Wie zullen een opstanding krijgen?
„Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen.” — JOHANNES 5:28, 29.
1. Welke bijzondere verklaring hoorde Mozes bij het brandende doornbos, en wie haalde die woorden later aan?
RUIM 3500 jaar geleden gebeurde er iets heel vreemds. Mozes hoedde de schapen van de patriarch Jethro. Bij de berg Horeb verscheen midden in een doornbos in een vuurvlam Jehovah’s engel aan Mozes. „Terwijl hij bleef kijken, zie, daar stond het doornbos door het vuur in brand en toch werd het doornbos niet verteerd”, zegt het verslag in Exodus. Toen klonk er een stem uit het doornbos, die hem liet weten: „Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob” (Exodus 3:1-6). Later, in de eerste eeuw G.T., werden die woorden aangehaald door niemand minder dan Gods eigen Zoon, Jezus.
2, 3. (a) Welk vooruitzicht hebben Abraham, Isaäk en Jakob? (b) Welke vragen rijzen er?
2 Jezus was op dat moment in gesprek met enkele Sadduceeën, die niet in de opstanding geloofden. Jezus verklaarde: „Dat de doden worden opgewekt, heeft zelfs Mozes onthuld in het bericht over het doornbos, wanneer hij Jehovah ’de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’ noemt. Hij is geen God van de doden, maar van de levenden, want voor hem leven zij allen” (Lukas 20:27, 37, 38). Met deze woorden bevestigde Jezus dat vanuit Gods standpunt bezien de lang geleden gestorven Abraham, Isaäk en Jakob voortleefden in Gods herinnering. Net als Job wachten ze op het einde van hun „dwangarbeid”, hun doodsslaap (Job 14:14). In Gods nieuwe wereld zullen ze een opstanding krijgen.
3 Hoe staat het echter met de miljarden anderen die in de loop van de geschiedenis gestorven zijn? Zullen ook zij een opstanding ontvangen? Voor een bevredigend antwoord op die vraag moeten we eerst aan de hand van Gods Woord vaststellen waar mensen bij de dood heen gaan.
Waar zijn de doden?
4. (a) Waar gaan mensen bij hun dood heen? (b) Wat is Sjeool?
4 De bijbel verklaart dat de doden „zich van helemaal niets bewust” zijn. Na de dood is er geen sprake van pijniging in een hellevuur of van een kwellend wachten in het voorgeborchte, maar gewoon van een terugkeer tot stof. Daarom geeft Gods Woord de levenden de raad: „Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat” (Prediker 9:5, 10; Genesis 3:19). „Sjeool” is voor velen een onbekende term. Het is een Hebreeuws woord waarvan de oorsprong onzeker is. Veel godsdiensten leren dat de doden nog leven, maar zoals het geïnspireerde Woord van God laat zien, zijn zij die zich in Sjeool bevinden dood, zonder enig bewustzijn. Sjeool is het gemeenschappelijke graf van de mensheid.
5, 6. Waar ging Jakob bij zijn dood heen, en bij wie kwam hij daar te rusten?
5 In de bijbel komen we het woord „Sjeool” voor het eerst tegen in Genesis 37:35. De patriarch Jakob weigerde zich na het ogenschijnlijke verlies van zijn beminde zoon Jozef te laten troosten; hij zei: „Rouwend zal ik naar mijn zoon in Sjeool afdalen!” Omdat Jakob geloofde dat zijn zoon dood was, wilde hij sterven en in Sjeool zijn. Later wilden negen van Jakobs oudere kinderen zijn jongste zoon, Benjamin, meenemen naar Egypte, waar ze hulp zochten in verband met de hongersnood. Maar Jakob weigerde hem mee te laten gaan; hij zei: „Mijn zoon zal niet met ulieden afdalen, want zijn broer is dood en hij is alleen overgebleven. Indien hem een dodelijk ongeluk overkomt op de weg die gij zoudt gaan, dan zoudt gij stellig mijn grijze haren met droefheid in Sjeool doen neerdalen” (Genesis 42:36, 38). Deze twee verwijzingen brengen Sjeool in verband met de dood, niet met een soort hiernamaals.
6 Het verslag in Genesis onthult dat Jozef in Egypte de voedselbeheerder was geworden. Bijgevolg kon Jakob daarheen reizen voor een blijde hereniging met Jozef. Daarna bleef Jakob in dat land wonen tot zijn dood op de zeer hoge leeftijd van 147 jaar. Overeenkomstig de wens die hij op zijn sterfbed uitsprak, brachten zijn zoons zijn stoffelijk overschot over naar de grot van Machpela in het land Kanaän en begroeven hem daar (Genesis 47:28; 49:29-31; 50:12, 13). Zo kwam Jakob te rusten bij Isaäk, zijn vader, en Abraham, zijn grootvader.
