Heeft de vroege kerk onderwezen dat God een Drieëenheid is?
Deel 2 — Hebben de Apostolische Vaders de Drieëenheidsleer onderwezen?
In De Wachttoren van 1 november 1991, Deel 1 van deze serie, is de vraag besproken of Jezus en zijn discipelen de Drieëenheidsleer hebben onderwezen — het denkbeeld dat de Vader, de Zoon en de heilige geest drie gelijke personen waren maar toch één God. De bijbel, geschiedschrijvers en zelfs theologen leggen er duidelijk getuigenis van af dat zij die leer niet hebben onderwezen. Wat valt er dan te zeggen over kerkleiders die kort na hen kwamen — hebben zij een Drieëenheid onderwezen?
„APOSTOLISCHE VADERS” is de aanduiding die gebruikt wordt voor kerkvaders die aan het einde van de eerste en het begin van de tweede eeuw van onze gewone tijdrekening over het christendom hebben geschreven. Enkelen van hen waren Clemens van Rome, Ignatius, Polycarpus, Hermas en Papias.
Naar verluidt waren zij tijdgenoten van sommige van de apostelen. Bijgevolg moeten zij bekend zijn geweest met apostolische leringen. Betreffende datgene wat deze mannen hebben geschreven, zegt The New Encyclopædia Britannica:
„Over het geheel genomen hebben de geschriften van de Apostolische Vaders meer geschiedkundige waarde dan welke andere christelijke literatuur buiten het Nieuwe Testament maar ook.”1
Indien de apostelen de Drieëenheidsleer hebben onderwezen, dan moeten deze Apostolische Vaders haar ook hebben onderwezen. Ze zou een voorname plaats in hun leer hebben moeten innemen, aangezien er niets belangrijkers was dan de mensen te vertellen wie God is. Hebben zij dus de Drieëenheidsleer onderwezen?
Een vroege verhandeling over het geloof
Een van de vroegste niet-bijbelse verhandelingen over het christelijke geloof wordt aangetroffen in een boek van zestien korte hoofdstukken dat als De Didachè of Leer der twaalf apostelen bekendstaat. Sommige historici dateren het vóór of omstreeks het jaar 100 G.T. De schrijver ervan is onbekend.2
De Didachè handelt over dingen die mensen moesten weten om een christen te kunnen worden. In het zevende hoofdstuk wordt voorgeschreven de doop te verrichten „in den Naam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest”, dezelfde woorden die Jezus in Mattheüs 28:19 bezigde.3 Maar er wordt met geen woord over gesproken dat de drie gelijk in eeuwigheid, macht, positie en wijsheid zijn. In het tiende hoofdstuk van De Didachè is de volgende geloofsbelijdenis in de vorm van een gebed opgenomen:
„Wij danken U, Heilige Vader, voor Uwen Heiligen Naam, dien Gij hebt doen wonen in onze harten en voor de kennis en het geloof en de onsterfelijkheid, die Gij ons deed kennen door Jesus, Uwen Dienaar; aan U de eer tot in eeuwigheid. Gij, almachtige Heerscher, alles hebt Gij geschapen om Uwen Naam, . . . aan ons hebt Gij geestelijke spijs en drank geschonken en eeuwig leven door Jesus Uwen Dienaar.”4
Hierin wordt niets over een Drieëenheid gezegd. In The Influence of Greek Ideas on Christianity citeert Edwin Hatch de eerder genoemde passage en zegt vervolgens:
„In de oorspronkelijke invloedssfeer van het christendom schijnt men niet veel verder te zijn gekomen dan deze eenvoudige opvattingen. De leer waarop de nadruk werd gelegd, was dat God bestaat, dat Hij één is, dat Hij almachtig en eeuwig is, dat Hij de wereld heeft gemaakt, dat Zijn barmhartigheid over al Zijn werken is. Zij waren niet geneigd tot metafysische discussie.”5
Clemens van Rome
Clemens van Rome, die „bisschop” zou zijn geweest in die stad, is nog iemand uit die vroege periode die over het christendom heeft geschreven. Men neemt aan dat hij omstreeks 100 G.T. gestorven is. In het materiaal dat naar verluidt door hem geschreven is, maakt hij geen melding van een Drieëenheid, noch direct noch indirect. In De brief van Clemens aan de Corinthiërs zegt hij:
„Genade en vrede mogen in u, vanwege den Almachtigen God door Jesus Christus volkomen worden.”
