De zienswijze van de bijbel
Het vormsel — Een christelijk vereiste?
„Het Vormsel is het sacrament dat de gedoopte christen de algehele volmaaktheid van het christelijke leven verleent, hem geestelijk tot een volwassene, een soldaat en een getuige van Christus maakt.” — The Catholic Encyclopedia for School and Home.
DE MEESTE protestanten verwerpen het idee dat het vormsel — zij spreken van confirmatie of bevestiging — een sacrament is. De 13de-eeuwse katholieke theoloog Thomas van Aquino schreef echter dat „het vormsel een uiteindelijke vervolmaking van het sacrament des doopsels is”. Hoe dan ook, de vragen rijzen: Kenden de eerste christenen het vormsel? Is die ceremoniële daad thans een christelijk vereiste?
„Volstrekt niets in het Evangelie duidt erop dat Jezus Zelf het Sacrament van het Vormsel heeft ingesteld”, erkent de New Catholic Encyclopedia. Waarom hebben kerkleraren dan later het denkbeeld bevorderd dat na de doop een tweede rite, die een zalving met olie en een handoplegging kan omvatten, nodig was om de persoon in kwestie tot een volwaardiger lid van de kerk te maken?
Hoe is het vormsel begonnen?
De kinderdoop was een van de sleutelfactoren die tot de behoefte aan nog een sacrament leidden. „Zich bewust van de problemen veroorzaakt door het dopen van baby’s,” zegt het boek Christianity, „herinneren kerken . . . degenen die gedoopt zijn eraan wat dit inhoudt door hen later in hun leven te ’vormen’.” Herinnert het vormsel hen er werkelijk aan wat de doop inhoudt, of wordt de waarheid over de doop erdoor verdoezeld?
Het is een feit dat er voor de kinderdoop geen ondersteuning in de Schrift te vinden is. Het besprenkelen van een baby met water bijvoorbeeld bevrijdt de baby niet van de erfzonde; dat kan alleen het geloof in het loskoopoffer van Christus Jezus (Johannes 3:16, 36; 1 Johannes 1:7). De waterdoop is een uiterlijk symbool dat degene die wordt gedoopt zich via Jezus geheel en al heeft opgedragen om de wil van Jehovah God te doen. De waterdoop is voor discipelen — ’gelovigen’ — niet voor zuigelingen. — Mattheüs 28:19, 20; Handelingen 8:12.
„Waar eindigde de Doop en waar begon het Vormsel?”, vraagt de New Catholic Encyclopedia. Haar antwoord luidt: „Misschien moeten wij niet proberen het onderscheid te scherp te stellen, want wij hebben in de vroege Kerk met één enkele rite te maken.” Ja, in de eerste eeuw was de „enkele rite” waardoor iemand een volwaardig lid werd van de christelijke gemeente, de doop. — Handelingen 2:41, 42.
Is de ceremonie van het vormsel met haar handoplegging nodig voordat iemand de heilige geest kan ontvangen? Nee. In de vroege christelijke gemeente diende de handoplegging na de doop normaliter om speciale aanstellingen te doen of wonderbare gaven van de geest te verlenen. Deze gaven hielden met de dood van de apostelen op (1 Korinthiërs 13:1, 8-10). En vaak houdt het opleggen van handen geen verband met de waterdoop maar met specifieke taken in het kader van de christelijke zendingsactiviteit (Handelingen 6:1-6; 13:1-3). Het denkbeeld dat het vormsel een voortzetting is van die apostolische handoplegging en, zoals Basics of the Faith: A Catholic Catechism zegt, een „sacrament dat iemand zo diepgaand verandert dat het slechts eenmaal ontvangen kan worden”, is derhalve bij nadere beschouwing niet te handhaven.
De apostel Paulus waarschuwde dat men zou afwijken van de fundamentele bijbelse waarheid: „De tijd zal beslist komen dat mensen, verre van tevreden te zijn met de gezonde leer, een gretig verlangen zullen hebben naar het nieuwste van het nieuwste . . . en dan zullen zij zich, in plaats van naar de waarheid te luisteren, tot mythen wenden” (2 Timotheüs 4:3, 4, The Jerusalem Bible). Toch voeren degenen die in de rite van het vormsel geloven, twee schriftuurlijke voorbeelden als bewijs aan.
Een schriftuurlijke basis?
Het verslag dat in Handelingen 8:14-17 staat, wordt vaak als grondslag voor het vormsel gebruikt. Dit opleggen van de handen om heilige geest te ontvangen, was echter een unieke gebeurtenis. Hoe dat zo? De Samaritanen waren geen joodse proselieten. Vandaar dat zij de eerste niet-Israëlieten werden die aan de christelijke gemeente werden toegevoegd. Toen de discipel Filippus in Samaria predikte, werden veel Samaritanen „vervolgens gedoopt, zowel mannen als vrouwen”, maar zij ontvingen niet onmiddellijk de heilige geest (Handelingen 8:12). Waarom niet?
Bedenk dat Christus Jezus aan Petrus „de sleutels van het koninkrijk” had toevertrouwd — het voorrecht als eerste aan verschillende groepen bekeerlingen de gelegenheid te bieden „het koninkrijk der hemelen” binnen te gaan (Mattheüs 16:19). Dus werd pas toen Petrus en Johannes naar Samaria gingen en deze eerste niet-joodse discipelen de handen oplegden, de heilige geest op hen uitgestort als teken van hun toekomstige deelgenootschap in „het koninkrijk der hemelen”.
Sommigen zien in Handelingen 19:1-6 een bewijs dat de vroege christenen na de doop nog een aparte rite hadden. In dit geval ligt het echter voor de hand dat de reden waarom sommige discipelen in de stad Efeze de heilige geest werd onthouden, was dat deze nieuwe gelovigen gedoopt waren „in Johannes’ doop”, die niet meer van kracht was. (Zie ook Handelingen 18:24-26.) Toen dit hun werd uitgelegd, werden zij snel „in de naam van de Heer Jezus gedoopt”. En in dit geval ’legde de apostel Paulus hun de handen op’, opdat zij naast hun aanneming als Gods geestelijke zonen ook enkele van de wonderbare gaven van Gods heilige geest zouden ontvangen. — Romeinen 8:15, 16.
Over deze verslagen zegt de New Dictionary of Theology: „Op deze voorvallen is geen directe continuïteit van het gebruik terug te voeren, en zelfs als ze enig precedent scheppen, is het twijfelachtig of ze als normatief voor de christelijke inwijding beschouwd moeten worden zoals dat met de waterdoop het geval is. . . . De Handelingen der Apostelen vermeldt veel gelegenheden waarbij de waterdoop werd verricht zonder dat daarna de handen werden opgelegd (zodat deze gelegenheden in feite als uitzonderingen worden vermeld).” Ja, het waren uitzonderlijke daden waartoe uitzonderlijke omstandigheden noopten.
„De rite die men ’het vormsel’ noemt,” concludeert de New Dictionary of Theology, „is een ’rite op zoek naar een theologie’ geworden.” Het is in feite een onschriftuurlijk ritueel, een produkt van onjuiste leerstellingen en zeker geen vereiste voor christenen.