehovah, uw God, uitgekozen om zijn volk te worden, een speciaal bezit, uit alle volken”?’ — Deuteronomium 7:6.
7. (a) Wat was het gevolg toen de joden de Messías verwierpen? (b) Wie kunnen thans schitterende zegeningen van God genieten, en hoe?
7 Neen, God was niet partijdig omdat hij de Israëlieten voor een speciaal doel gebruikte. Toen Jehovah een volk koos om via hen de Messías voort te brengen, nam hij daarvoor de afstammelingen van de getrouwe Hebreeuwse patriarchen. Maar toen de joden de Messías, Jezus Christus, verwierpen en hem ter dood lieten brengen, verloren zij Gods gunst. Op het moment is het echter zo dat personen van elk ras en elke natie die geloof oefenen in Jezus, schitterende zegeningen kunnen genieten en het vooruitzicht hebben op eeuwig leven (Johannes 3:16; 17:3). Dit bewijst toch wel dat er bij God geen partijdigheid is. Bovendien gebood Jehovah de Israëlieten ’de inwonende vreemdeling lief te hebben’ en ’hem niet slecht te behandelen’, ongeacht zijn ras of nationaliteit (Deuteronomium 10:19; Leviticus 19:33, 34). Onze liefdevolle Vader in de hemel is dus echt niet partijdig.
8. (a) Wat bewijst dat Jehovah Israël niet begunstigde? (b) Hoe werd Israël door Jehovah gebruikt?
8 Het is waar dat de Israëlieten speciale voorrechten genoten, maar zij hadden ook een zware verantwoordelijkheid. Zij stonden onder de verplichting Jehovah’s wetten te onderhouden, en degenen die deze wetten niet gehoorzaamden, kwamen onder een vloek (Deuteronomium 27:26). Ja, de Israëlieten moesten herhaaldelijk gestraft worden omdat zij Gods Wet niet gehoorzaamden. Zij werden dan ook niet voorgetrokken door Jehovah. In plaats daarvan gebruikte hij hen voor profetische beelden en om waarschuwende voorbeelden te verschaffen. Gelukkig bracht God via Israël de Verlosser, Jezus Christus, voort, tot zegen van de gehele mensheid. — Galaten 3:14; vergelijk Genesis 22:15-18.
Was Jezus partijdig?
9. (a) Hoe lijken Jehovah en Jezus op elkaar? (b) Welke vragen rijzen er betreffende Jezus?
9 Aangezien er bij Jehovah geen partijdigheid bestaat, zou Jezus dan partijdig kunnen zijn? Welnu, beschouw dit punt: Jezus heeft eens gezegd: „Ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden” (Johannes 5:30). Er bestaat een volmaakte eenheid tussen Jehovah en zijn geliefde Zoon, en Jezus doet in ieder opzicht de wil van zijn Vader. Ja, zij lijken zo sterk op elkaar in kijk en doelstelling dat Jezus kon zeggen: „Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien” (Johannes 14:9). Gedurende meer dan 33 jaar maakte Jezus mee hoe het was om werkelijk als mens op aarde te leven, en de bijbel onthult hoe hij medemensen behandelde. Hoe was zijn houding tegenover andere rassen? Was hij bevooroordeeld of partijdig? Was Jezus een racist?
10. (a) Wat antwoordde Jezus toen een Fenicische vrouw hem om hulp vroeg? (b) Gaf Jezus door heidenen aan te duiden als „hondjes”, blijk van vooroordeel? (c) Hoe overwon de vrouw de tegenwerping, en met welk resultaat?
10 Jezus bracht het grootste deel van zijn aardse leven onder joodse mensen door. Maar op een dag werd hij benaderd door een Fenicische vrouw, iemand uit de heidenen, die hem smeekte haar dochter te genezen. Jezus gaf ten antwoord: „Ik ben slechts tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden.” Desondanks smeekte de vrouw: „Heer, help mij!” Daarop voegde hij eraan toe: „Het is niet juist het brood van de kinderen te nemen en het hondjes voor te werpen.” Voor de joden waren honden onreine dieren. Toonde Jezus dus vooroordeel door heidenen aan te duiden als „hondjes”? Neen, want hij had juist melding gemaakt van zijn speciale opdracht van God om zorg te dragen voor ’de verloren schapen van Israël’. Door voor niet-joden het verkleinwoord „hondjes” te gebruiken en hen niet met wilde honden te vergelijken, verzachtte Jezus de vergelijking bovendien. Natuurlijk vormde hetgeen hij zei, een toets voor de vrouw. Nederig maar wel vastbesloten deze tegenwerping te overwinnen, antwoordde zij tactvol: „Jawel, Heer, maar de hondjes eten toch ook van de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.” Onder de indruk van het geloof van de vrouw genas Jezus haar dochter onmiddellijk. — Matthéüs 15:22-28.