„De Apostelen hebben ons het Evangelie verkondigd vanwege den Heer Jesus Christus, Jesus Christus werd uitgezonden door God. Christus dus komt (is) van God en de Apostelen van Christus.”
„Moge de Alziende God en Heer ’der geesten’ en Heer ’van alle vleesch’, Die den Heer Jesus Christus en ons door Hem heeft uitverkoren tot een bijzonder volk, aan alle ziel, die Zijn verheven en heiligen Naam zal hebben aangeroepen, geloof schenken en vreeze en vrede en geduld en lankmoedigheid.”6
Clemens zegt niet dat Jezus of de heilige geest gelijk is aan God. Hij presenteert de Almachtige God (niet slechts „de Vader”) als onderscheiden van de Zoon. Van God wordt gezegd dat hij superieur is, aangezien Christus door God is „uitgezonden” en God Christus heeft „uitverkoren”. Om te laten zien dat God en Christus twee afzonderlijke en niet aan elkaar gelijk zijnde personen zijn, zei Clemens:
„Wij zullen door vurig bidden en smeken vragen of de Schepper van het universum door bemiddeling van zijn geliefd Kind Jezus Christus het precieze aantal van zijn uitverkorenen in de gehele wereld intact wil houden. . . . Wij beseffen dat gij [God] alleen de ’hoogste onder de hoogsten’ zijt . . . Gij alleen zijt de hoeder van de geesten en de God van alle vlees.”
„Mogen alle natiën beseffen dat gij de enige God zijt, dat Jezus Christus uw Kind is.”7
Clemens noemt God (niet slechts „de Vader”) „de hoogste”, en spreekt over Jezus als Gods „Kind”. Ook merkt hij betreffende Jezus op: „Die, ’de afstraling van Zijn heerlijkheid zijnde, zooveel grooter is dan de Engelen, als Hij een verhevener naam heeft verworven’.”8 Jezus is de afstraling van Gods heerlijkheid, maar hij evenaart die niet, net als de maan het zonlicht weerspiegelt maar niet gelijk is aan de bron van dat licht, de zon.
Indien de Zoon van God gelijk was aan God, die de hemelse Vader is, dan had Clemens niet hoeven zeggen dat Jezus zoveel groter was dan de engelen, aangezien dat vanzelfsprekend zou zijn geweest. En uit zijn woordkeus blijkt dat hoewel hij erkende dat de Zoon groter was dan de engelen, hij hem toch als ondergeschikt aan de Almachtige God beschouwde.
Clemens’ standpunt is heel duidelijk: De Zoon is ondergeschikt aan de Vader en is in rang lager dan hij. Clemens heeft Jezus nooit beschouwd als iemand die samen met de Vader een godheid vormde. Hij toont aan dat de Zoon afhankelijk is van de Vader, dat wil zeggen van God, en zegt uitdrukkelijk dat de Vader ’alleen God’ is, die Zijn positie met niemand deelt. En nergens wordt door Clemens betoogd dat de heilige geest gelijk aan God is. In al Clemens’ geschriften wordt dus met geen woord gerept van een Drieëenheid.
Ignatius
Ignatius, een bisschop van Antiochië, leefde van omstreeks het midden van de eerste eeuw G.T. tot het begin van de tweede eeuw. Al zouden wij ervan uitgaan dat alle geschriften die Ignatius op zijn naam heeft staan, authentiek zijn, toch lezen wij hierin nergens dat Vader, Zoon en heilige geest gelijk aan elkaar zijn.
Zelfs al had Ignatius gezegd dat de Zoon gelijk was aan de Vader in eeuwigheid, macht, positie en wijsheid, dan nog zou er geen sprake zijn van een Drieëenheid, want nergens zei hij dat de heilige geest in die opzichten aan God gelijk was. Maar Ignatius heeft niet gezegd dat de Zoon in die opzichten of anderszins gelijk was aan God de Vader. In plaats daarvan heeft hij erop gewezen dat de Zoon onderworpen is aan Degene die superieur is, de Almachtige God.