’Tot hun voorvaders vergaderd’
7, 8. (a) Waar is Abraham bij zijn dood heen gegaan? Leg dat uit. (b) Waaruit blijkt dat anderen bij hun dood in Sjeool terecht zijn gekomen?
7 Toen Jehovah zijn verbond met Abraham bekrachtigde en beloofde dat zijn zaad talrijk zou worden, had hij al te kennen gegeven wat er met Abraham zou gebeuren. „Wat u betreft,” had Jehovah gezegd, „gij zult in vrede tot uw voorvaders gaan; gij zult in een gezegende ouderdom worden begraven” (Genesis 15:15). En zo gebeurde het. Genesis 25:8 verklaart: „Toen blies Abraham de laatste adem uit en stierf in een gezegende ouderdom, oud en voldaan, en hij werd tot zijn volk vergaderd.” Uit wie bestond dat volk? In Genesis 11:10-26 vinden we een opsomming van zijn voorouders die helemaal teruggaat tot op Noachs zoon Sem. Tot deze personen die al in Sjeool sliepen, werd Abraham dus bij zijn dood vergaderd.
8 De uitdrukking „tot zijn volk vergaderd” komt vaak in de Hebreeuwse Geschriften voor. Het is dan ook logisch te concluderen dat Abrahams zoon Ismaël en Mozes’ broer, Aäron, beiden bij hun dood naar Sjeool zijn gegaan in afwachting van een opstanding (Genesis 25:17; Numeri 20:23-29). Mozes is dan dus eveneens naar Sjeool gegaan, hoewel niemand wist waar zijn graf was (Numeri 27:13; Deuteronomium 34:5, 6). Ook Jozua, die Mozes opvolgde als leider van Israël, is bij zijn dood in Sjeool afgedaald, evenals zijn hele generatie. — Rechters 2:8-10.
9. (a) Hoe laat de bijbel zien dat het Hebreeuwse woord „Sjeool” en het Griekse woord „Hades” op dezelfde plaats betrekking hebben? (b) Welk vooruitzicht hebben degenen die zich in Sjeool of Hades bevinden?
9 Eeuwen later werd David koning van de twaalf stammen van Israël. Bij zijn dood „legde David zich neer bij zijn voorvaders” (1 Koningen 2:10). Was hij ook in Sjeool? Interessant is dat de apostel Petrus op de pinksterdag van 33 G.T. over Davids dood sprak en Psalm 16:10 citeerde: „Gij zult mijn ziel in Sjeool niet verlaten.” Na gezegd te hebben dat David zich nog in zijn graf bevond, bracht Petrus die woorden op Jezus van toepassing en gaf te kennen dat David „voorzag . . . en sprak . . . over de opstanding van de Christus, dat hij niet werd verlaten in Hades en dat zijn vlees het verderf niet heeft gezien. Deze Jezus is door God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn” (Handelingen 2:29-32). Petrus gebruikte hier het woord „Hades”, het Griekse equivalent van het Hebreeuwse woord „Sjeool”. Degenen van wie gezegd wordt dat ze in Hades zijn, verkeren dus in dezelfde situatie als degenen van wie gezegd wordt dat ze zich in Sjeool bevinden. Ze slapen, in afwachting van een opstanding.
Zijn er onrechtvaardigen in Sjeool?
10, 11. Waarom kunnen we zeggen dat heel wat onrechtvaardigen bij hun dood naar Sjeool of Hades gaan?
10 Nadat Mozes de natie Israël uit Egypte had geleid, brak er in de wildernis een opstand uit. Mozes zei het volk zich af te zonderen van de leiders van de opstand, Korach, Dathan en Abiram. Ze zouden een gewelddadige dood sterven. Mozes legde uit: „Indien deze personen zullen sterven overeenkomstig de dood van alle mensen en zij met de straf van alle mensen gestraft zullen worden, dan is het niet Jehovah die mij gezonden heeft. Maar indien het iets geschapens is wat Jehovah zal scheppen, en de grond zijn mond moet openen en hen moet verzwelgen met alles wat hun toebehoort, en zij levend in Sjeool moeten afdalen, dan zult gij zeker weten dat deze mannen Jehovah met minachting bejegend hebben” (Numeri 16:29, 30). Of het nu was doordat de aarde zich opende en hen verzwolg, of doordat ze door vuur verteerd werden zoals in het geval van Korach en de 250 levieten die zich bij hem aangesloten hadden, al die opstandelingen belandden in Sjeool of Hades. — Numeri 26:10.