11. Welke houding hadden joden en Samaritanen ten opzichte van elkaar, zoals wordt geïllustreerd door een voorval waarbij Jezus betrokken was?
11 Beschouw ook Jezus’ ontmoetingen met zekere Samaritanen. Er bestond tussen joden en Samaritanen een diepgewortelde vijandschap. Bij één gelegenheid zond Jezus boodschappers om in een zeker Samaritaans dorp voorbereidingen voor hem te treffen. Maar die Samaritanen ’ontvingen hem niet, omdat hij zijn aangezicht erop gericht had naar Jeruzalem te gaan’. Jakobus en Johannes waren hierover zo onthutst dat zij vuur van de hemel wilden neerroepen om hen te verderven. Jezus bestrafte hen echter en allen gingen naar een ander dorp. — Lukas 9:51-56.
12. Waarom was een zekere Samaritaanse vrouw verrast over Jezus’ verzoek?
12 Deelde Jezus het gevoel van vijandschap dat tussen joden en Samaritanen bestond? Welnu, merk op wat er bij een andere gelegenheid gebeurde. Jezus en zijn discipelen waren op weg van Judéa naar Galiléa en moesten daarvoor door Samária heen. Vermoeid van de reis ging Jezus naast de Jakobsbron zitten om te rusten terwijl zijn discipelen naar de stad Sichar gingen om voedsel te kopen. Ondertussen kwam een Samaritaanse vrouw water putten. Nu had Jezus zelf bij een andere gelegenheid de Samaritanen ingedeeld als personen „van een ander ras” (Lukas 17:16-18, The Kingdom Interlinear Translation of the Greek Scriptures). Maar hij zei tot haar: „Geef mij te drinken.” Aangezien joden geen betrekkingen onderhielden met Samaritanen, antwoordde de verbaasde vrouw: „Hoe kunt gij, ofschoon gij een jood zijt, te drinken vragen aan mij, terwijl ik een Samaritaanse vrouw ben?” — Johannes 4:1-9.
13. (a) Hoe antwoordde Jezus op de tegenwerping van de Samaritaanse, en wat was haar reactie? (b) Wat was het uiteindelijke resultaat?
13 Maar Jezus negeerde de tegenwerping van de vrouw. In plaats daarvan greep hij de gelegenheid aan om haar een getuigenis te geven, waarbij hij zelfs toegaf de Messías te zijn! (Johannes 4:10-26) De verbijsterde vrouw liet haar waterkruik bij de bron staan, rende terug naar de stad en begon anderen te vertellen wat er gebeurd was. Hoewel zij immoreel had geleefd, onthulde zij haar belangstelling voor geestelijke zaken door te zeggen: „Zou dit niet misschien de Christus zijn?” Wat was het uiteindelijke resultaat? Velen van de plaatselijke bevolking stelden geloof in Jezus vanwege het voortreffelijke getuigenis dat de vrouw had gegeven (Johannes 4:27-42). Het is interessant dat de congregationalistische theoloog Thomas O. Figart in zijn boek A Biblical Perspective on the Race Problem (Een bijbelse kijk op het rassenvraagstuk) de volgende opmerking maakte: „Als onze Heer het belangrijk genoeg vond een onjuiste raciale traditie met een minzaam gebaar terzijde te schuiven, dienen wij ervoor op te passen dat wij niet meegesleurd worden in de hedendaagse stroom van racisme.”
14. Welk bewijs van Jehovah’s onpartijdigheid werd er gegeven tijdens de bediening van Filippus de evangelieprediker?
14 De onpartijdigheid van Jehovah God maakte het mogelijk dat mensen van allerlei rassen joodse proselieten werden. Beschouw ook wat er negentien eeuwen geleden op de woestijnweg tussen Jeruzalem en Gaza gebeurde. Een man met een zwarte huidkleur in dienst van de koningin van Ethiopië reed in zijn wagen en las onderwijl de profetie van Jesaja. Deze beambte was een besneden proseliet, want „hij was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden”. Jehovah’s engel verscheen aan de joodse evangelieprediker Filippus en zei tot hem: „Ga erheen en voeg u bij deze wagen.” Zei Filippus: „O nee! Het is een man van een ander ras”? Beslist niet! Filippus nam met graagte de uitnodiging van de Ethiopiër aan om in te stappen en bij hem te komen zitten en hem een uitleg te geven van Jesaja’s profetie omtrent Jezus Christus! Toen zij bij een water kwamen, vroeg de Ethiopiër: „Wat belet mij gedoopt te worden?” Aangezien er niets was dat een beletsel vormde, was Filippus graag bereid de Ethiopiër te dopen, en Jehovah aanvaardde die gelukkige man als een gezalfde volgeling van Zijn onpartijdige Zoon, Jezus Christus (Handelingen 8:26-39). Maar er werd spoedig een verder bewijs van goddelijke onpartijdigheid gegeven.
