HOOFDSTUK 119
Jezus: De weg, de waarheid, het leven
JEZUS GAAT WEG OM EEN PLAATS IN ORDE TE MAKEN
HIJ BELOOFT ZIJN VOLGELINGEN EEN HELPER
DE VADER IS GROTER DAN JEZUS
Jezus en zijn apostelen zijn nog steeds in de kamer waar hij zojuist het Avondmaal heeft ingesteld. Hij moedigt ze aan met de woorden: ‘Wees niet ongerust. Vertrouw op God en vertrouw ook op mij’ (Johannes 13:36; 14:1).
Hij legt de getrouwe apostelen uit waarom ze zich geen zorgen hoeven te maken over zijn komende vertrek: ‘In het huis van mijn Vader zijn veel woningen. (...) Als ik wegga en een plaats voor jullie in orde maak, zal ik terugkomen en jullie met me meenemen, zodat ook jullie kunnen zijn waar ik ben.’ De apostelen begrijpen echter niet dat Jezus het heeft over de hemel. Thomas vraagt: ‘Heer, we weten niet waar je naartoe gaat. Hoe kunnen we dan de weg weten?’ — Johannes 14:2-5.
‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven’, antwoordt Jezus. Alleen degenen die Jezus en zijn leringen aanvaarden en die zijn voorbeeld navolgen, kunnen het huis van zijn Vader, de hemel, binnengaan. Jezus zegt: ‘Alleen via mij kun je bij de Vader komen’ (Johannes 14:6).
Filippus luistert aandachtig en vraagt: ‘Heer, laat ons de Vader zien, dan zijn we tevreden.’ Het lijkt erop dat hij graag iets van God zou willen zien, zoiets als Mozes, Elia en Jesaja in hun visioenen te zien kregen. Maar de apostelen hebben iets beters dan zulke visioenen. Dat benadrukt Jezus als hij zegt: ‘Zelfs nu ik al zo lang bij jullie ben, heb je me nog niet leren kennen, Filippus? Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien.’ Jezus weerspiegelt de persoonlijkheid van zijn Vader volmaakt. Dus wie met Jezus omgaat en ziet hoe hij is, ziet als het ware de Vader. De Zoon is natuurlijk wel ondergeschikt aan de Vader, zoals Jezus zelf naar voren brengt: ‘De dingen die ik tegen jullie zeg, spreek ik niet uit mezelf’ (Johannes 14:8-10). De apostelen zien duidelijk dat Jezus alle eer voor zijn leringen aan zijn Vader geeft.
Jezus’ apostelen hebben hem wonderen zien verrichten en hem het goede nieuws over het Koninkrijk van God horen bekendmaken. Nu zegt hij tegen ze: ‘Wie in mij gelooft, zal ook de dingen doen die ik doe; en hij zal nog grotere dingen doen’ (Johannes 14:12). Jezus bedoelt niet dat zijn volgelingen grotere wonderen zullen verrichten dan hij. Nee, hij bedoelt dat ze hun werk zullen doen gedurende een veel langere periode, in een veel groter gebied en onder veel meer mensen.
Als Jezus weggaat zal hij zijn discipelen niet in de steek laten, want hij belooft: ‘Als je iets in mijn naam vraagt, zal ik het doen.’ En hij voegt eraan toe: ‘Ik zal de Vader een verzoek doen en hij zal jullie een andere helper geven om voor altijd bij jullie te zijn: de geest van de waarheid’ (Johannes 14:14, 16, 17). Hij belooft dat ze de heilige geest zullen ontvangen, de ‘andere helper’. Dat gebeurt met Pinksteren.
Jezus zegt: ‘Nog een korte tijd en de wereld zal mij niet meer zien, maar jullie zullen mij wel zien, want ik leef en jullie zullen leven’ (Johannes 14:19). Na zijn opstanding zal Jezus in een menselijke gedaante aan ze verschijnen. Bovendien zullen ze hem zien wanneer hij ze ten slotte uit de dood opwekt om met hem in de hemel te zijn.
Dan vermeldt Jezus een eenvoudige waarheid: ‘Wie mijn geboden kent en ze naleeft, die houdt van mij. En als iemand van mij houdt, zal mijn Vader van hem houden. Ook ik zal van hem houden en ik zal me duidelijk aan hem laten zien.’ Judas, die ook Thaddeüs wordt genoemd, vraagt: ‘Heer, hoe komt het dat je je wel aan ons duidelijk wilt laten zien en niet aan de wereld?’ Jezus antwoordt: ‘Als iemand van mij houdt, zal hij mijn woord naleven en mijn Vader zal van hem houden. (...) Wie niet van mij houdt, leeft mijn woorden niet na’ (Johannes 14:21-24). In tegenstelling tot zijn volgelingen erkent de wereld Jezus niet als de weg, de waarheid en het leven.
Jezus heeft zijn discipelen veel geleerd. Maar hoe zullen ze dat allemaal onthouden nu hij weggaat? Jezus legt uit: ‘De helper, de heilige geest, die de Vader in mijn naam zal sturen, zal jullie alles leren en zal jullie alles in herinnering brengen wat ik jullie heb verteld.’ Dit zal de apostelen geruststellen, want ze hebben gezien hoe krachtig de heilige geest is. Jezus voegt eraan toe: ‘Vrede laat ik bij jullie achter, mijn vrede geef ik jullie. (...) Maak je niet ongerust en wees niet bang’ (Johannes 14:26, 27). Jezus’ discipelen kunnen dus gerust zijn — zijn Vader zal ze leiden en beschermen.
Al heel binnenkort zal er een duidelijk bewijs worden geleverd van Gods beschermende kracht. Jezus zegt: ‘De heerser van de wereld komt eraan, en hij heeft geen vat op mij’ (Johannes 14:30). Het is de Duivel gelukt om Judas in zijn macht te krijgen. Maar Jezus heeft geen zonde of zwakke plek waar Satan gebruik van kan maken om hem tegen God op te zetten. Ook zal het de Duivel niet lukken om Jezus gevangen te houden in de dood. Waarom niet? Jezus verklaart: ‘Ik doe precies wat de Vader me heeft opgedragen.’ Hij weet zeker dat zijn Vader hem uit de dood zal opwekken (Johannes 14:31).