Ignatius noemt de Almachtige God „de enige ware God, de ongeboren en ontoegankelijke, de Heer van allen, de Vader en Verwekker van de eniggeboren Zoon”, waardoor hij het onderscheid tussen God en Zijn Zoon laat uitkomen.9 Hij spreekt over „God den Vader en den Heer Jesus Christus”.10 En hij verklaart: „Er is één God, de Almachtige, die Zich geopenbaard heeft door Jezus Christus, Zijn Zoon.”11
Ignatius toont aan dat de Zoon als persoon niet eeuwig was maar geschapen werd, want hij laat de Zoon zeggen: „De Heer [de Almachtige God] heeft Mij, het begin van Zijn wegen, geschapen.”12 Insgelijks zei Ignatius: „Er is één God van het universum, de Vader van Christus, ’uit wie alle dingen zijn’; en één Heer Jezus Christus, onze Heer, ’door wie alle dingen zijn’.”13 Ook schrijft hij:
„De Heilige Geest spreekt geen dingen uit Zichzelf, maar die van Christus, . . . net als de Heer ook aan ons de dingen heeft bekendgemaakt die Hij van de Vader heeft ontvangen. Want, zegt Hij [de Zoon]: ’het woord dat gij hoort is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij heeft gezonden’.”14
„Er is één God, die zich geopenbaard heeft door Jezus Christus, zijn Zoon, die zijn Woord is dat uit de stilte te voorschijn kwam en in elk opzicht welgevallig was aan hem [God] die Hem zond. . . . Jezus Christus was onderworpen aan de Vader.”15
Het is waar dat Ignatius de Zoon „God het Woord” noemde. Maar dat het woord „God” op de Zoon wordt toegepast, betekent niet noodzakelijkerwijs dat hij gelijk is aan de Almachtige God. In de bijbel wordt de Zoon in Jesaja 9:6 ook „God” genoemd. Johannes 1:18 noemt de Zoon „de eniggeboren god”. Aangezien de Zoon door Jehovah God, de Vader, met macht en autoriteit is bekleed, kan hij terecht een „machtige” worden genoemd, wat in essentie de betekenis van het woord „god” is. — Mattheüs 28:18; 1 Korinthiërs 8:6; Hebreeën 1:2.
Worden de vijftien aan Ignatius toegeschreven brieven echter als authentiek aanvaard? In The Ante-Nicene Fathers, Deel I, verklaren de redacteuren Alexander Roberts en James Donaldson:
„Thans zijn critici het er algemeen over eens dat de eerste acht van deze zogenaamd Ignatiaanse brieven onecht zijn. Ze dragen in zichzelf ontwijfelbare bewijzen dat ze het produkt van een latere eeuw zijn . . . en worden thans eenstemmig als vervalsingen verworpen.”
„Van de zeven Brieven die door Eusebius worden erkend . . ., bezitten wij twee Griekse recensies, een korte en een lange. . . . Hoewel de korte vorm . . . algemeen bij voorkeur boven de lange werd aanvaard, waren geleerden toch nog vrij sterk van mening dat zelfs die niet als absoluut vrij van interpolaties of als ontwijfelbaar authentiek beschouwd kon worden.”16
Indien wij de kortere versie van zijn geschriften als authentiek aanvaarden, worden hierdoor inderdaad enkele zinsneden (in de langere versie) uitgeschakeld die aantonen dat Christus aan God onderworpen is, maar met wat in de kortere versie overblijft, is nog altijd geen Drieëenheid te bewijzen. En ongeacht welke van zijn geschriften authentiek zijn, er blijkt in het allergunstigste geval uit dat Ignatius geloofde in een tweeëenheid van God en zijn Zoon. Dit was beslist geen tweeëenheid van gelijken, want van de Zoon wordt steeds gezegd dat hij in rang lager dan God is en aan hem onderworpen is. Hoe men de Ignatiaanse geschriften ook beziet, een Drieëenheidsleer wordt er dus niet in aangetroffen.
Polycarpus
Polycarpus van Smyrna werd omstreeks 69 G.T. geboren en is in het midden van de tweede eeuw gestorven. Naar verluidt stond hij in contact met de apostel Johannes, en hij zou de Brief aan de christenen van Philippi hebben geschreven.