11 Simeï, die kwaad had afgesmeekt over koning David, werd gevonnist door Davids opvolger, Salomo. „Laat hem niet ongestraft,” had David geboden, „want gij zijt een wijs man en gij weet heel goed wat gij met hem dient te doen, en gij moet zijn grijze haren met bloed in Sjeool doen neerdalen.” Salomo liet Benaja het vonnis voltrekken (1 Koningen 2:8, 9, 44-46). Nog iemand die door Benaja met het zwaard werd terechtgesteld, was Israëls voormalige legeraanvoerder Joab. Zijn grijze haren ’daalden niet in vrede in Sjeool af’ (1 Koningen 2:5, 6, 28-34). Beide voorbeelden getuigen van de waarheidsgetrouwheid van Davids geïnspireerde lied: „De goddelozen zullen omkeren naar Sjeool, ja, alle natiën die God vergeten.” — Psalm 9:17.
12. Wie was Achitofel, en waar ging hij bij zijn dood heen?
12 Achitofel was de persoonlijke raadsman van David. Zijn raad werd beschouwd als van Jehovah zelf afkomstig (2 Samuël 16:23). Helaas werd deze vertrouwde dienaar een verrader en nam hij deel aan een staatsgreep onder leiding van Davids zoon Absalom. Klaarblijkelijk zinspeelde David op dat verraad toen hij schreef: „Het was niet een vijand die mij ging smaden; anders zou ik het kunnen verdragen. Het was geen intense hater van mij die een groot air tegen mij aannam; anders kon ik mij voor hem verbergen.” David vervolgde: „Dat er verwoestingen over hen komen! Laat hen levend in Sjeool neerdalen; want tijdens hun inwonende vreemdelingschap zijn er slechte dingen in hun binnenste geweest” (Psalm 55:12-15). Achitofel en zijn medestanders gingen bij hun dood naar Sjeool.
Wie bevinden zich in Gehenna?
13. Waarom wordt Judas „de zoon der vernietiging” genoemd?
13 Vergelijk Davids situatie eens met die van de Grotere David, Jezus. Een van Christus’ twaalf apostelen, Judas Iskariot, werd net als Achitofel een verrader. Judas’ verraad was veel ernstiger dan dat van Achitofel. Judas keerde zich tegen Gods eniggeboren Zoon. In een gebed aan het einde van zijn aardse bediening berichtte Gods Zoon over zijn volgelingen: „Toen ik bij hen was, waakte ik steeds over hen ter wille van uw naam, die gij mij hebt gegeven; en ik heb hen bewaard, en niet één van hen is vernietigd, behalve de zoon der vernietiging, opdat de schriftplaats vervuld zou worden” (Johannes 17:12). Door Judas hier „de zoon der vernietiging” te noemen, gaf Jezus te kennen dat er voor Judas toen hij stierf geen hoop op een terugkeer was. Hij leefde niet in Gods herinnering voort. Hij ging niet naar Sjeool maar naar Gehenna. Wat is Gehenna?
14. Wat wordt door Gehenna afgebeeld?
14 Jezus veroordeelde de religieuze leiders uit zijn tijd omdat ze al hun discipelen tot „een voorwerp voor Gehenna” maakten (Mattheüs 23:15). In die tijd waren mensen bekend met het Dal van Hinnom, een gebied dat gebruikt werd als een vuilstortplaats waar de lijken werden gedeponeerd van terechtgestelde misdadigers die geen fatsoenlijke begrafenis waardig werden geacht. Jezus zelf had in zijn Bergrede al melding gemaakt van Gehenna (Mattheüs 5:29, 30). De symbolische betekenis ervan was duidelijk voor zijn toehoorders. Gehenna was een symbool van totale vernietiging zonder hoop op een opstanding. Zijn er afgezien van Judas Iskariot uit Jezus’ tijd nog anderen bij hun dood naar Gehenna gegaan in plaats van naar Sjeool of Hades?
15, 16. Wie zijn bij hun dood naar Gehenna gegaan, en waarom zijn ze daarheen gegaan?