Een grote verandering
15. Welke verandering vond er na Jezus’ dood plaats, en hoe legt Paulus dit uit?
15 De dood van Christus maakte geen eind aan raciaal vooroordeel in de wereld. Maar door middel van die offerandelijke dood veranderde God wel de relatie tussen Jezus’ joodse discipelen en zijn heidense volgelingen. De apostel Paulus wees hierop toen hij aan heidense christenen in Éfeze schreef en zei: „Blijft er daarom aan denken dat gij vroeger met betrekking tot het vlees mensen uit de natiën geweest zijt; . . . dat gij in die tijd zonder Christus waart, vervreemd van de staat Israël en vreemden met betrekking tot de verbonden der belofte, en gij hadt geen hoop en waart zonder God in de wereld. Maar nu zijt gij die eens veraf waart, in eendracht met Christus Jezus dichtbij gekomen, door het bloed van de Christus. Want hij is onze vrede, hij die de twee groepen één heeft gemaakt en de tussenmuur, die hen scheidde, heeft vernietigd.” Die ’muur’, dat symbool van scheiding, was de regeling van het Wetsverbond, die als een afscheiding tussen joden en heidenen functioneerde. Ze werd uit de weg geruimd op basis van Christus’ dood, opdat door bemiddeling van hem zowel joden als heidenen „door één geest de toegang tot de Vader” zouden hebben. — Efeziërs 2:11-18.
16. (a) Waarom had Petrus de sleutels van het Koninkrijk gekregen? (b) Hoeveel sleutels waren er, en wat vloeide uit het gebruik ervan voort?
16 Bovendien had de apostel Petrus „de sleutels van het koninkrijk der hemelen” gekregen opdat mensen van elk ras kennis konden verkrijgen omtrent Gods voornemens, door heilige geest „wedergeboren” konden worden en geestelijke erfgenamen met Christus konden worden (Matthéüs 16:19; Johannes 3:1-8). Petrus gebruikte drie symbolische sleutels. De eerste was voor de joden, de tweede voor de Samaritanen en de derde voor de heidenen (Handelingen 2:14-42; 8:14-17; 10:24-28, 42-48). Zo opende de onpartijdige God, Jehovah, voor uitverkorenen uit alle rassen het voorrecht Jezus’ geestelijke broeders en medeërfgenamen van het Koninkrijk te zijn. — Romeinen 8:16, 17; 1 Petrus 2:9, 10.
17. (a) Welk ongewone visioen kreeg Petrus, en waarom? (b) Naar wiens huis brachten zekere mannen Petrus, en wie wachtten daar op hem? (c) Waaraan herinnerde Petrus die heidenen, en wat had God hem nochtans duidelijk onderwezen?
17 Ten einde Petrus erop voor te bereiden de derde sleutel — die voor de heidenen — te gebruiken, werd hem een ongewoon visioen van onreine dieren gegeven en werd hem gezegd: „Sta op, Petrus, slacht en eet!” De les was: „De dingen die God heeft gereinigd, moogt gij niet langer verontreinigd noemen” (Handelingen 10:9-16). Petrus verkeerde in grote verlegenheid aangaande de betekenis van het visioen. Maar spoedig arriveerden er drie mannen die waren gezonden om hem naar het huis van Cornelius te brengen, een Romeins legeroverste die in Cesarea gestationeerd was. Aangezien zich in die stad het belangrijkste hoofdkwartier van Romeinse troepen in Judéa bevond, was het voor Cornelius een heel natuurlijke zaak om daar te wonen. En daar wachtte dus in een volslagen heidense omgeving Cornelius, samen met familieleden en intieme vrienden, op Petrus. De apostel herinnerde hem eraan: „Gij weet zeer goed dat het voor een jood ongeoorloofd is zich bij iemand van een ander ras aan te sluiten of hem te naderen; nochtans heeft God mij getoond dat ik geen mens verontreinigd of onrein mag noemen. Daarom ben ik, toen er om mij werd gezonden, ook werkelijk zonder bezwaar gekomen.” — Handelingen 10:17-29.