Stond er in Polycarpus’ geschrift ook maar iets wat op een Drieëenheid zou kunnen duiden? Nee, er wordt met geen woord van gerept. Wat hij zegt, komt in feite overeen met wat Jezus en zijn discipelen en apostelen hebben onderwezen. In zijn Brief zei Polycarpus bijvoorbeeld:
„Moge de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, en Jezus Christus Zelf, die de Zoon van God is, . . . u opbouwen in geloof en waarheid.”17
Merk op dat Polycarpus net als Clemens niet spreekt over een trinitarische „Vader” en „Zoon”-verhouding van gelijken in een godheid. In plaats daarvan spreekt hij over „de God en Vader” van Jezus, niet alleen over ’de Vader van Jezus’. Hij maakt dus onderscheid tussen God en Jezus, zoals ook de bijbelschrijvers dit herhaaldelijk doen. In 2 Korinthiërs 1:3 zegt Paulus: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus.” Hij zegt niet slechts: ’Gezegend zij de Vader van Jezus’, maar: „Gezegend zij de God en Vader” van Jezus.
Polycarpus zegt ook: „Vrede van den kant van den Almachtigen God en van Jesus Christus, onzen Verlosser.”18 Hier wordt Jezus weer afzonderlijk van de Almachtige God genoemd, niet als een persoon die deel uitmaakt van een uit gelijken bestaande drieënige Godheid.
Hermas en Papias
Nog een Apostolische Vader is Hermas, die in de eerste helft van de tweede eeuw heeft geschreven. Zegt hij in zijn werk de Herder, of Pastor, ook maar iets waardoor men ertoe gebracht zou kunnen worden te geloven dat God volgens zijn opvatting een Drieëenheid was? Beschouw eens enkele voorbeelden van wat hij zei:
„Noch spreekt de Heilige Geest, wanneer de mensch hem wil laten spreken, maar hij spreekt dan wanneer God wil dat hij spreekt. . . . Omdat God den wijngaard heeft geplant, dat is: het volk heeft geschapen en aan Zijn Zoon overgegeven en de Zoon stelde de Engelen over hen aan om hen te beschermen.”19
„De Zoon van God is ouder dan heel zijn schepping.”20
Hier zegt Hermas dat de geest spreekt wanneer God (niet slechts de Vader) wil dat hij spreekt, waaruit blijkt dat God superieur is aan de geest. En hij zegt dat God de wijngaard aan zijn Zoon gaf, waardoor te kennen wordt gegeven dat God superieur is aan de Zoon. Ook verklaart hij dat de Zoon van God ouder is dan zijn schepselen — de schepselen van de Zoon — dat wil zeggen, degenen die door de Zoon van God als Gods Meesterwerker werden geschapen, „want door bemiddeling van hem werden alle andere dingen in de hemelen en op de aarde geschapen” (Kolossenzen 1:15, 16). Het is een vaststaand feit dat de Zoon niet eeuwig is. Hij werd als een geestelijk schepsel van hoge rangorde geschapen vóór andere geestelijke schepselen, zoals de engelen, die door bemiddeling van hem werden geschapen.
J. N. D. Kelly schrijft in zijn boek Early Christian Doctrines over de zienswijze van Hermas betreffende de Zoon van God:
„In een aantal passages lezen wij over een engel die superieur is aan de zes engelen die Gods intieme raad vormen, en die geregeld beschreven wordt als ’eerbiedwaardigst’, ’heilig’ en ’glorieus’. Deze engel heet Michaël, en men kan moeilijk tot een andere slotsom komen dan dat Hermas in hem de Zoon van God zag en hem met de aartsengel Michaël gelijkstelde.”
„Er zijn ook aanwijzingen . . . dat men Christus probeerde te interpreteren als een soort opperengel . . . Van een Drieëenheidsleer in de strikte zin van het woord ontbreekt uiteraard elk spoor.”21
Van Papias wordt ook gezegd dat hij de apostel Johannes heeft gekend. Waarschijnlijk heeft hij vroeg in de tweede eeuw geschreven, doch er bestaan thans alleen nog maar fragmenten van zijn geschriften. Daarin zegt hij niets over een Drieëenheidsleer.
Een consequente leer
In de kwestie van Gods oppermacht en zijn verhouding tot Jezus komt de leer van de Apostolische Vaders vrijwel overeen met de in de bijbel opgetekende leer van Jezus, de discipelen en de apostelen. Zij allen spreken over God niet als een Drieëenheid, maar als een afzonderlijk, eeuwig, almachtig, alwetend Wezen. En zij spreken over de Zoon van God als een afzonderlijk, lager, ondergeschikt geestelijk schepsel dat door God werd geschapen om Hem te dienen in het volbrengen van Zijn wil. En nergens wordt over de heilige geest als een gelijke van God gesproken.