15 De eerste mensen, Adam en Eva, werden volmaakt geschapen. Hun zondeval was opzettelijk. Ze hadden de keuze tussen eeuwig leven en de dood. Ze waren God ongehoorzaam en kozen de kant van Satan. Toen ze stierven, hadden ze niet het vooruitzicht voordeel te trekken van Christus’ loskoopoffer. In plaats daarvan gingen ze naar Gehenna.
16 Adams eerstgeboren zoon, Kaïn, vermoordde zijn broer Abel en leefde daarna als vluchteling. De apostel Johannes beschreef Kaïn als iemand „die uit de goddeloze voortsproot” (1 Johannes 3:12). Het is redelijk te concluderen dat hij net als zijn ouders naar Gehenna ging toen hij stierf (Mattheüs 23:33, 35). Wat een contrast met de situatie van de rechtvaardige Abel! „Door geloof heeft Abel een slachtoffer van grotere waarde aan God gebracht dan Kaïn, door welk geloof er getuigenis omtrent hem werd afgelegd dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis aflegde betreffende zijn gaven”, legde Paulus uit, en hij voegde eraan toe: „en hierdoor spreekt hij nog, alhoewel hij gestorven is” (Hebreeën 11:4). Abel bevindt zich momenteel dus in Sjeool, in afwachting van een opstanding.
Een „eerste” en een „betere” opstanding
17. (a) Wie gaan er in deze „tijd van het einde” naar Sjeool? (b) Wat zijn de vooruitzichten voor degenen die in Sjeool zijn en voor hen die zich in Gehenna bevinden?
17 Velen die dit lezen, zullen benieuwd zijn naar de situatie van degenen die in deze „tijd van het einde” sterven (Daniël 8:19). Openbaring hoofdstuk 6 beschrijft de rit van vier ruiters in die tijd. Interessant is dat de laatste van hen de naam Dood draagt en dat hij wordt gevolgd door Hades. Velen die een vroegtijdige dood sterven door de activiteiten van de voorafgaande ruiters belanden dus in Hades, waar ze wachten op een opstanding in Gods nieuwe wereld (Openbaring 6:8). Wat zijn dan de vooruitzichten voor degenen die in Sjeool (Hades) zijn en voor hen die zich in Gehenna bevinden? Eenvoudig gezegd: een opstanding voor de eersten; eeuwige vernietiging, niet-bestaan, voor de laatsten.
18. Welk vooruitzicht biedt „de eerste opstanding”?
18 De apostel Johannes schreef: „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaar met hem als koningen regeren.” Zij die met Christus zullen regeren, hebben deel aan „de eerste opstanding”, maar welke hoop is er voor de rest van de mensheid? — Openbaring 20:6.
19. In welke zin krijgen sommigen „een betere opstanding”?
19 Vanaf de dagen van Gods dienstknechten Elia en Elisa zijn er mensen door het wonder van de opstanding weer tot leven gebracht. „Vrouwen ontvingen hun doden door opstanding”, vertelde Paulus, „maar andere mannen werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs wilden aanvaarden, opdat zij tot een betere opstanding mochten geraken.” Deze mensen die getrouw hun rechtschapenheid bewaarden, zagen niet uit naar een opstanding die hun leven met slechts enkele jaren zou verlengen, waarna de dood zou volgen, maar naar een opstanding met het vooruitzicht op eeuwig leven! Dat zal beslist „een betere opstanding” zijn. — Hebreeën 11:35.
20. Wat wordt in het volgende artikel besproken?
20 Als we in getrouwheid sterven voordat Jehovah een eind maakt aan dit goddeloze stelsel, hebben we de zekere hoop op „een betere opstanding”, beter in de zin dat het een opstanding is met eeuwig leven in het vooruitzicht. Jezus beloofde: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen” (Johannes 5:28, 29). In ons volgende artikel wordt verder ingegaan op het doel van de opstanding. Het zal duidelijk maken hoe de opstandingshoop ons sterkt, zodat we onze rechtschapenheid kunnen bewaren, en ons helpt aan de geest van zelfopoffering te werken.
Hoe was het ook weer?
• Waarom wordt Jehovah aangeduid als de God „van de levenden”?
• In welke toestand verkeren degenen die in Sjeool zijn?
• Wat zijn de vooruitzichten voor hen die zich in Gehenna bevinden?
• In welke zin krijgen sommigen „een betere opstanding”?
[Illustratie op blz. 15]
Degenen die naar Sjeool gaan, komen net als Abraham in aanmerking voor een opstanding
[Illustraties op blz. 16]
Waarom zijn Adam en Eva, Kaïn en Judas Iskariot naar Gehenna gegaan?