18. (a) Welke gewichtige bekendmaking had Petrus voor Cornelius en zijn gasten? (b) Welke opzienbarende gebeurtenis vond er plaats na Petrus’ getuigenis omtrent Jezus? (c) Wat werd er toen in verband met die gelovige heidenen gedaan?
18 Nadat Cornelius had uitgelegd hoe God de aangelegenheden had bestuurd, zei Petrus: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem” (Handelingen 10:30-35). Toen, terwijl de apostel nog voortging een getuigenis omtrent Jezus Christus te geven, gebeurde er iets opzienbarends! „Terwijl Petrus nog over deze zaken sprak, viel de heilige geest op allen die het woord hoorden.” Petrus’ joodse metgezellen „stonden verbaasd, omdat de vrije gave van de heilige geest ook op mensen uit de natiën werd uitgestort. Want zij hoorden hen in talen spreken en God grootmaken.” Petrus antwoordde: „Kan iemand water verbieden, zodat dezen, die evenals wij de heilige geest hebben ontvangen, niet gedoopt zouden worden?” Wie zou daar bezwaar tegen kunnen maken, aangezien de heilige geest van de onpartijdige God des hemels was uitgestort op die gelovige heidenen? Daarom gebood Petrus dat zij „in de naam van Jezus Christus gedoopt zouden worden”. — Handelingen 10:36-48.
„Uit elke natie”
19. Waarom neemt raciale vijandschap toe, en in welke mate?
19 Wij bevinden ons nu in „de laatste dagen”, en „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen” vormen momenteel een onontkoombare realiteit. Een van de problemen is dat de mensen zichzelf liefhebben, dat zij aanmatigend zijn, hoogmoedig, zonder natuurlijke genegenheid, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, zonder zelfbeheersing, heftig en opgeblazen van trots (2 Timótheüs 3:1-5). Met zo’n sociaal klimaat mag het ons niet verbazen dat raciale vijandschap en conflicten over de hele wereld toenemen. In veel landen verachten mensen van verschillende rassen of huidkleur elkaar of koesteren zelfs haat jegens elkaar. In sommige landen is het werkelijk tot vechten gekomen en zijn er zelfs afschuwelijke wreedheden begaan. Zelfs in zogeheten verlichte gemeenschappen hebben veel mensen er moeite mee raciale vooroordelen te overwinnen. En deze „ziekte” schijnt zich te verbreiden tot in gebieden waar men dat het minst zou verwachten, zoals eilanden in verre zeeën die eens een welhaast idyllische vrede genoten.
20. (a) Welk geïnspireerde visioen zag Johannes? (b) In welke mate gaat dit profetische visioen in vervulling? (c) Welke moeilijkheid hebben sommigen nog steeds niet helemaal overwonnen, en waar moeten zij de oplossing zoeken?
20 Ondanks het gebrek aan raciale harmonie in verscheidene delen van de wereld heeft de onpartijdige God, Jehovah, echter voorzegd dat oprechte mensen van alle rassen en natiën in een opmerkelijke internationale eenheid bijeengebracht zouden worden. Door goddelijke inspiratie zag de apostel Johannes „een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam” en loofden Jehovah (Openbaring 7:9, WV). Deze profetie gaat reeds in vervulling. Momenteel genieten in 210 landen meer dan 3.300.000 getuigen van Jehovah uit alle natiën en rassen eenheid en raciale harmonie. Maar zij zijn nog steeds onvolmaakt. Zelfs sommigen van hen hebben er moeite mee raciaal vooroordeel volledig te overwinnen, hoewel zij zich dat misschien niet bewust zijn. Hoe kan dit probleem overwonnen worden? Wij zullen deze kwestie bespreken in het volgende artikel en zullen ons daarvoor baseren op nuttige raad uit het geïnspireerde Woord van de onpartijdige God, Jehovah.
Wat zou u antwoorden?
◻ Waarom zou u zeggen dat Jehovah niet partijdig was door de Israëlieten te gebruiken?
◻ Welk bewijs is er dat Jezus Christus geen raciaal vooroordeel had of partijdig was?
◻ Hoe werd Petrus geholpen in te zien dat ’God niet partijdig is’?
◻ Welke profetie die op eenheid wijst, gaat thans in vervulling ondanks het gebrek aan raciale harmonie in de wereld?
[Illustratie op blz. 10]
De apostel Paulus vertelde de Atheners dat God ’uit één mens alle rassen heeft doen voortkomen’
[Illustratie op blz. 12]
Omdat Jezus niet partijdig was, gaf hij getuigenis aan de Samaritaanse vrouw bij de Jakobsbron in de nabijheid van Sichar