Derhalve is in die uit het einde van de eerste en het begin van de tweede eeuw daterende geschriften van de Apostolische Vaders geen ondersteuning voor de Drieëenheid van de christenheid te vinden. Ze spraken over God, Jezus en de heilige geest net zoals de bijbel dat doet. Kijk bijvoorbeeld eens in Handelingen 7:55, 56:
„[Stefanus], vervuld van de heilige Geest, staarde naar de hemel en zag Gods heerlijkheid en Jezus staande aan Gods rechterhand; en hij riep uit: ’Ik zie de hemel open en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand.’” — Katholieke Willibrordvertaling.
Stefanus zag in een visioen God in de hemel, terwijl Jezus naast Hem stond. De Zoon stond naast Degene die niet alleen „Vader” maar ook „God” werd genoemd, iemand die als persoon volledig onderscheiden is van Jezus. En Stefanus zag geen derde persoon. Er werd in de hemel geen heilige geest bij Jezus en zijn Vader gezien.
Dat komt overeen met Openbaring 1:1, waar staat: „Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft” (WV). Opnieuw blijkt de opgestane Christus in de hemel volkomen onderscheiden te zijn van God, en de heilige geest wordt niet genoemd. Indien Jezus de tweede persoon van een Drieëenheid was, die alle dingen wist, hoe kon hem dan een openbaring worden „gegeven”?
Uit schriftplaatsen als deze blijkt duidelijk dat er geen Drieëenheid is. En in de hele bijbel staat geen enkele schriftplaats waarin over God als een Drieëenheid wordt gesproken. In de geschriften van de Apostolische Vaders vinden wij dit weerspiegeld. Daarin werd zeer beslist geen Drieëenheid van de christenheid onderwezen.
De volgende belangrijke groep geschriften over het christendom kwamen later in de tweede eeuw. Ze waren het werk van kerkvaders die apologeten worden genoemd. Hebben zij een Drieëenheid onderwezen? In een latere uitgave, Deel 3 van deze serie, zal op hun leringen worden ingegaan.
Bronvermeldingen:
1. The New Encyclopædia Britannica, 15de druk, 1985, Micropædia, Deel 1, blz. 488.
2. A Dictionary of Christian Theology, onder redactie van Alan Richardson, 1969, blz. 95; The New Encyclopædia Britannica, 15de druk, 1985, Micropædia, Deel 4, blz. 79.
3. De Apostolische Vaders, door dr. D. Franses O.F.M., 1941, blz. 14.
4. Ibid., blz. 16.
5. The Influence of Greek Ideas on Christianity, door Edwin Hatch, 1957, blz. 252.
6. De Apostolische Vaders, blz. 53, 80, 95.
7. The Library of Christian Classics, Deel 1, Early Christian Fathers, vertaald en bewerkt door Cyril C. Richardson, 1953, blz. 70, 71.
8. De Apostolische Vaders, blz. 77.
9. The Ante-Nicene Fathers, redacteuren Alexander Roberts en James Donaldson, Amerikaanse herdruk van de Edinburgh-uitgave, 1885, Deel I, blz. 52.
10. De Apostolische Vaders, blz. 126.
11. The Ante-Nicene Fathers, Deel I, blz. 62.
12. Ibid., blz. 108.
13. Ibid., blz. 116.
14. Ibid., blz. 53.
15. The Apostolic Fathers, Deel 4, door Robert M. Grant, 1966, blz. 63.
16. The Ante-Nicene Fathers, Deel I, blz. 46, 47; Cyclopedia of Biblical, Theological, and Ecclesiastical Literature, door John McClintock en James Strong, herdrukt door Baker Book House Co., 1981, Deel IV, blz. 490-493; The Catholic Encyclopedia, 1910, Deel VII, blz. 644-647.
17. The Ante-Nicene Fathers, Deel I, blz. 35.
18. De Apostolische Vaders, blz. 144.
19. Ibid., blz. 209, 224.
20. The Apostolic Fathers (Loeb’s Classical Library) met een Engelse vertaling door Kirsopp Lake, 1976, blz. 249.
21. Early Christian Doctrines, door J. N. D. Kelly, 2de druk, 1960, blz. 94, 95.